In Bijbels Optiek
9. Wordt het gebed altijd beantwoord?
Joh. 14: 12-22
12 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en grotere nog dan deze, want Ik ga tot de Vader; 13 en wat gij ook vraagt in mijn naam, Ik zal het doen, opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt worde. 14 Indien gij Mij iets vraagt in mijn naam, Ik zal het doen.
15 Wanneer gij Mij liefhebt, zult gij mijn geboden bewaren.
16 En Ik zal de Vader bidden en Hij zal u een andere Trooster geven om tot in eeuwigheid bij u te zijn, 17 de Geest der waarheid, die de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet; maar gij kent Hem, want Hij blijft bij u en zal in u zijn.
18 Ik zal u niet als wezen achterlaten. Ik kom tot u. 19 Nog een korte tijd en de wereld ziet Mij niet meer, maar gij ziet Mij, want Ik leef en gij zult leven. 20 Te dien dage zult gij weten, dat Ik in mijn Vader ben en gij in Mij en Ik in u.
21 Wie mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het, die Mij liefheeft; en wie Mij liefheeft, zal geliefd worden door mijn Vader en Ik zal hem liefhebben en Mijzelf aan hem openbaren.
Nu zijn we gekomen aan een van de belangrijkste vragen in deze brochure: beantwoordt God het gebed altijd? Natuurlijk, we geloven allemaal dat God gebeden verhoort, maar….een eerlijk gebed, beantwoordt Hij dat? Sommige zogenaamde „gebeden” blijven onverhoord omdat ze eenvoudig niet eens gehoord worden door God. Toen het volk Israël van Hem was afgeweken, zei Hij: „Zelfs wanneer gij het gebed vermenigvuldigt, hoor Ik niet” (Jes. 1:15).
Een kind van God mag gebedsverhoring verwachten. Het is Gods bedoeling dat ieder gebed een antwoord krijgt en niet één waarachtig gebed zal zijn uitwerking in de hemel missen.
En toch schijnt Paulus' verklaring: „Alles is het uwe, maar gij zijt van Christus” (1 Cor. 3:21) zo vlak en tragisch onwerkelijk voor de meeste christenen. Maar. . zo is het niet! Het is allemaal „van ons”, maar velen nemen hun bezittingen niet in bezit. Veel christen kennen wél de rijkdommen van God in Christus Jezus, maar schijnen niet te weten hoe ze deze schatten tot hun persoonlijk eigendom moeten maken.
Joh. 14: 12-22
12 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en grotere nog dan deze, want Ik ga tot de Vader; 13 en wat gij ook vraagt in mijn naam, Ik zal het doen, opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt worde. 14 Indien gij Mij iets vraagt in mijn naam, Ik zal het doen.
15 Wanneer gij Mij liefhebt, zult gij mijn geboden bewaren.
16 En Ik zal de Vader bidden en Hij zal u een andere Trooster geven om tot in eeuwigheid bij u te zijn, 17 de Geest der waarheid, die de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet; maar gij kent Hem, want Hij blijft bij u en zal in u zijn.
18 Ik zal u niet als wezen achterlaten. Ik kom tot u. 19 Nog een korte tijd en de wereld ziet Mij niet meer, maar gij ziet Mij, want Ik leef en gij zult leven. 20 Te dien dage zult gij weten, dat Ik in mijn Vader ben en gij in Mij en Ik in u.
21 Wie mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het, die Mij liefheeft; en wie Mij liefheeft, zal geliefd worden door mijn Vader en Ik zal hem liefhebben en Mijzelf aan hem openbaren.
Nu zijn we gekomen aan een van de belangrijkste vragen in deze brochure: beantwoordt God het gebed altijd? Natuurlijk, we geloven allemaal dat God gebeden verhoort, maar….een eerlijk gebed, beantwoordt Hij dat? Sommige zogenaamde „gebeden” blijven onverhoord omdat ze eenvoudig niet eens gehoord worden door God. Toen het volk Israël van Hem was afgeweken, zei Hij: „Zelfs wanneer gij het gebed vermenigvuldigt, hoor Ik niet” (Jes. 1:15).
Een kind van God mag gebedsverhoring verwachten. Het is Gods bedoeling dat ieder gebed een antwoord krijgt en niet één waarachtig gebed zal zijn uitwerking in de hemel missen.
En toch schijnt Paulus' verklaring: „Alles is het uwe, maar gij zijt van Christus” (1 Cor. 3:21) zo vlak en tragisch onwerkelijk voor de meeste christenen. Maar. . zo is het niet! Het is allemaal „van ons”, maar velen nemen hun bezittingen niet in bezit. Veel christen kennen wél de rijkdommen van God in Christus Jezus, maar schijnen niet te weten hoe ze deze schatten tot hun persoonlijk eigendom moeten maken.
In Bijbels Optiek
Gebedsverhoring kan vaak heel bevrijdend werken. Je merkt dan dat God met je leven bezig is.
Jezus Christus zegt ons dat we ze krijgen kunnen door er om te vragen, Hij ons daarin het juiste inzicht wil geven! Als gesteld wordt dat geen enkel oprecht gebed onbeantwoord blijft, dan is daarmee niet gesteld dat God altijd datgene geeft waar wij om vroegen en vragen. Hebt u ooit ouders ontmoet, die zo dwaas waren hun kind op deze wijze op te voeden. Ze geven het toch ook geen gloeiende pook, omdat het deze zo mooi vindt en graag even vast wil houden, al zou het daarom nog zo dwingend vragen. Mensen die veel geld bezitten waken er vaak het meeste voor dat hun kinderen te veel zakgeld tot hun beschikking hebben.
Als God ons alles zou geven waar wij om vragen, zouden wij de wereld regeren en niet Hij!
We zullen allemaal direct bereid om toe te geven dat we daartoe niet in staat zijn. Bovendien zou meer dan één heerser over deze wereld tot absolute chaos leiden!
Gods antwoord kan „ja” zijn, maar het kan ook „nee” luiden. Het kan ook zijn „nu nog niet”, omdat Hij mogelijk een veel grotere zegen voor ons gereed heeft liggen, een zegen, die niet alleen ons eigen leven maar ook dat van anderen zal beïnvloeden.
Gods antwoord is soms „nee”. Dit hoeft echter niet het bewijs te zijn dat er in bet leven van de bidder een moedwillige zonde aanwezig is, hoewel er wel onbewust zonden in het hart aanwezig kunnen zijn. Hij heeft dat „nee” ook eenmaal tegen Paulus uitgesproken (2 Cor. 12: 8,9). In de meeste gevallen houdt zo’n weigering verband met onze onkunde of zelfzucht bij wat we vragen. „Want wij weten niet hoe wij behoren te bidden” (Rom. 8: 26). Die fout maakte de moeder van de zonen van Zebedeüs. Ze kwam tot de Here Jezus, boog zich voor Hem neer en vroeg Hem iets. Hij antwoordde direct: „Gij weet niet wat gij vraagt” (Matth. 20: 22). Ook Elia kreeg een „nee” te horen. Maar toen de vurige wagen kwam om hem naar de hemel te brengen, zou hij er toen spijt van gehad hebben dat God „nee” tegen hem had gezegd op zijn vraag: „Neem nu Heer mijn leven?” toen hij onder een bremstruik lag en wilde sterven, toen hij op de vlucht was voor koningin Izebel.
Gods antwoord kan ook zijn: „nu nog niet”. Het kan zijn dat Hij het antwoord uitstelt, omdat we er nog niet aan toe zijn of nog niet in staat zijn de prijs voor onze gebeden te betalen? Soms stelt Hij verhoring uit, tot meerdere eer van Hemzelf.
Jezus Christus zegt ons dat we ze krijgen kunnen door er om te vragen, Hij ons daarin het juiste inzicht wil geven! Als gesteld wordt dat geen enkel oprecht gebed onbeantwoord blijft, dan is daarmee niet gesteld dat God altijd datgene geeft waar wij om vroegen en vragen. Hebt u ooit ouders ontmoet, die zo dwaas waren hun kind op deze wijze op te voeden. Ze geven het toch ook geen gloeiende pook, omdat het deze zo mooi vindt en graag even vast wil houden, al zou het daarom nog zo dwingend vragen. Mensen die veel geld bezitten waken er vaak het meeste voor dat hun kinderen te veel zakgeld tot hun beschikking hebben.
Als God ons alles zou geven waar wij om vragen, zouden wij de wereld regeren en niet Hij!
We zullen allemaal direct bereid om toe te geven dat we daartoe niet in staat zijn. Bovendien zou meer dan één heerser over deze wereld tot absolute chaos leiden!
Gods antwoord kan „ja” zijn, maar het kan ook „nee” luiden. Het kan ook zijn „nu nog niet”, omdat Hij mogelijk een veel grotere zegen voor ons gereed heeft liggen, een zegen, die niet alleen ons eigen leven maar ook dat van anderen zal beïnvloeden.
Gods antwoord is soms „nee”. Dit hoeft echter niet het bewijs te zijn dat er in bet leven van de bidder een moedwillige zonde aanwezig is, hoewel er wel onbewust zonden in het hart aanwezig kunnen zijn. Hij heeft dat „nee” ook eenmaal tegen Paulus uitgesproken (2 Cor. 12: 8,9). In de meeste gevallen houdt zo’n weigering verband met onze onkunde of zelfzucht bij wat we vragen. „Want wij weten niet hoe wij behoren te bidden” (Rom. 8: 26). Die fout maakte de moeder van de zonen van Zebedeüs. Ze kwam tot de Here Jezus, boog zich voor Hem neer en vroeg Hem iets. Hij antwoordde direct: „Gij weet niet wat gij vraagt” (Matth. 20: 22). Ook Elia kreeg een „nee” te horen. Maar toen de vurige wagen kwam om hem naar de hemel te brengen, zou hij er toen spijt van gehad hebben dat God „nee” tegen hem had gezegd op zijn vraag: „Neem nu Heer mijn leven?” toen hij onder een bremstruik lag en wilde sterven, toen hij op de vlucht was voor koningin Izebel.
Gods antwoord kan ook zijn: „nu nog niet”. Het kan zijn dat Hij het antwoord uitstelt, omdat we er nog niet aan toe zijn of nog niet in staat zijn de prijs voor onze gebeden te betalen? Soms stelt Hij verhoring uit, tot meerdere eer van Hemzelf.
In Bijbels Optiek
Elia wordt vervolgd door koningin Izebel, maar God zorgt voor hem door te bevelen dat hij naar een eenzame plek moet gaan, waar hij drinkt uit een beekje en wordt gevoed met brood door de raven.
Gods uitstel is dus geen afstel. Wij begrijpen niet altijd waarom. Hij laat ons de ene keer op het antwoord wachten en dan weer antwoordt Hij „eer wij roepen” (Jes. 65:24). George Müller, die door zijn omgeving tot één der grootste bidders aller tijden werd gerekend, moest drie en zestig jaar bidden voor de bekering van een vriend! Wie zal zeggen waarom? „Het belangrijkste is dat we het nooit opgeven tot de verhoring komt”, zei hij zelf. „Ik bid nu drie en zestig jaar en acht maanden. Hij is nog niet gered, maar het zal gebeuren! Ik heb de onveranderlijke beloftevan de Heer en daar steun ik op”. Ging het hier om een machtige en aanhoudende tegenwerking van de kant van satan, die op deze wijze het geloof van George Müller trachtte te breken? Want hij was nog maar net gestorven of zijn vriend kwam tot Jezus - zelfs nog voor de begrafenis!
Nu zullen sommigen zich afvragen: „Hoe kan ik weten of het antwoord „nee” is, of „nu nog niet?” We kunnen er zeker van zijn, dat Hij ons geen drie en zestig jaar laat bidden om ons een „nee” te geven. Müllers zo dikwijls herhaald gebed was gegrond op de zekerheid dat God geen behagen heeft in de dood van de zondaar, en wil dat alle mensen zalig worden” (1 Tim. 2:4).
We moeten steeds weer de waarheid voor onszelf onderstrepen en ere aan vasthouden dat echt gebed nooit onbeantwoord blijft!
Enkele eenvoudige voorbeelden zullen verduidelijken dat God sommige gebeden beslist niet verhoren kon. Tijdens de oorlog bad iedereen om de overwinning. Toch is het volkomen duidelijk dat niet alle daarbij betrokken partijen als overwinnaar uit de strijd konden komen. Van twee mensen, die in een huis wonen, bidt de een om regen en de ander om mooi weer. Kan God beide gelijktijdig en op dezelfde plaats iets geven?
Staat de betrouwbaarheid van God bij zulke gebeden op het spel? Zeker niet! We kennen allemaal de prachtige beloften voor het gebedsleven en we zijn diep onder de indruk over de omvang, de strekking en de volledigheid van Gods voornemen, over de omvang van het zinnetje „al wat gij bidt, Ik zal het doen”. En Rom. 3: 4 zegt: “God zal gerechtvaardigd worden in Zijn woorden”.
God zal niet al onze gebeden verhoren. Dat doet Hij niet en dat zal Hij niet doen. Als Hij op enkele „ja” zou hebben gezegd, zou dat misschien een vloek in plaats van een zegen betekend hebben.
Wanneer iemand achterom ziet, en zijn gebeden vergelijkt met zijn levenspeil en het gemis aan een waarachtige geestelijke gezindheid, dan zal hij beseffen hoe onmogelijk het voor God was, hem te geven wat hij begeerde te ontvangen.
Gods uitstel is dus geen afstel. Wij begrijpen niet altijd waarom. Hij laat ons de ene keer op het antwoord wachten en dan weer antwoordt Hij „eer wij roepen” (Jes. 65:24). George Müller, die door zijn omgeving tot één der grootste bidders aller tijden werd gerekend, moest drie en zestig jaar bidden voor de bekering van een vriend! Wie zal zeggen waarom? „Het belangrijkste is dat we het nooit opgeven tot de verhoring komt”, zei hij zelf. „Ik bid nu drie en zestig jaar en acht maanden. Hij is nog niet gered, maar het zal gebeuren! Ik heb de onveranderlijke beloftevan de Heer en daar steun ik op”. Ging het hier om een machtige en aanhoudende tegenwerking van de kant van satan, die op deze wijze het geloof van George Müller trachtte te breken? Want hij was nog maar net gestorven of zijn vriend kwam tot Jezus - zelfs nog voor de begrafenis!
Nu zullen sommigen zich afvragen: „Hoe kan ik weten of het antwoord „nee” is, of „nu nog niet?” We kunnen er zeker van zijn, dat Hij ons geen drie en zestig jaar laat bidden om ons een „nee” te geven. Müllers zo dikwijls herhaald gebed was gegrond op de zekerheid dat God geen behagen heeft in de dood van de zondaar, en wil dat alle mensen zalig worden” (1 Tim. 2:4).
We moeten steeds weer de waarheid voor onszelf onderstrepen en ere aan vasthouden dat echt gebed nooit onbeantwoord blijft!
Enkele eenvoudige voorbeelden zullen verduidelijken dat God sommige gebeden beslist niet verhoren kon. Tijdens de oorlog bad iedereen om de overwinning. Toch is het volkomen duidelijk dat niet alle daarbij betrokken partijen als overwinnaar uit de strijd konden komen. Van twee mensen, die in een huis wonen, bidt de een om regen en de ander om mooi weer. Kan God beide gelijktijdig en op dezelfde plaats iets geven?
Staat de betrouwbaarheid van God bij zulke gebeden op het spel? Zeker niet! We kennen allemaal de prachtige beloften voor het gebedsleven en we zijn diep onder de indruk over de omvang, de strekking en de volledigheid van Gods voornemen, over de omvang van het zinnetje „al wat gij bidt, Ik zal het doen”. En Rom. 3: 4 zegt: “God zal gerechtvaardigd worden in Zijn woorden”.
God zal niet al onze gebeden verhoren. Dat doet Hij niet en dat zal Hij niet doen. Als Hij op enkele „ja” zou hebben gezegd, zou dat misschien een vloek in plaats van een zegen betekend hebben.
Wanneer iemand achterom ziet, en zijn gebeden vergelijkt met zijn levenspeil en het gemis aan een waarachtige geestelijke gezindheid, dan zal hij beseffen hoe onmogelijk het voor God was, hem te geven wat hij begeerde te ontvangen.
In Bijbels Optiek
God zorgt altijd voor Zijn kinderen alhoewel niet elk detail van ons leven altijd even duidelijk is.
Het leek er vaak op dat we God vroegen de oceaan van Zijn liefde uit te storten in een hart, dat niet groter was dan een vingerhoed! En toch - hoe verlangt God ernaar ons met „iedere geestelijke zegen” te zegenen! De boodschap is nog steeds dezelfde:„Hoe gaarne heb Ik gewild, maar gij hebt niet gewild” (Matth. 23:37).
De Here Jezus zegt ons dat Hij, evenals een aardse vader bereid is het goede aan zijn kinderen te geven, ons de Heilige Geest wil geven, de Geest die ons leert bidden. Maar een gave kan nooit een „goede gave” zijn, als het kind niet in staat is er gebruik van te maken. God geeft ons nooit iets dat we niet kunnen - of niet willen - gebruiken tot Zijn eer. (Ik laat hier de talenten, die u van God ontvangen hebt, buiten beschouwing. Die kunnen we immers „begraven’. Het gaat hier om de geestelijke gaven). Hebt u ooit gezien dat een vader zijn kind een scherp scheermesje gaf, omdat hij hoopte dat de jongen het, als hij eenmaal volwassen zou zijn geworden, het zou kunnen gebruiken? Zegt een aardse vader ook niet vaak tegen zijn kind: „Wacht tot je wat ouder, wat wijzer of wat sterker bent?” Zo weet ook onze hemelse Vader wanneer het nuttiger voor ons is om nog wat te wachten op de verhoring van ons gebed.
U kunt er zeker van zijn dat God ons nooit vandaag een gift zal geven die Hij voor morgen bestemd heeft. Daarbij is geen sprake van onwil van Zijn kant. Hij wordt door onze gebeden nooit in de war gebracht bij het opnoemen van onze noden. Zijn bronnen blijven gewoon onuitputtelijk en Zijn wegen onnaspeurlijk.
Nadat de Here Jezus Zijn discipelen opgewekt had om te bidden, wees Hij hen niet in de eerste plaats op Zijn almacht, maar op de bronnen waaruit Hij putte. „Ziet naar de vogelen des hemels” (Matth. 6:26); „uw hemelse Vader voedt die”. Wat klinkt dat eenvoudig. Maar hebt u er wel eens over nagedacht, dat er niet één miljonair in de hele wereld is, die rijk genoeg is om alle vogels op aarde van voedsel te voorzien, al was het maar voor een dag? Toch doet uw hemelse Vader dat elke dag en Hij wordt er niet armer door! Zal Hij u niet veel meer voeden, kleden en voor u zorgen? We moeten meer steunen op het gebed! Is Hij niet „een Beloner voor wie Hem ernstig zoeken" (Hebr. 11:6)? De „olie” van de Heilige Geest zal nooit ophouden te stromen zolang er lege vaten zijn om deze in op te vangen (1 Kon. 4:6). Wij zijn altijd de schuldigen als het werk van de Heilige Geest stagneert. God kan aan sommige christenen de volheid van de Heilige Geest niet toevertrouwen. God kan sommige van Zijn arbeiders de volle geestelijke zegen niet schenken; ze zouden ziek worden van trots en opgeblazenheid. Neen, we kunnen er niet zonder meer de hand op leggen, dat God elke christen alles zal schenken waarom wordt gebeden.
Het leek er vaak op dat we God vroegen de oceaan van Zijn liefde uit te storten in een hart, dat niet groter was dan een vingerhoed! En toch - hoe verlangt God ernaar ons met „iedere geestelijke zegen” te zegenen! De boodschap is nog steeds dezelfde:„Hoe gaarne heb Ik gewild, maar gij hebt niet gewild” (Matth. 23:37).
De Here Jezus zegt ons dat Hij, evenals een aardse vader bereid is het goede aan zijn kinderen te geven, ons de Heilige Geest wil geven, de Geest die ons leert bidden. Maar een gave kan nooit een „goede gave” zijn, als het kind niet in staat is er gebruik van te maken. God geeft ons nooit iets dat we niet kunnen - of niet willen - gebruiken tot Zijn eer. (Ik laat hier de talenten, die u van God ontvangen hebt, buiten beschouwing. Die kunnen we immers „begraven’. Het gaat hier om de geestelijke gaven). Hebt u ooit gezien dat een vader zijn kind een scherp scheermesje gaf, omdat hij hoopte dat de jongen het, als hij eenmaal volwassen zou zijn geworden, het zou kunnen gebruiken? Zegt een aardse vader ook niet vaak tegen zijn kind: „Wacht tot je wat ouder, wat wijzer of wat sterker bent?” Zo weet ook onze hemelse Vader wanneer het nuttiger voor ons is om nog wat te wachten op de verhoring van ons gebed.
U kunt er zeker van zijn dat God ons nooit vandaag een gift zal geven die Hij voor morgen bestemd heeft. Daarbij is geen sprake van onwil van Zijn kant. Hij wordt door onze gebeden nooit in de war gebracht bij het opnoemen van onze noden. Zijn bronnen blijven gewoon onuitputtelijk en Zijn wegen onnaspeurlijk.
Nadat de Here Jezus Zijn discipelen opgewekt had om te bidden, wees Hij hen niet in de eerste plaats op Zijn almacht, maar op de bronnen waaruit Hij putte. „Ziet naar de vogelen des hemels” (Matth. 6:26); „uw hemelse Vader voedt die”. Wat klinkt dat eenvoudig. Maar hebt u er wel eens over nagedacht, dat er niet één miljonair in de hele wereld is, die rijk genoeg is om alle vogels op aarde van voedsel te voorzien, al was het maar voor een dag? Toch doet uw hemelse Vader dat elke dag en Hij wordt er niet armer door! Zal Hij u niet veel meer voeden, kleden en voor u zorgen? We moeten meer steunen op het gebed! Is Hij niet „een Beloner voor wie Hem ernstig zoeken" (Hebr. 11:6)? De „olie” van de Heilige Geest zal nooit ophouden te stromen zolang er lege vaten zijn om deze in op te vangen (1 Kon. 4:6). Wij zijn altijd de schuldigen als het werk van de Heilige Geest stagneert. God kan aan sommige christenen de volheid van de Heilige Geest niet toevertrouwen. God kan sommige van Zijn arbeiders de volle geestelijke zegen niet schenken; ze zouden ziek worden van trots en opgeblazenheid. Neen, we kunnen er niet zonder meer de hand op leggen, dat God elke christen alles zal schenken waarom wordt gebeden.
In Bijbels Optiek
Gods beloften gaan werken via een paar geestelijke sleutels. Eén ervan is dat je eerlijk moet zijn in je beweegredenen. Menselijk eigenbelang is bijv. geen goede toegangssleutel.
Zoals we reeds in een vorig hoofdstuk zagen, moet er reinheid van hart, reinheid in de beweegredenen, reinheid van verlangen zijn, als onze gebeden in Zijn naam opstijgen. God is groter dan Zijn beloften, vaak geeft Hij meer dan wij verlangen of verdienen - maar dat doet Hij niet altijd. Als een bepaald gebed niet verhoord wordt, moet dit voor ons een reden zijn om onze harten ernstig te onderzoeken. Dat is Gods wil, want Hij heeft op Zich genomen elk gebed te verhoren, dat werkelijk in Zijn naam wordt opgezonden. Ik wil het nog eens voor u herhalen? Dat kunnen we nooit genoeg horen. „Indien gij iets vraagt in Mijn naam - Ik zaI het doen” (Joh.14: 13-14).
Voor de Here Jezus zelf was het onmogelijk een gebed uit te spreken dat niet verhoord zou worden. Hij was God, Hij kende Gods gedachten, Hij was één met de Heilige Geest. Eenmaal heeft Hij gezegd: „Vader, indien het mogelijk is, laat deze beker aan Mij voorbijgaan", toen Hij in grote angst neerknielde in de hof van Gethsémané, en Hij Zijn ziel uitstortte. „Hij werd verhoord uit Zijn eerbiedige vrees” (Hebr. 5-7; Engelse vert. Dr. Mou1e ). Hier was het niet de angst, maar de vrees ( of eerbied) die een Zoon past, die Hem het antwoord schonk. Onze gebeden worden niet zozeer verhoord om de drang waarmee ze worden opgezonden, als om het feit, dat deze uit het hart van een kind van God opkomen.
Hier stuiten we op heilige dingen die ons verstand te boven gaan. Maar dit weten we: de Here Jezus heeft nooit een belofte gedaan, die Hij niet kon nakomen, of waarvan het niet Zijn bedoeling was om deze te vervullen. De Heilige Geest bidt voor ons (Rom. 8:26) en God kan tegen Hem niet „nee” zeggen. De Here Jezus pleit voor ons (Hebr. 7:25) en ook Hem wordt niets geweigerd. Zijn gebeden zijn duizendmaal meer waard dan de onze, en toch beveelt juist Hij ons om te bidden!
„Maar”, zou u kunnen vragen, “was de apostel Paulus niet vervuld met de Heilige Geest en zei hij niet: „Wij hebben de Geest van Christus?” Toch vroeg hij driemaal, of God de doorn uit zijn vlees wilde wegnemen - en maakte God hem niet duidelijk dat Hij dat niet wilde doen”. Het is een heel merkwaardige zaak, dat de enige bede, die ons van Paulus bekend is, waarin hij iets voor zichzelf vroeg, werd afgewezen. Maar de moeilijkheid ligt in feite hier: waarom vroeg Paulus, die de Geest van Christus had, om iets, waarvan hij al spoedig ontdekte dat het juist het tegenovergestelde was van wat God wenste?
Er zijn ongetwijfeld talloze werkelijk toegewijde christenen, die van hun stuk werden gebracht, omdat God hen niet schonk waarom ze baden.
We dienen te beseffen dat we de ervaring van de vervulling met de Heilige Geest gehad kunnen hebben, en desondanks kunnen dwalen in ons oordeel of onze begeerten. We moeten er rekening mee houden, dat we niet eenmaal - eens voor altijd - met de Heilige Geest vervuld worden. De boze is er altijd op uit om zijn gedachten in onze geest te zaaien, om ons te laten bidden: „Uw wil verandere”, in plaats van: „Uw wil geschiede”.
Zoals we reeds in een vorig hoofdstuk zagen, moet er reinheid van hart, reinheid in de beweegredenen, reinheid van verlangen zijn, als onze gebeden in Zijn naam opstijgen. God is groter dan Zijn beloften, vaak geeft Hij meer dan wij verlangen of verdienen - maar dat doet Hij niet altijd. Als een bepaald gebed niet verhoord wordt, moet dit voor ons een reden zijn om onze harten ernstig te onderzoeken. Dat is Gods wil, want Hij heeft op Zich genomen elk gebed te verhoren, dat werkelijk in Zijn naam wordt opgezonden. Ik wil het nog eens voor u herhalen? Dat kunnen we nooit genoeg horen. „Indien gij iets vraagt in Mijn naam - Ik zaI het doen” (Joh.14: 13-14).
Voor de Here Jezus zelf was het onmogelijk een gebed uit te spreken dat niet verhoord zou worden. Hij was God, Hij kende Gods gedachten, Hij was één met de Heilige Geest. Eenmaal heeft Hij gezegd: „Vader, indien het mogelijk is, laat deze beker aan Mij voorbijgaan", toen Hij in grote angst neerknielde in de hof van Gethsémané, en Hij Zijn ziel uitstortte. „Hij werd verhoord uit Zijn eerbiedige vrees” (Hebr. 5-7; Engelse vert. Dr. Mou1e ). Hier was het niet de angst, maar de vrees ( of eerbied) die een Zoon past, die Hem het antwoord schonk. Onze gebeden worden niet zozeer verhoord om de drang waarmee ze worden opgezonden, als om het feit, dat deze uit het hart van een kind van God opkomen.
Hier stuiten we op heilige dingen die ons verstand te boven gaan. Maar dit weten we: de Here Jezus heeft nooit een belofte gedaan, die Hij niet kon nakomen, of waarvan het niet Zijn bedoeling was om deze te vervullen. De Heilige Geest bidt voor ons (Rom. 8:26) en God kan tegen Hem niet „nee” zeggen. De Here Jezus pleit voor ons (Hebr. 7:25) en ook Hem wordt niets geweigerd. Zijn gebeden zijn duizendmaal meer waard dan de onze, en toch beveelt juist Hij ons om te bidden!
„Maar”, zou u kunnen vragen, “was de apostel Paulus niet vervuld met de Heilige Geest en zei hij niet: „Wij hebben de Geest van Christus?” Toch vroeg hij driemaal, of God de doorn uit zijn vlees wilde wegnemen - en maakte God hem niet duidelijk dat Hij dat niet wilde doen”. Het is een heel merkwaardige zaak, dat de enige bede, die ons van Paulus bekend is, waarin hij iets voor zichzelf vroeg, werd afgewezen. Maar de moeilijkheid ligt in feite hier: waarom vroeg Paulus, die de Geest van Christus had, om iets, waarvan hij al spoedig ontdekte dat het juist het tegenovergestelde was van wat God wenste?
Er zijn ongetwijfeld talloze werkelijk toegewijde christenen, die van hun stuk werden gebracht, omdat God hen niet schonk waarom ze baden.
We dienen te beseffen dat we de ervaring van de vervulling met de Heilige Geest gehad kunnen hebben, en desondanks kunnen dwalen in ons oordeel of onze begeerten. We moeten er rekening mee houden, dat we niet eenmaal - eens voor altijd - met de Heilige Geest vervuld worden. De boze is er altijd op uit om zijn gedachten in onze geest te zaaien, om ons te laten bidden: „Uw wil verandere”, in plaats van: „Uw wil geschiede”.
In Bijbels Optiek
Henry Morton Stanley.
H. M. Stanley, de grote ontdekkingsreiziger, schreef eens: „Wat mij betreft, ik durf te beweren dat gebeden uitwerking hebben. Wanneer het mij ernst was, kreeg ik antwoord. Als ik wijsheid vroeg om hen, die met mij waren veilig door de gevaren, die hen bedreigden, heen te mogen leiden viel er een lichtstraal in mijn verbaasde geest en werd mij duidelijk de weg naar de redding gewezen”.
Mary Slessor, een zendelinge in West-Afrika, werd eens gevraagd wat bidden voor haar betekende. Zij antwoordde: „Mijn leven is een bewijs van dagelijkse gebedsverhoringen wat betreft lichamelijke gezondheid, geestelijke kracht, wonderbare leiding, afgewende gevaren en dwalingen; van vijanden die zich aan bet Evangelie moesten onderwerpen; van voedsel dat op bet juiste moment werd geschonken - van alles wat mijn leven en mijn armzalige dienst uitmaakt.
Ik kan met een volledige en vaak ontroerende eerbied, met diep ontzag getuigen, dat ik geloof dat God gebeden beantwoordt. Ik weet dat Hij het doet”.
H. M. Stanley, de grote ontdekkingsreiziger, schreef eens: „Wat mij betreft, ik durf te beweren dat gebeden uitwerking hebben. Wanneer het mij ernst was, kreeg ik antwoord. Als ik wijsheid vroeg om hen, die met mij waren veilig door de gevaren, die hen bedreigden, heen te mogen leiden viel er een lichtstraal in mijn verbaasde geest en werd mij duidelijk de weg naar de redding gewezen”.
Mary Slessor, een zendelinge in West-Afrika, werd eens gevraagd wat bidden voor haar betekende. Zij antwoordde: „Mijn leven is een bewijs van dagelijkse gebedsverhoringen wat betreft lichamelijke gezondheid, geestelijke kracht, wonderbare leiding, afgewende gevaren en dwalingen; van vijanden die zich aan bet Evangelie moesten onderwerpen; van voedsel dat op bet juiste moment werd geschonken - van alles wat mijn leven en mijn armzalige dienst uitmaakt.
Ik kan met een volledige en vaak ontroerende eerbied, met diep ontzag getuigen, dat ik geloof dat God gebeden beantwoordt. Ik weet dat Hij het doet”.