In Bijbels Optiek
Noten bij de doop:
1) Herodotus II 36. 104
2) Bijv. Witsius, Aegypt. III 6, 11. 12, Marck, Med. Theol. 29, 8
3) Delitzsch op Gen. 17. Art. Beschneidung in Herzog(3), Glassberg, Die Beschneidung in ihrer geschichtl. ethnogr. Relig. u. medic. Bedeutung, Berlin Boas 1896
4) Pfanner, Syst. Theol. Gent. 346
5) Schürer, Gesch. des jüd. Volkes(3) II 481
6) id. III 129
7) Calvijn, Inst. IV 15, 7. 8 Mastricht, Theol. VII 4, 17., Terretinus, Theol. El. XIX 16
M. Vitringa VII 52 ( gereformeerden )
Gerhard, Loc. XX 15 sq. 43 sq. ( luthersen )
8) Thomas, S. Theol. III qu. 66 art. 4. Trid. Sess. VII can. 1, Bellarminus, de bapt I 5
8a) Socinianen, volgelingen van Socinus, die als een soort testament na zijn dood zijn Rakowse Catechismus naliet. Zij ( hij! )leerden hierin dat het Oude Testament slechts historische waarde heeft en dat het Nieuwe Testament niet onfeilbaar is. Zij verwierpen de Drieëenheid en de godheid van Christus. De Socinianen waren de voorgangers van de latere Rationalisten.
8b) De Arminianen of Remonstranten ontstonden als stroming in Nederland door de invloed van Erasmus, Coornhert e.a. Uit hun levensbeschouwing is het Remonstrantisme ontstaan in de 17e eeuw. Arminius ging daarin vóór. Hij stierf al in 1609. In 1910 kwamen zijn geestverwanten te Gouda samen om de zgn. Remonstrantie op te stellen en bij de Hollandse Staten in te dienen. Vooral de vijf artikelen over de leer trokken de aandacht. Daaruit scheen men te kunnen opmaken dat God van eeuwigheid aan mensen vooraf mensen verkozen of verworpen had. Daarnaast predikten ze een algemene verzoeningsleer, een niet-onweerstaanbare genade en de mogelijkheid van afval der heiligen. Met behulp van de Staten en Vroedschappen behielden de Remonstranten een tijdlang de meerderheid in Holland, maar Maurits keerde zich tegen hen. Er werd een grote Synode van Dordrecht gehouden en hun leer veroordeeld. In 1619 werd de Remonstrantse Broederschap gesticht. Eerst was er veel tegenwerking en werd een belijdenis opgesteld. Na een aanslag op de stadhouder werd hun populariteit minder, maar men sloot zich vaster aaneen. Hun invloed groeide echter gestaag en 1631 werd een keerpunt. In 1644 opende men een seminarie met een Episcopus als eerste leraar. Onder invloed van de Franse Revolutie kreeg men meer ruimte en in de 19e eeuw vierde men zijn 250-jarig bestaan.
De Broederschap werd een toevluchtsoord voor de “modernen”. Zij stonden voor het beginsel van vrijheid en verdraagzaamheid. Maar de Gereformeerde religie keerde zich tegen hen. Het Remonstrantisme mist religieuze diepte en heeft voor rationalisme en atheïsme de weg gebaand. Zij leren de vrije wil, de Gereformeerden de vrije genade van God.
9) Schleiermacher, Chr. Gl. § 136, 1, Steitz in Herzog(1) 15, 468, Höfling, Das Sakr. Der Taufe I 26 f, Van Oosterzee, Dogm. § 87, 2 enz.
10) Cf. Baldensperger, Der Prolog des vierten Evang., Freiburg Mohr 1898
11) Hand. 2 : 38,41, 8 : 12,13,16 en 38, 9 :18 enz. Rom. 6 : 3-5, 1 Cor. 1 : 13-17, Gal. 3 : 27,
Ef. 5 : 26 enz
12) Rom. 6 : 3, 1 Cor. 1 :13, Gal. 3 : 27, Hand. 2 : 38, 8 : 16, 10 : 48, 19 : 5
13) Zahn, Einl. in das N.T. II 309
14) Cf. Julius Böhmer, Das biblische “im Namen”. Eine sprachwiss. Untersuchung über das hebr. סשׁב und seine griech. Aequivalente, Giessen Ricker 1898
15) Cf. Bossert, Die Bedeutung der Taufe in N.T., Zeits. f.k. Wiss. u. k. Leben 1888 S. 339 f. Ehlers, Das N.T. und die Taufe 1890. Holtzmann, Neut. Theol. I 378 II 178.
16) Didache of leer van de Heer door de twaalf apostelen aan de heidenen, is de naam van een oud christelijk geschrift, pas in de 1883 door Bryennios in het Jeruzalemklooster te Constantinopel teruggevonden. Het geheel heeft ongeveer heeft ongeveer de omvang van Paulus brief aan de Galaten, is in eenvoudige, begrijpelijke stijl geschreven en heeft nog een sobere avondmaals- en doopliturgie. Het stamt hoogstwaarschijnlijk uit het de tweede helft van de eerste eeuw.
17) Hermas ( of Herder van - ) is de naam van een oud-christelijk geschrift, dat deze naam draagt, omdat het boek o.m. de verschijning verhaalt van een als herder uitziende engel aan Hermas. Soms wordt het boek als canoniek aanvaard. Zij roept de christelijke kerk op tot boete, die slechts eenmaal mogelijk is.
18) Justinus, Apol. I 61. Tertullianus, de baptismo 4. 5. Cyprianus De grat. 3. 4. Gregorius van Nazianze Or. 40, 3 sq.
19) catechumenaat was in de oud-christelijke kerk de verzamelnaam voor hen die wij catechisanten noemen.
20) exorcisme betekent duiveluitbanning en dat gebeurde door Christus en de apostelen. Later werd dat tot ambt in de kerk. Nu is dat de Rooms-Katholieke kerk opgenomen in het priesterambt. Bij de doop drijft dan de priester de boze geest uit ( ex sufflatio ), maar hij kan dat ook in andere gevallen doen.
21) chrisma of chrisam is de naam van gewijde olie in de Rooms-Katholieke Kerk, die gebruikt werd en wordt bij de bediening van de doop en de confirmatie ( zie toevoeging ), bij de bisschopswijding, bij de wijding van kerken, altaren, bekers, schalen en klokken. (confirmatie komt van het Latijnse woord confirmatio, dat bevestiging betekent. Het is in de Rooms-Katholieke Kerk het vormsel, een sacrament, dat stoelt op Hand. 2 : 38; 8 : 14-18; 14 : 22; 19 : 6; 2 Cor. 1 : 21, waar van het ontvangen van de Heilige Geest na handoplegging en doop sprake is. Van zalving na de doop is bij deze schriftgedeelten geen sprake. Als sacrament werd de confirmatie ingesteld door het algemeen concilie van Lyon ( 1274 ) en als dogma ingesteld door het concilie van Florence ( 1439 ). De toediening van het vormsel is als volgt : de bisschop doopt zijn duim in de heilige zalf, maakt daarna met de zalfolie een kruis op het voorhoofd van het kind en spreekt de formule uit : ik teken je met het teken van het kruis en vorm je met de zalving van het heil inde naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest. Door de zalving kreeg het kind de genade om het geloof standvastig te belijden. De reformatie in de 16e eeuw heeft het vormsel als sacrament losgelaten en vervangen door de belijdenis van het geloof op latere leeftijd ).
22) Suicerus s.v. Moeller von Schubert, Kirchengesch. Ie 339, cf. Catech. Rom. II 2 qu. 45 sq. Bellarminus, de bapt. C. 24-27.
23) de unit. eccl. 68 de bapt. 3. 13. 5. 7 sq.
24) de anima I 9. III 12. De pecc. Mer. I 20. De nat. Et gr. S.( ex opere operato betekent zoveel als automatisch en is een term uit de scholastiek, waarmee men de objectiviteit van het sacrament zo sterk mogelijk wil laten uitkomen. De uitwerking van een sacrament hangt niet af van de bedienaar of ontvanger ervan. Het gaat erom dat het op de juiste wijze bediend wordt. De hervormers kregen de indruk dat aan de sacramenten een magische uitwerking toegeschreven werd. Zo zegt Calvijn in zijn bestrijding van Trente, dat er in de sacramenten geen magische kracht is, die buiten het geloof om werkzaam is. Bavinck tekent het r.-k. standpunt later met de woorden :”Het sacrament werkt dus physisch en magisch, krachtens eene macht, door God aan de priester geschonken, als een instrument in zijn hand. ( G.D. , IV,446 ).
Het lijkt wel een automatisme, maar het is gecompliceerder, omdat de menselijke medewerking erbij in het spel is. Volgens Trente is er immers ook een subjectieve voorwaarde : men mag geen hindernis in de weg stellen. Dat correspondeert met de eis om het sacrament waardig te ontvangen. De goddelijke causaliteit is de eerste factor.. De tweede factor, die erbij moet komen, is de menselijke medewerking of waardigheid. Het gaat er althans om, dat er geen tegenwerking of hindernis is. Een doodzonde of bewust ongeloof zou een verhindering van de werking van het sacrament zijn.
Bovendien hangt deze leer van de causaliteit van de sacramenten samen met de opvatting, dat de genade een kracht is die in de mens ingestort wordt ( gratia infusa ). Het verschil over de functie van de sacramenten heeft alles te maken met het verschil over het wezen van de genade. Is de genade een bovennatuurlijke werkelijkheid of is het de onverdiende gunst van God, waaraan wij de herstelde gemeenschap met Hem, de vergeving der zonden en de vernieuwing van het leven te danken hebben ? ( Beknopte Gereformeerde Dogmatiek – dr. J. van Genderen/ dr. W.H. Velema ).
25) de pecc. mer I. 19. 34 sq.
26) De bapt. V 21 VI 1. C. epist. Parmen. II 16, cf. Dorner, Augustinus 248 f. Schwane, D. G. II 744 f. Harnack, D. G. III 143 f.
27) Lombardus, Sent. Dist. 3-6, Thomas, S. Theol. III qu. 66-71. Bonaventura, Brevil. VI 7 Schwane, D. G. III 605-622. Harnack, D. G. III 478 f.
28) Cf. Conc. Flor. Bij Denzinger n. 591. Trid. VI 4. VII de bapt. XIV de poenit. 2, Cat. Rom. II 2. Bellarminus, de sacr. Bapt. C. 1-27. Oswald, Die dogm. Lehre v.h. Sakr. 1-2 141 f. enz. en voor de leer van de Griekse kerk, Damasc., de fide orthod. IV 14. Conf.. orth. qu. 102. 103. Conf. Dosith. Decr. 16. Kattenbusch, Vergl. Conf. I 400 f.
29) Cf. Symb. B. ed. Müller 30. 40. 163. 361. 384. 485. 786. 780. Luther bij Köstlin, Luthers Theol. II 507 f., en Harnack, D. G. III 748. Melanchton, Loc. De baptismo. Gerhard, Loc. XX. Quenstedt, Theol. IV 106-176. Hollaz, Ex. Theol. 1077-11003. Schmid. Dogm. D. ev. Luth. K. § 54.
30) De Anabaptisten of Wederdopers is de naam van een geestelijke stroming, die zich van 1521 tot 1550 in West- en Midden- Europa heeft verbreid, met het doel, het Koninkrijk van God op aarde te stichten. Als godsdienstige en sociale richting is het een voortzetting van de eenzijdige spiritualistische stromingen, die een kerk van louter heiligen eisten, het natuurlijke leven miskenden, de tegenstelling van zonde en genade door die van natuur en genade vervingen, het Woord van God minachtten en zich door het “inwendig licht” lieten leiden.
Historisch is het Anabaptisme een stroming in de kerk, voor wie de reformatorische arbeid van Luther en Zwingli niet radicaal genoeg was. Beide reformatoren legden wel de bijl aan de wortel van de Roomse Kerk, maar de radicalen keurden het af, omdat zij niet braken met het historisch gegevene, dat zij bij hun streven steunden op de wereldlijke arm en dat zij, door nieuwe machten in de kerk te halen, de vrijheid van de gelovigen aan banden legden.
Zürich is de bakermat van de Doperse beweging en niets anders dan een radicale uitwas van het Protestantisme. Er waren in Zürich een kleine groep van ontevredenen, die onder leiding van Konrad Grebel de reformatie meer radicaal wilden doorzetten. De kerk moest een gemeente van heiligen zijn, geheel onafhankelijk van de overheid, de kinderdoop moest afgeschaft, alleen volwassenen, die getuigenis konden afleggen van hun geloof, mochten gedoopt worden. Zij namen de communistische leerstellingen van Münzer over
( Thomas Münzer, geb. te Stolberg in 1490 in de Harz, was prediker in Zwickau en aanhanger van de nieuwe leer. Hij zwierf rond en stond bij de onlusten te Wittenberg vooraan. Hij werd door Luther bestreden, werd de leider van de boerenopstand, gevangen genomen en onthoofd in 1525 ). Vriendschappelijke samensprekingen met de reformatoren om hen, die afweken van de leer, te overtuigen, hadden geen succes. En toen de raad van Zürich in januari 1525 enige raddraaiers verbande, verenigden de tegenstanders zich als een gemeenschap van wederom geborenen, met de doop als teken van geloof en wedergeboorte. Het dorp Zoolikon werd het centrum van de beweging. Daar doopte Grebel een gewezen monnik Blaurock en vijftien anderen. Hiermee was de gemeente van wederdopers opgericht. Door de vervolging verbreidde de secte zich in de omgeving. In 1526 en 1527 ging de beweging van plaats tot plaats voort. Vrij vlug na de Boerenoorlog ontstonden op veel plaatsen in Duitsland Doperse gemeenten. Door de vervolging, waarmee de overheid tegen hen optrad, verbreidden de Anabaptisten zich over geheel Zwitserland, Oostenrijk, Duitsland en Nederland en vonden overal aanhang. Reizende predikers, herders, die de verzamelde gemeenten het nieuwe evangelie brachten en het brood braken; diakenen, die de goederen beheerden en de gaven aan de armen uitdeelden, zijn de dragers van de eenvoudige organisatie geweest. Enkele gestudeerden en geniale predikers als Denk, Hetzer, Hubmaier en Huter waren de leiders. Zij waren als lekepredikers de bezielde verkondigers van het evangelie van het Koninkrijk. In het jaar 1530 kwam er een wending in de geschiedenis van het Anabaptisme. De beweging sloeg om in een revolutionaire actie, die zich keerde tegen de bestaande staatsorde en kerk. De verkondiger van deze leer was Melchior Hoffmann, die na vele omzwervingen in Straatsburg kwam, daar blij begroet werd als een voorstander van en martelaar vanwege de Zwitserse avondmaalsleer, weldra door zijn enthousiaste en apocalyptische prediking gevreesd werd, zich afscheidde van de staatskerk en zich aansloot bij de wederdopers. Deze daad was van betekenis. Toen in Duitsland de kracht van het Anabaptisme gebroken scheen, heeft hij door zijn leer de Doperse beweging nieuw leven ingeblazen. Van Straatsburg uit zouden de 144000 boodschappers de wereld bekeren. De dag van Gods wraak zou spoedig aanbreken. Vandaar verdreven, en in 1533 gevangen genomen, trad in nov. 1533 Jan Matthijsz., bakker in Haarlem als een Elia, voorloper van het hemelrijk, op. Hij profeteerde dat de Here Straatsburg verworpen had en Munster als zetel van het Nieuwe Jeruzalem had aangenomen. Nadat de regering verdreven was, werd Knipperdolling tot burgemeester gekozen. Nu begon de strijd. De bisschop belegerde de stad. Bij een uitval sneuvelde Jan Matthijsz., waarna Jan van Leiden zich tot koning liet uitroepen. Knipperdolling werd nu stadhouder en scherprechter. Een waar schrikbewind heerste er in de stad. Maar het duurde niet lang. De stad viel op 24 juni 1535 in handen van de vijand. En Jan van Leiden werd met zijn scherprechter gevangen genomen en gedood. In ijzeren kooien werden zij aan de toren opgehangen. Aan Dirk Philips, Menno Simons en Adam Pastor is het gelukt de verstrooide Dopersen te reorganiseren tot een praktische functionerende christelijke gemeente, de fanatieke en antinomiaanse elementen ( antinomianisten leren dat Christus de wet heeft volbracht, afgeschaft en aan ons de wetteloze vrijheid gegeven heeft ! ) uit te zuiveren, en daardoor het voortbestaan van de secte mogelijk te maken. De naam Anabaptisten werd voor deze groep vervangen door Mennonieten of Doopsgezinden, die een gemeente van heiligen wilde zijn, streng afgezonderd van de wereld door kleding, strenge tucht en eenvoudige levenswijze en die zich onderscheidde door hun mystiek-ethische lekenreligie. Het communisme der Anabaptisten werd door hen afgekeurd. Naast doop en avondmaal leerden zij als derde sacrament de voetwassing. Door hun eenvoud en arbeidzaamheid kwamen zij veelal tot grote welvaart. Vanuit Nederland verbreidden zij zich over Duitsland, Engeland en Noord-Amerika.
31) Witsius, Misc. Sacra II 648-667.
32) à Lasco, Ursinus, Acronius, Voetius, Witsius e.a.
33) Calvijn, Beza, Zanchius, Bucanus, Walaeus, Amesius, Heidegger, Turretinus e.a.
34) Gomarus of Francois Goemaere werd in 1563 geboren te Brugge, studeerde in Straatsburg en kwam onder invloed van Calvijn. Daarna studeerde hij in Neustadt en Oxford. In Cambridge werd hij in 1584 magister in de wijsbegeerte. Van 1584 tot 1586 vervolgde hij zijn studie in Heidelberg en dit vormde zijn opvattingen. Spoedig daarna werd hij tot de dienst van het Woord toegelaten en diende van 1587 tot 1593 een Nederduitse vluchtelingenkerk in Frankfurt a. Main. Later werd hij predikant te Leiden en tegelijk hoogleraar ( 1594 ). Hij kwam in conflict met Arminius. Gomarus beschuldigde Arminius van Pelagianisme ( zie verder ), zelfs van Jezuïtisme ( zie verder ). Na de dood van Arminius in 1609 bleef Gomarus diens leer hardnekkig bestrijden. In 1611 werd hij predikant te Middelburg, terwijl hij aan het pas opgerichte Collegium Theologicum les gaf in de Hebreeuwse taal en de godgeleerdheid. In 1615 gaf hij college aan de universiteit van Saumur en in 1618 werd Gomarus hoorleraar aan de Theologische faculteit te Groningen. In die functie nam hij deel aan de Synode van Dordrecht in 1618-1619. Hij was verreweg de meerdere van zijn collega’s en werd aangewezen tot herziener van het Oude Testament. Verder had hij een rustig en arbeidzaam leven als hoogleraar te Groningen., was een vurig calvinist en stierf in 1641.
( Pelagianisme, genoemd naar Pelagius, een Engelse monnik ( ± 400 ), die de erfzonde ontkende. Hij stelde dat ieder mens na de zondeval zonder zonde werd geboren. De algemeenheid der zonde berust op het verkeerde voorbeeld, de macht der verleiding. Christus is voor ons een voorbeeld om na te volgen. Gods genade bestaat erin dat Hij ons de goede weg wijst door algemene openbaring, verder door de wet van Mozes en het evangelie van Jezus Christus. Augustinus leerde, dat de mens dood is door de zonde, maar volgens Pelagius is hij nog gezond. De semi-pelagianisten( Marsillianen ) stelden echter dat de mens ziek was; zij vreesden dat de leer van Augustinus de activiteit van de mens en de ascesebeoefening zou doden. Ze beweerden wel dat de mens getroffen was door de val van Adam, maar zijn vrije wil heeft hij niet verloren. De Gereformeerden bleven zich bij Augustinus aansluiten.
Jezuïtisme, genoemd naar de stichter Ignatius van Loyola. Deze legde met gelijkgezinden in 1534 de monnikengelofte af. Ze stelden zich onvoorwaardelijk in dienst van de paus, wilden arbeiden tot uitbreiding van de Roomskatholieke geloof en tot heil der zielen. De orden werd in 1540 bekrachtigd. Ze was op militaire leest geschoeid en Loyola werd generaal. De kern vormden zij die ook de vierde gelofte aflegden : volkomen onderwerping aan de paus of anders gezegd : blinde gehoorzaanheid. De orden kent drie grondslagen : 1. het probabilisme ( een daad goedkeuren op grond van waarschijnlijkheid) 2. Het geestelijk voorbehoud ( het achterhouden van een verzwegen gedachte bij het spreken ), 3. Het intentialisme ( het rechtspreken van een zaak om de bedoeling ). Eigenlijk is de orde het leger van de paus. De leden ervan werden de ijverigste propegandisten voor Rome en de krachtigste tegenstanders van het Protestantisme. Hun arbeid richtte zich vooral op de biechtstoel, onderwijs en missie ( propaganda voor de R.k-kerk ). Er kwam veel tegenstand. In 1773 werd de orde opgeheven, maar in 1814 in ere hersteld. De Jezuïeten werden uit vele landen verbannen, maar waar ze werkten propageerden ze het ultramontanisme ( centralisatie en volkomen onafhankelijkheid van de paus tegenover de bisschoppen, of anders : alleenheerschappij of dictatuur van één man binnen de kerk ).
35) Cf. Voetius, Disp. II 408 sq. Witsius, Misc. Sacra II 611-618. G. Kramer, Het verband van doop en wedergeboorte, Breukelen 1897.
36) Lodenstein, Gentman, Koelman, Brakonier, Van der Putt, Kelderman, Vos, e.a. te vinden In Proost, Jod. van Lodenstein 1880 bl. 160. 229. Ypey en Dermout, Gesch. Der N.H. Kerk III 261-263. Ypey, Gesch. Der Chr. Kerk in de achttiende Eeuw VI 164. M. Vitringa VII 108. 115 sq. Moor V 489.
37) Ostervald, Comp. Theol. II 6,4,4. Vernet, Christ. Inderw. 300. Janssonius en van Eerde tegen Appelius, cf. M. Vitringa VI 426 sq. 498 sq. VII 125 sq.
38) Kwakers zijn de aanhangers en volgelingen van George Fox ( geb. 1624 ), die de rechter, voor wie hij moest verschijnen, opriep om voor God te beven ( to quake ). De kern van zijn prediking was : niet de Heilige Schrift, maar de Geest alleen moest men volgen ( veel overeenkomst met de Anabaptisten ). De secte werd gezuiverd door William Penn ( 1644-1710 ). Hij stichtte de kwakerstaat Pensylvanië. In het huiselijke en maatschappelijke leven hechtten de Kwakers veel waarde aan de waarheid, ijver in eenvoud, eenvoudige zeden en ernst maken in het mijden van wereldse vermaken. Zij verbieden de eed, staats- en militaire dienst, zijn ultra-democratisch en hechten geen waarde aan het ambt.
39) cf. M. Vitringa VII 297-415. Strauss, Dogm. II 549-558. Wegscheider, Instit § 171.172. Kant, Religion ed. Rosenkranz 233.
40) Scholten, Initia 247, Ehlers, Das N.T. und die Taufe, Giessen 1890.
41) Schleiermacher ( 1768-1834 ) was hoogleraar in de theologie te Berlijn. Hij schreef o.a. Theologische Studien und Kritiken, Entwurf eines Systems der Sittenlehre, en Die Christliche Sitte.In de theologie verlegt hij het zwaartepunt van het object naar het subject. De vroomheid moet gezocht worden in het gevoel. Niet de Heilige Schrift, maar de religieuze ervaring is kenbron der waarheid. Het onderscheid tussen algemene en bijzondere openbaring is niet zo groot, zodat men bijv. de Islam en het Boeddhisme geen valse religies mag noemen. Hij is de vader van de moderne ethische theologie.
42) Chr. Gl. § 136-138, cf. Schweizer, Chr. Gl. § 171. Lipsius, Dogm. § 846.
43) Philippi, Kirchl. Gl. V 2, 83 f. Kahnis, Luth. Dogm. II 333. Dorner, Chr. Gl. II 832. Frank, Chr. Wahrheit II 266 f. Althaus, Die Heilsbedeutung der Taufe im N.T. Gütersloh 1898. H. Cremer, Wesen und Wirkung der Taufgnade, ib. 1899. W. Schmidt, Dogm. II 461. Oosterzee, Dogm. § 138 9v.
44) Vilmar, Dogm. II 233. Martensen, Dogm. 398 f. Höfling, Das Sakrament der Taufe I 17 f. Thomasius, Christi Person u. Werk II 297 f.
45) Het Tractarianisme is de eerste van de 3 fasen die de Oxforder beweging doorliep. Later volgden het Puseyisme en het Ritualisme. De ziel ervan was J.H. Newman. In Engeland begon men tractaten uit te geven, waarin propaganda werd gemaakt voor de High-Church party, die een sterk Rooms-katholieke geest ademden. De beweging werd belangrijker, toen prof. Pusey zich erbij aansloot. In een tractaat verdedigde hij de transsubstantiatie, waardoor hij de Roomskatholieke Kerk dicht naderde en veel jonge geestelijken tot deze kerk overgingen. Het gelukte echter niet binnen de kerk de leer in Roomse geest te veranderen en daarom begon men de ritus te veranderen : men voerde beelden, kruisen, wijwater, misgewaden enz. in. De fervenste voorstanders hiervan waren vooral de adel en hogere geestelijkheid. Het volk was er fel tegen. De vereniging “The Church Association”, opgericht in 1865, stelde zich tegen het Ritualisme teweer, dat door “The English Church Union” werd verdedigd. Intussen ging de romantisering van de Staatskerk steeds verder, zelfs het monnikenwezen werd aangeprezen en te Nowich en New-Castle werden kloosters gesticht.
46) Newman, Lectures on Justification 1838, Waterland, Works, Oxford 1843 IV 425-458 cf. Hodge, Syst. Theol. III 591-604 en Cunningham, Historical Theol.. II. 133-142. Ryle, Knots untied, IIth ed. London Hunt 1886 p. 105-196.
47) Heraut 646v.
48) Hos. 6 : 2, Joël 2 : 28,29, Micha 7 : 18-20, Jes. 1 : 16,40v., Jer. 31 : 31-34, 33 : 8, Ezech. 11 : 17-20, 36 : 25-28, 37 : 1-14, 39 : 29, Zach. 13 : 1, enz.
49) Matth. 3 : 2,6, Hand. 2 : 37,38, 8 : 12,37, 18 : 8.
50) Marc. 1 : 4, Hand. 13 : 24.
51) Trid. VI c. 5. 7. Catech. Rom. II. 2 qu. 30. 44.
52) Hierarchie is de organisatiestructuur der Rooms-Katholieke kerk, vooral de rangorde van de bij deze kerk behorende ondergeschikte machten.
53) Ned. Gel. Art. 33. 34. Heid. Cat.. qu. 69.
54) Gerhard, Loc. XX 123. Quenstedt IV 145. Schmid, Dogm. D. ev. Luth. K. 400. 407.
55) Ex. 30 : 18-20, 40 : 30, Lev. 6 : 28, 8 : 6, 11 : 32, 15 : 12, Num. 8 : 7, 19 : 7,v. enz.
56) Ezech. 36 : 25, 37 : 23, Zach. 13 : 1
57) Catech. Rom. II 2 qu. 47.
58) De Paulicianen was een Armeense dualistische secte ( 7e tot 12e eeuw ), gesticht door Constantius van Manamalis, die in Kibossa een gemeente vormde. Hij leerde dat tegenover de demiurg of wereldschepper de goede God, de hemelse Vader staat. Vóór Christus was die Vader onbekend. Tot het goede behoorde alleen wat geestelijk was en tot het kwade, wat zinnelijk was. Het O.T. werd als werk van de demiurg verworpen. Het N.T. werd aanvaard, behalve de twee brieven van Petrus. De eredienst bij hen was eenvoudig. Ze werden vervolgd en in 871 werd hun leger vernietigend verslagen.
59) Moor V 409-411
60) Beza ( Theodorus ) of anders : Theodorus de Bèze ( 1519-1605 ) was Geref. theoloog, ambtsgenoot vriend en opvolger van Calvijn. Hij studeerde letteren en rechten en woonde met Calvijn te Bourges in het huis van de humanist Melchior Wolmar. In 1548 bekeerde hij zich openlijk door een ziekte tot het Protestantisme. Hij werd later professor te Lausanne, daarna te Genève. Hij werd de leider der Gereformeerden in Frankrijk en een trouw verdediger van het Calvinisme. Hij staat niet bekend als een origineel genie.
61) M. Vitringa VII 14.
62) Matth. 15 : 2, Marc. 7 : 4, Luc. 11 : 38, Hebr. 9 : 10.
63) Matth. 3 : 11, 20 : 22, Hand. 1 : 5, enz.
64) Matth. 3 : 6, Joh. 3 : 23, Hand. 8 : 38.
65) Rom. 6 : 3, Gal. 3 : 27, Col. 2 : 12.
66) Didache c. 7.
67) Ep. 69, 12.
68) Suicerus, s.v.
69) S. Theol. III qu. 66 art. 7.
70) Ezech. 36 : 25, Hebr. 12 : 24, 1 Petr. 1 : 2 cf. Ex. 24 : 6, 29 : 16,20,
71) Did. C. 7.
72) Cf. Calvijn, Inst. IV 15,19. Voetius, Pol. Eccl. I 683-694. Moor V 413-421. M. Vitringa VII 16-30. Höfling, Das Sakr. der Taufe I 46-60. De Hoop Scheffer, Overzicht der gesch. van den doop bij onderdompeling, Amst. 1882.
73) Hand. 2 : 38. 8 : 16, 10 : 48, 19 : 5 cf. Rom. 6 : 3, 1 Cor. 1 : 13-15, 6 : 11, Gal. 3 : 27.
74) Matth. 28 : 19.
75) Cypr. Ep. 73, 16-18, Suicerius.
76) Catech. Rom. II 2 qu. 10, 11.
77) Höfling, Das Sakr. Der Taufe I 44.
78) Catech. Rom. II 2, 10.
79) Transsubstantiatie is wezensverandering. Dat is de Roomse leer, dat Christus in het Heilig Avondmaal tegenwoordig is door verandering van de materie van het brood ( ouwel ) en de wijn in zijn lichaam en bloed. Die transsubstantiatie komt tot stand door het uitspreken van de formule door de priester : vorm, kleur, smaak van brood en wijn blijven, de zelfstandigheid echter verandert in het lichaam en bloed van Christus. Deze leer is ontstaan uit het feit dat het Avondmaal als een offer werd gezien, waarbij het kruisoffer van Christus op onbloedige wijze herhaald werd. Het is tot dogma geworden in 1215. Het is gegrond, evenals de Lutherse consubstantiatieleer op de woorden :”Neemt, eet, dit is mijn lichaam”. Echter wil “is” hier zeggen : ”betekent, beeldt af, duidt aan?” Of is het een verwijzing ?
80) Catech. Rom. II 4, 9.
81) Matth. 3 : 11, 1 Cor. 6 : 11, Hebr. 9 : 14, 1 Joh. 1 : 7.
82) Heid. Catech. 69.
83) Gen. 17 : 7,10, Hand. 2 : 39.
84) Rom. 6 : 3, Gal. 3 : 37.
85) 1 Cor. 6 : 11, 12 : 13, Tit. 3 : 5.
86) Marc. 1 : 4, Hand. 2 : 38, 22 : 16, 1 Petr. 3 : 21, Hebr. 10 : 22.
87) Doedes, Leer der Zaligheid 326.
88) Hand. 22 : 16, 1 Petr. 3 : 21, Hebr. 10 : 22.
89) Bavinck, Geref. Dogm. III 548.
90) Marc. 1 : 4, Rom. 6 : 2-10, 1 Cor. 6 : 11, Ef. 5 : 26, Col. 2 : 12.
91) Heid. Catech. 66. 69. Cf. Calvijn, Inst. IV 15. Martyr, Loci Comm. P. 435. Polanus, Synt. P. 495. Bullinger, Huysboek 1612 fol. 254. Ursinus, Explic. Cat. qu. 69 sq.
92) Zie K.Aland, Die Säugelungstaufe im Neuen Testament und in der alten Kirche,1961, O.Cullmann, Die Tauflehre des Neuen Testaments, 1958, Jeremias, 1949 (2), De Ru, De kinderdoop en het Nieuwe Testament, 1964.
93) Confessiones, I, 11.
94) Vgl. De Ru, De kinderdoop en het Nieuwe Testament, 1964, 16-18.
95) Vgl. o.m. G.C. Berkouwer, Karl Barth en de kinderdoop, 1947; A.J. van Binsbergen, Van zegel naar antwoord, 1982 .
96) Kirchliche Dogmatik IV, 4, 213v.
97) Dr. B.A. Willems o.p. , Denkers over God en Wereld nr. 7 : Karl Barth, blz. 48-53.
98) Catechismus betekent oorspronkelijk : mondeling onderwijs in de christelijke religie aan de catechumeen ( catechisant ). Later ging de naam over op de boeken voor dat onderwijs, bijv. de kleine en de grote Catechismus van Luther, de Cat. van Calvijn. De Heidelbergse Catechismus, opgesteld in 1563 in opdracht van keurvorst Frederik III van de paltz Heidelberg door Ursinius en Olevianus is later in onze taal vertaald door Petrus Datheen in 1566 en door de Geref. Kerken in Nederland aanvaard als uitdrukking van haar geloof op de synoden van Embden in 1571 en later op de synode in Dordrecht in 1619.
99) Vgl. Calvijn, Inst., IV, 16, 11.
100) J.P Versteeg, Rondom de doopvont, 1983, 132.
101) Vgl. L. Doekes, Der Heilige, 1960, 172-176, 234.
102) Er is al langer dan een eeuw strijd geweest over verbond en doop ( vgl. E. Smelik, Een eeuw van strijd over verbond en doop, 1946; C. Graafland, ‘De doop als splijtzwam in de gereformeerde gezindte’, in Rondom de doopvont, 1983, 446-496 ). Volgens A. Kuyper was de doop een zegel op iets in de mens : de wedergeboorte, het geloofsvermogen of de inwendige genade, die in de dopeling te veronderstellen was. Dopen zonder die veronderstelling achtte hij ongereformeerd.
Toch moet staande gehouden worden, dat de doop niet verzegelt wat in de dopeling aanwezig is of verondersteld wordt, maar de belofte van het verbond. Er is verschil tussen de verzegeling van de belofte en de verzegeling van de gelovige.
Naar aanleiding van de bezwaren die tegen de leer van Kuyper ingebracht werden, sprak de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in 1905 uit, dat het minder juist is te zeggen, dat de doop aan de kinderen der gelovigen bediend wordt op grond van hun veronderstelde wedergeboorte. Wel is het zaad des verbonds krachtens de belofte van God te houden voor wedergeboorte en in Christus geheiligd, totdat bij het opwassen uit hun wandel of leer het tegendeel blijkt. Dat wil weer niet zeggen, dat elk kind waarlijk wedergeboren zou zijn ( Acta, art. 158. Zie voor kritiek R.J. Dam, B. Holwerda, C Veenhof, Rondom ‘1905’, z.j.).
Na de conflicten over verbond en doop, die tot de Vrijmaking leidden, kwam een nieuwe synodale verklaring in plaats van die van 1905 : de Vervangingsformule, die van 1946 tot 1959 bindend was. Daarin staat, dat de kerk de kinderen, tenzij zij zich als ongelovigen openbaren, moet beschouwen en behandelen als zulken die delen in de wederbarende genade van de Heilige Geest ( Acta van de buitengewone Generale Synode, 1946, art. 197).
Zo vervaagt echter het onderscheid tussen de schenking van het heil in de belofte en het delen in het heil door het geloof. Dat is immers niet hetzelfde. Calvijn zei al, dat aangeboden worden iets anders is dan ontvangen worden (Inst., IV, 17, 33 ). Het ontvangen gaat niet buiten het werk van de Heilige Geest om, die ons toeëigent wat wij in Christus zijn. Waar verschil tussen toezegging en toeëigening in het oog wordt gehouden, zal er een onderscheidend element in de prediking zijn. De nodiging zal vooropstaan, maar er zal in de verbondsgemeente ook een waarschuwing worden gehoord, die bijbels is ( zie 1 Cor. 10 : 1-11; Hebr. 4 : 1-13 ).
De doop is wel eens omschreven als een verzekering aan de uitverkorenen en gelovigen, dat zij het eeuwig heil deelachtig zijn. Dat is dan de volle doop. Er bestaat ook wel een recht op de doop, in zoverre deze een bevestiging is van een voorwaardelijke heilsbelofte die tot allen komt die onder het evangelie leven ( Preadvies van Commissie I inzake de bezwaarschriften, 1943, 24, 59 ). Dat betekent dus, dat er tweeërlei belofte en tweeërlei doop is ( Zie voor een kritische bespreking van dit standpunt J. van Genderen, Verbond en verkiezing, 1983, 25-32; J. Kamphuis, Een eeuwig verbond, 1984, 43-106 ).
De verbondsleer die met de leeruitspraken van 1931 in de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en Noord-Amerika officieel aanvaard is, heeft ten gevolge, dat er een principieel verschil is tussen de belofte van het heil, die voor de uitverkorenen bestemd is, en het aanbod der genade voor de kerk in haar geheel ( Zie voor een kritische beschouwing van deze leer J. van Genderen, Verbond en verkiezing, 1983, 9-11 ). Het sacrament kan fan geen bevestiging zijn van de belofte van God jegens ieder die gedoopt wordt. In de doop wordt de onomstotelijke waarheid verzegeld, die voor Gods volk troostvol is, ‘dat de uitverkorenen in Christus geheiligd zijn en dat ook die uitverkorenen onder de kinderen gevonden worden’( Kersten, G.D. II, 273 ).
Hier is ernstig bezwaar tegen te maken. Het is onjuist om de eis van geloof en bekering tot een ieder te laten komen, maar de belofte van de drieënige God, zoals ons die in het doopformulier worden voorgehouden, te beperken tot de uitverkorenen of tot de wedergeborenen. Wie gedoopt zijn in zijn naam, zouden dan niet kunnen weten, of Hij hen werkelijk bedoeld heeft. Maar hun naam is bij de doop genoemd. De belofte van Gods verbond en de eis, die ermee samengaat, zijn voor hen persoonlijk bestemd.
De bovengenoemde opvattingen hebben uiteraard praktische consequenties. De leer van tweeërlei belofte en tweeërlei doop zal de vastheid van Gods verbond en woorden wegnemen en twijfel en onzekerheid veroorzaken. Dan staat ieder voor de vraag, of de heilsbelofte wel voor hem is en of hij daarop pleiten mag. De leer van de veronderstelde wedergeboorte of veronderstelde uitverkiezing zal echter tot zorgeloosheid en valse gerustheid leiden. Er mag niet van uitgegaan worden, dat de gedoopten allen automatisch in het beloofde heil delen.
103) vgl. De Ru, De kinderdoop en het Nieuwe Testament, 1964, 170-183.
104) Vgl. J. P. Versteeg in Rondom de doopvont, 1983, 39-42.
105) Calvijn, Inst., IV, 16, 21.
106) O.Cullmann, Die Tauflehre des Neuen Testaments, 1958.
107) Die kirchliche Lehre von der Taufe, Zürich 1943, p. 28-29, 48.
108) Kirchliche Dogmatik IV, 4 doopfragment, Zürich 1967, p. 208.
109) Kirchliche Dogmatik III, 1, p. 379.
110) Kirchliche Dogmatik III, 1, p. 44-103.
111) Die kirchliche Lehre von der Taufe, p. 31.
112) De kinderdoop en Karl Barth, een artikel in het “Nederlands Theologisch Tijdschrift”, 2e jaargang 1947, p. 18-43.
113) Die kirchliche Lehre von der Taufe, p. 18-20.
114) Kirchliche Dogmatik, IV, 4.
115) Die kirchliche Lehre von der Taufe, p. 21, 45.
116) Kirchliche Dogmatik IV, 4 Zürich 1967, pag. 45 v. enz.
117) Zie Calvijn, Institutie IV, 19,20; vgl. Heidelbergse Catechismus zondag 25.
118) Kirchliche Dogmatik IV, 4 fragment, p. 117-140.
119) M. Barth, Die Taufe ein Sakrament ?, Zürich 1951
120) Kirchliche Dogmatik IV, p. 32.
121) Kirchliche Dogmatik IV, p. 197-204
122) Kirchliche Dogmatik IV, p. 54.
123) Encyclopaedia Judaica.
124) Mikva : A study of immersion, Part IV, door Peggy Prior.
125) Encyclopaedia Judaica.
126) Ber. 21b-22a; Maim. Yad Keri’at Shema 4 : 8 ( Encycl. Judaica ).
127) Jewish New Testament : The letter of Paul to the Ephesians.
128) H.A.J.Wegmans : Geschiedenis van de christelijke eredienst in het westen en het
oosten.
129) F. van der Meer, Augustinus, de zielszorger, blz. 306 vv.
130) De Sacramentis; de Mysterus.
131) Katechesen van Cyrillus, Myst. Kat. 1,9.
132) Joannes Chrysostomos ( S. Chrêt. 50 ).
133) Theodorus van Mopsueste ( Homélies catéchêtiques ).
134) de brief van de Romeinse diaken Johannes aan Senarius Narsai ( hom.22), zie
lit. Riley.
135) Dr. A. Sizoo : Augustinus, Leven en werk.
136) A. Angenendi, Bonifaiius und das Sacranienlum Iniliafionis, Rôm Quarialsdir. 72
( 1977 ), blz. 133-183.
137) A. Agenendt : Taufe und Politik im Frühen Mittelalter en Frühmitte 1 alterliche
Sudd. 7 ( 1973 ), blz. 143-168.
138) De handoplegging door P.A. van Elderenbosch, Den Haag, 1953.
1) Herodotus II 36. 104
2) Bijv. Witsius, Aegypt. III 6, 11. 12, Marck, Med. Theol. 29, 8
3) Delitzsch op Gen. 17. Art. Beschneidung in Herzog(3), Glassberg, Die Beschneidung in ihrer geschichtl. ethnogr. Relig. u. medic. Bedeutung, Berlin Boas 1896
4) Pfanner, Syst. Theol. Gent. 346
5) Schürer, Gesch. des jüd. Volkes(3) II 481
6) id. III 129
7) Calvijn, Inst. IV 15, 7. 8 Mastricht, Theol. VII 4, 17., Terretinus, Theol. El. XIX 16
M. Vitringa VII 52 ( gereformeerden )
Gerhard, Loc. XX 15 sq. 43 sq. ( luthersen )
8) Thomas, S. Theol. III qu. 66 art. 4. Trid. Sess. VII can. 1, Bellarminus, de bapt I 5
8a) Socinianen, volgelingen van Socinus, die als een soort testament na zijn dood zijn Rakowse Catechismus naliet. Zij ( hij! )leerden hierin dat het Oude Testament slechts historische waarde heeft en dat het Nieuwe Testament niet onfeilbaar is. Zij verwierpen de Drieëenheid en de godheid van Christus. De Socinianen waren de voorgangers van de latere Rationalisten.
8b) De Arminianen of Remonstranten ontstonden als stroming in Nederland door de invloed van Erasmus, Coornhert e.a. Uit hun levensbeschouwing is het Remonstrantisme ontstaan in de 17e eeuw. Arminius ging daarin vóór. Hij stierf al in 1609. In 1910 kwamen zijn geestverwanten te Gouda samen om de zgn. Remonstrantie op te stellen en bij de Hollandse Staten in te dienen. Vooral de vijf artikelen over de leer trokken de aandacht. Daaruit scheen men te kunnen opmaken dat God van eeuwigheid aan mensen vooraf mensen verkozen of verworpen had. Daarnaast predikten ze een algemene verzoeningsleer, een niet-onweerstaanbare genade en de mogelijkheid van afval der heiligen. Met behulp van de Staten en Vroedschappen behielden de Remonstranten een tijdlang de meerderheid in Holland, maar Maurits keerde zich tegen hen. Er werd een grote Synode van Dordrecht gehouden en hun leer veroordeeld. In 1619 werd de Remonstrantse Broederschap gesticht. Eerst was er veel tegenwerking en werd een belijdenis opgesteld. Na een aanslag op de stadhouder werd hun populariteit minder, maar men sloot zich vaster aaneen. Hun invloed groeide echter gestaag en 1631 werd een keerpunt. In 1644 opende men een seminarie met een Episcopus als eerste leraar. Onder invloed van de Franse Revolutie kreeg men meer ruimte en in de 19e eeuw vierde men zijn 250-jarig bestaan.
De Broederschap werd een toevluchtsoord voor de “modernen”. Zij stonden voor het beginsel van vrijheid en verdraagzaamheid. Maar de Gereformeerde religie keerde zich tegen hen. Het Remonstrantisme mist religieuze diepte en heeft voor rationalisme en atheïsme de weg gebaand. Zij leren de vrije wil, de Gereformeerden de vrije genade van God.
9) Schleiermacher, Chr. Gl. § 136, 1, Steitz in Herzog(1) 15, 468, Höfling, Das Sakr. Der Taufe I 26 f, Van Oosterzee, Dogm. § 87, 2 enz.
10) Cf. Baldensperger, Der Prolog des vierten Evang., Freiburg Mohr 1898
11) Hand. 2 : 38,41, 8 : 12,13,16 en 38, 9 :18 enz. Rom. 6 : 3-5, 1 Cor. 1 : 13-17, Gal. 3 : 27,
Ef. 5 : 26 enz
12) Rom. 6 : 3, 1 Cor. 1 :13, Gal. 3 : 27, Hand. 2 : 38, 8 : 16, 10 : 48, 19 : 5
13) Zahn, Einl. in das N.T. II 309
14) Cf. Julius Böhmer, Das biblische “im Namen”. Eine sprachwiss. Untersuchung über das hebr. סשׁב und seine griech. Aequivalente, Giessen Ricker 1898
15) Cf. Bossert, Die Bedeutung der Taufe in N.T., Zeits. f.k. Wiss. u. k. Leben 1888 S. 339 f. Ehlers, Das N.T. und die Taufe 1890. Holtzmann, Neut. Theol. I 378 II 178.
16) Didache of leer van de Heer door de twaalf apostelen aan de heidenen, is de naam van een oud christelijk geschrift, pas in de 1883 door Bryennios in het Jeruzalemklooster te Constantinopel teruggevonden. Het geheel heeft ongeveer heeft ongeveer de omvang van Paulus brief aan de Galaten, is in eenvoudige, begrijpelijke stijl geschreven en heeft nog een sobere avondmaals- en doopliturgie. Het stamt hoogstwaarschijnlijk uit het de tweede helft van de eerste eeuw.
17) Hermas ( of Herder van - ) is de naam van een oud-christelijk geschrift, dat deze naam draagt, omdat het boek o.m. de verschijning verhaalt van een als herder uitziende engel aan Hermas. Soms wordt het boek als canoniek aanvaard. Zij roept de christelijke kerk op tot boete, die slechts eenmaal mogelijk is.
18) Justinus, Apol. I 61. Tertullianus, de baptismo 4. 5. Cyprianus De grat. 3. 4. Gregorius van Nazianze Or. 40, 3 sq.
19) catechumenaat was in de oud-christelijke kerk de verzamelnaam voor hen die wij catechisanten noemen.
20) exorcisme betekent duiveluitbanning en dat gebeurde door Christus en de apostelen. Later werd dat tot ambt in de kerk. Nu is dat de Rooms-Katholieke kerk opgenomen in het priesterambt. Bij de doop drijft dan de priester de boze geest uit ( ex sufflatio ), maar hij kan dat ook in andere gevallen doen.
21) chrisma of chrisam is de naam van gewijde olie in de Rooms-Katholieke Kerk, die gebruikt werd en wordt bij de bediening van de doop en de confirmatie ( zie toevoeging ), bij de bisschopswijding, bij de wijding van kerken, altaren, bekers, schalen en klokken. (confirmatie komt van het Latijnse woord confirmatio, dat bevestiging betekent. Het is in de Rooms-Katholieke Kerk het vormsel, een sacrament, dat stoelt op Hand. 2 : 38; 8 : 14-18; 14 : 22; 19 : 6; 2 Cor. 1 : 21, waar van het ontvangen van de Heilige Geest na handoplegging en doop sprake is. Van zalving na de doop is bij deze schriftgedeelten geen sprake. Als sacrament werd de confirmatie ingesteld door het algemeen concilie van Lyon ( 1274 ) en als dogma ingesteld door het concilie van Florence ( 1439 ). De toediening van het vormsel is als volgt : de bisschop doopt zijn duim in de heilige zalf, maakt daarna met de zalfolie een kruis op het voorhoofd van het kind en spreekt de formule uit : ik teken je met het teken van het kruis en vorm je met de zalving van het heil inde naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest. Door de zalving kreeg het kind de genade om het geloof standvastig te belijden. De reformatie in de 16e eeuw heeft het vormsel als sacrament losgelaten en vervangen door de belijdenis van het geloof op latere leeftijd ).
22) Suicerus s.v. Moeller von Schubert, Kirchengesch. Ie 339, cf. Catech. Rom. II 2 qu. 45 sq. Bellarminus, de bapt. C. 24-27.
23) de unit. eccl. 68 de bapt. 3. 13. 5. 7 sq.
24) de anima I 9. III 12. De pecc. Mer. I 20. De nat. Et gr. S.( ex opere operato betekent zoveel als automatisch en is een term uit de scholastiek, waarmee men de objectiviteit van het sacrament zo sterk mogelijk wil laten uitkomen. De uitwerking van een sacrament hangt niet af van de bedienaar of ontvanger ervan. Het gaat erom dat het op de juiste wijze bediend wordt. De hervormers kregen de indruk dat aan de sacramenten een magische uitwerking toegeschreven werd. Zo zegt Calvijn in zijn bestrijding van Trente, dat er in de sacramenten geen magische kracht is, die buiten het geloof om werkzaam is. Bavinck tekent het r.-k. standpunt later met de woorden :”Het sacrament werkt dus physisch en magisch, krachtens eene macht, door God aan de priester geschonken, als een instrument in zijn hand. ( G.D. , IV,446 ).
Het lijkt wel een automatisme, maar het is gecompliceerder, omdat de menselijke medewerking erbij in het spel is. Volgens Trente is er immers ook een subjectieve voorwaarde : men mag geen hindernis in de weg stellen. Dat correspondeert met de eis om het sacrament waardig te ontvangen. De goddelijke causaliteit is de eerste factor.. De tweede factor, die erbij moet komen, is de menselijke medewerking of waardigheid. Het gaat er althans om, dat er geen tegenwerking of hindernis is. Een doodzonde of bewust ongeloof zou een verhindering van de werking van het sacrament zijn.
Bovendien hangt deze leer van de causaliteit van de sacramenten samen met de opvatting, dat de genade een kracht is die in de mens ingestort wordt ( gratia infusa ). Het verschil over de functie van de sacramenten heeft alles te maken met het verschil over het wezen van de genade. Is de genade een bovennatuurlijke werkelijkheid of is het de onverdiende gunst van God, waaraan wij de herstelde gemeenschap met Hem, de vergeving der zonden en de vernieuwing van het leven te danken hebben ? ( Beknopte Gereformeerde Dogmatiek – dr. J. van Genderen/ dr. W.H. Velema ).
25) de pecc. mer I. 19. 34 sq.
26) De bapt. V 21 VI 1. C. epist. Parmen. II 16, cf. Dorner, Augustinus 248 f. Schwane, D. G. II 744 f. Harnack, D. G. III 143 f.
27) Lombardus, Sent. Dist. 3-6, Thomas, S. Theol. III qu. 66-71. Bonaventura, Brevil. VI 7 Schwane, D. G. III 605-622. Harnack, D. G. III 478 f.
28) Cf. Conc. Flor. Bij Denzinger n. 591. Trid. VI 4. VII de bapt. XIV de poenit. 2, Cat. Rom. II 2. Bellarminus, de sacr. Bapt. C. 1-27. Oswald, Die dogm. Lehre v.h. Sakr. 1-2 141 f. enz. en voor de leer van de Griekse kerk, Damasc., de fide orthod. IV 14. Conf.. orth. qu. 102. 103. Conf. Dosith. Decr. 16. Kattenbusch, Vergl. Conf. I 400 f.
29) Cf. Symb. B. ed. Müller 30. 40. 163. 361. 384. 485. 786. 780. Luther bij Köstlin, Luthers Theol. II 507 f., en Harnack, D. G. III 748. Melanchton, Loc. De baptismo. Gerhard, Loc. XX. Quenstedt, Theol. IV 106-176. Hollaz, Ex. Theol. 1077-11003. Schmid. Dogm. D. ev. Luth. K. § 54.
30) De Anabaptisten of Wederdopers is de naam van een geestelijke stroming, die zich van 1521 tot 1550 in West- en Midden- Europa heeft verbreid, met het doel, het Koninkrijk van God op aarde te stichten. Als godsdienstige en sociale richting is het een voortzetting van de eenzijdige spiritualistische stromingen, die een kerk van louter heiligen eisten, het natuurlijke leven miskenden, de tegenstelling van zonde en genade door die van natuur en genade vervingen, het Woord van God minachtten en zich door het “inwendig licht” lieten leiden.
Historisch is het Anabaptisme een stroming in de kerk, voor wie de reformatorische arbeid van Luther en Zwingli niet radicaal genoeg was. Beide reformatoren legden wel de bijl aan de wortel van de Roomse Kerk, maar de radicalen keurden het af, omdat zij niet braken met het historisch gegevene, dat zij bij hun streven steunden op de wereldlijke arm en dat zij, door nieuwe machten in de kerk te halen, de vrijheid van de gelovigen aan banden legden.
Zürich is de bakermat van de Doperse beweging en niets anders dan een radicale uitwas van het Protestantisme. Er waren in Zürich een kleine groep van ontevredenen, die onder leiding van Konrad Grebel de reformatie meer radicaal wilden doorzetten. De kerk moest een gemeente van heiligen zijn, geheel onafhankelijk van de overheid, de kinderdoop moest afgeschaft, alleen volwassenen, die getuigenis konden afleggen van hun geloof, mochten gedoopt worden. Zij namen de communistische leerstellingen van Münzer over
( Thomas Münzer, geb. te Stolberg in 1490 in de Harz, was prediker in Zwickau en aanhanger van de nieuwe leer. Hij zwierf rond en stond bij de onlusten te Wittenberg vooraan. Hij werd door Luther bestreden, werd de leider van de boerenopstand, gevangen genomen en onthoofd in 1525 ). Vriendschappelijke samensprekingen met de reformatoren om hen, die afweken van de leer, te overtuigen, hadden geen succes. En toen de raad van Zürich in januari 1525 enige raddraaiers verbande, verenigden de tegenstanders zich als een gemeenschap van wederom geborenen, met de doop als teken van geloof en wedergeboorte. Het dorp Zoolikon werd het centrum van de beweging. Daar doopte Grebel een gewezen monnik Blaurock en vijftien anderen. Hiermee was de gemeente van wederdopers opgericht. Door de vervolging verbreidde de secte zich in de omgeving. In 1526 en 1527 ging de beweging van plaats tot plaats voort. Vrij vlug na de Boerenoorlog ontstonden op veel plaatsen in Duitsland Doperse gemeenten. Door de vervolging, waarmee de overheid tegen hen optrad, verbreidden de Anabaptisten zich over geheel Zwitserland, Oostenrijk, Duitsland en Nederland en vonden overal aanhang. Reizende predikers, herders, die de verzamelde gemeenten het nieuwe evangelie brachten en het brood braken; diakenen, die de goederen beheerden en de gaven aan de armen uitdeelden, zijn de dragers van de eenvoudige organisatie geweest. Enkele gestudeerden en geniale predikers als Denk, Hetzer, Hubmaier en Huter waren de leiders. Zij waren als lekepredikers de bezielde verkondigers van het evangelie van het Koninkrijk. In het jaar 1530 kwam er een wending in de geschiedenis van het Anabaptisme. De beweging sloeg om in een revolutionaire actie, die zich keerde tegen de bestaande staatsorde en kerk. De verkondiger van deze leer was Melchior Hoffmann, die na vele omzwervingen in Straatsburg kwam, daar blij begroet werd als een voorstander van en martelaar vanwege de Zwitserse avondmaalsleer, weldra door zijn enthousiaste en apocalyptische prediking gevreesd werd, zich afscheidde van de staatskerk en zich aansloot bij de wederdopers. Deze daad was van betekenis. Toen in Duitsland de kracht van het Anabaptisme gebroken scheen, heeft hij door zijn leer de Doperse beweging nieuw leven ingeblazen. Van Straatsburg uit zouden de 144000 boodschappers de wereld bekeren. De dag van Gods wraak zou spoedig aanbreken. Vandaar verdreven, en in 1533 gevangen genomen, trad in nov. 1533 Jan Matthijsz., bakker in Haarlem als een Elia, voorloper van het hemelrijk, op. Hij profeteerde dat de Here Straatsburg verworpen had en Munster als zetel van het Nieuwe Jeruzalem had aangenomen. Nadat de regering verdreven was, werd Knipperdolling tot burgemeester gekozen. Nu begon de strijd. De bisschop belegerde de stad. Bij een uitval sneuvelde Jan Matthijsz., waarna Jan van Leiden zich tot koning liet uitroepen. Knipperdolling werd nu stadhouder en scherprechter. Een waar schrikbewind heerste er in de stad. Maar het duurde niet lang. De stad viel op 24 juni 1535 in handen van de vijand. En Jan van Leiden werd met zijn scherprechter gevangen genomen en gedood. In ijzeren kooien werden zij aan de toren opgehangen. Aan Dirk Philips, Menno Simons en Adam Pastor is het gelukt de verstrooide Dopersen te reorganiseren tot een praktische functionerende christelijke gemeente, de fanatieke en antinomiaanse elementen ( antinomianisten leren dat Christus de wet heeft volbracht, afgeschaft en aan ons de wetteloze vrijheid gegeven heeft ! ) uit te zuiveren, en daardoor het voortbestaan van de secte mogelijk te maken. De naam Anabaptisten werd voor deze groep vervangen door Mennonieten of Doopsgezinden, die een gemeente van heiligen wilde zijn, streng afgezonderd van de wereld door kleding, strenge tucht en eenvoudige levenswijze en die zich onderscheidde door hun mystiek-ethische lekenreligie. Het communisme der Anabaptisten werd door hen afgekeurd. Naast doop en avondmaal leerden zij als derde sacrament de voetwassing. Door hun eenvoud en arbeidzaamheid kwamen zij veelal tot grote welvaart. Vanuit Nederland verbreidden zij zich over Duitsland, Engeland en Noord-Amerika.
31) Witsius, Misc. Sacra II 648-667.
32) à Lasco, Ursinus, Acronius, Voetius, Witsius e.a.
33) Calvijn, Beza, Zanchius, Bucanus, Walaeus, Amesius, Heidegger, Turretinus e.a.
34) Gomarus of Francois Goemaere werd in 1563 geboren te Brugge, studeerde in Straatsburg en kwam onder invloed van Calvijn. Daarna studeerde hij in Neustadt en Oxford. In Cambridge werd hij in 1584 magister in de wijsbegeerte. Van 1584 tot 1586 vervolgde hij zijn studie in Heidelberg en dit vormde zijn opvattingen. Spoedig daarna werd hij tot de dienst van het Woord toegelaten en diende van 1587 tot 1593 een Nederduitse vluchtelingenkerk in Frankfurt a. Main. Later werd hij predikant te Leiden en tegelijk hoogleraar ( 1594 ). Hij kwam in conflict met Arminius. Gomarus beschuldigde Arminius van Pelagianisme ( zie verder ), zelfs van Jezuïtisme ( zie verder ). Na de dood van Arminius in 1609 bleef Gomarus diens leer hardnekkig bestrijden. In 1611 werd hij predikant te Middelburg, terwijl hij aan het pas opgerichte Collegium Theologicum les gaf in de Hebreeuwse taal en de godgeleerdheid. In 1615 gaf hij college aan de universiteit van Saumur en in 1618 werd Gomarus hoorleraar aan de Theologische faculteit te Groningen. In die functie nam hij deel aan de Synode van Dordrecht in 1618-1619. Hij was verreweg de meerdere van zijn collega’s en werd aangewezen tot herziener van het Oude Testament. Verder had hij een rustig en arbeidzaam leven als hoogleraar te Groningen., was een vurig calvinist en stierf in 1641.
( Pelagianisme, genoemd naar Pelagius, een Engelse monnik ( ± 400 ), die de erfzonde ontkende. Hij stelde dat ieder mens na de zondeval zonder zonde werd geboren. De algemeenheid der zonde berust op het verkeerde voorbeeld, de macht der verleiding. Christus is voor ons een voorbeeld om na te volgen. Gods genade bestaat erin dat Hij ons de goede weg wijst door algemene openbaring, verder door de wet van Mozes en het evangelie van Jezus Christus. Augustinus leerde, dat de mens dood is door de zonde, maar volgens Pelagius is hij nog gezond. De semi-pelagianisten( Marsillianen ) stelden echter dat de mens ziek was; zij vreesden dat de leer van Augustinus de activiteit van de mens en de ascesebeoefening zou doden. Ze beweerden wel dat de mens getroffen was door de val van Adam, maar zijn vrije wil heeft hij niet verloren. De Gereformeerden bleven zich bij Augustinus aansluiten.
Jezuïtisme, genoemd naar de stichter Ignatius van Loyola. Deze legde met gelijkgezinden in 1534 de monnikengelofte af. Ze stelden zich onvoorwaardelijk in dienst van de paus, wilden arbeiden tot uitbreiding van de Roomskatholieke geloof en tot heil der zielen. De orden werd in 1540 bekrachtigd. Ze was op militaire leest geschoeid en Loyola werd generaal. De kern vormden zij die ook de vierde gelofte aflegden : volkomen onderwerping aan de paus of anders gezegd : blinde gehoorzaanheid. De orden kent drie grondslagen : 1. het probabilisme ( een daad goedkeuren op grond van waarschijnlijkheid) 2. Het geestelijk voorbehoud ( het achterhouden van een verzwegen gedachte bij het spreken ), 3. Het intentialisme ( het rechtspreken van een zaak om de bedoeling ). Eigenlijk is de orde het leger van de paus. De leden ervan werden de ijverigste propegandisten voor Rome en de krachtigste tegenstanders van het Protestantisme. Hun arbeid richtte zich vooral op de biechtstoel, onderwijs en missie ( propaganda voor de R.k-kerk ). Er kwam veel tegenstand. In 1773 werd de orde opgeheven, maar in 1814 in ere hersteld. De Jezuïeten werden uit vele landen verbannen, maar waar ze werkten propageerden ze het ultramontanisme ( centralisatie en volkomen onafhankelijkheid van de paus tegenover de bisschoppen, of anders : alleenheerschappij of dictatuur van één man binnen de kerk ).
35) Cf. Voetius, Disp. II 408 sq. Witsius, Misc. Sacra II 611-618. G. Kramer, Het verband van doop en wedergeboorte, Breukelen 1897.
36) Lodenstein, Gentman, Koelman, Brakonier, Van der Putt, Kelderman, Vos, e.a. te vinden In Proost, Jod. van Lodenstein 1880 bl. 160. 229. Ypey en Dermout, Gesch. Der N.H. Kerk III 261-263. Ypey, Gesch. Der Chr. Kerk in de achttiende Eeuw VI 164. M. Vitringa VII 108. 115 sq. Moor V 489.
37) Ostervald, Comp. Theol. II 6,4,4. Vernet, Christ. Inderw. 300. Janssonius en van Eerde tegen Appelius, cf. M. Vitringa VI 426 sq. 498 sq. VII 125 sq.
38) Kwakers zijn de aanhangers en volgelingen van George Fox ( geb. 1624 ), die de rechter, voor wie hij moest verschijnen, opriep om voor God te beven ( to quake ). De kern van zijn prediking was : niet de Heilige Schrift, maar de Geest alleen moest men volgen ( veel overeenkomst met de Anabaptisten ). De secte werd gezuiverd door William Penn ( 1644-1710 ). Hij stichtte de kwakerstaat Pensylvanië. In het huiselijke en maatschappelijke leven hechtten de Kwakers veel waarde aan de waarheid, ijver in eenvoud, eenvoudige zeden en ernst maken in het mijden van wereldse vermaken. Zij verbieden de eed, staats- en militaire dienst, zijn ultra-democratisch en hechten geen waarde aan het ambt.
39) cf. M. Vitringa VII 297-415. Strauss, Dogm. II 549-558. Wegscheider, Instit § 171.172. Kant, Religion ed. Rosenkranz 233.
40) Scholten, Initia 247, Ehlers, Das N.T. und die Taufe, Giessen 1890.
41) Schleiermacher ( 1768-1834 ) was hoogleraar in de theologie te Berlijn. Hij schreef o.a. Theologische Studien und Kritiken, Entwurf eines Systems der Sittenlehre, en Die Christliche Sitte.In de theologie verlegt hij het zwaartepunt van het object naar het subject. De vroomheid moet gezocht worden in het gevoel. Niet de Heilige Schrift, maar de religieuze ervaring is kenbron der waarheid. Het onderscheid tussen algemene en bijzondere openbaring is niet zo groot, zodat men bijv. de Islam en het Boeddhisme geen valse religies mag noemen. Hij is de vader van de moderne ethische theologie.
42) Chr. Gl. § 136-138, cf. Schweizer, Chr. Gl. § 171. Lipsius, Dogm. § 846.
43) Philippi, Kirchl. Gl. V 2, 83 f. Kahnis, Luth. Dogm. II 333. Dorner, Chr. Gl. II 832. Frank, Chr. Wahrheit II 266 f. Althaus, Die Heilsbedeutung der Taufe im N.T. Gütersloh 1898. H. Cremer, Wesen und Wirkung der Taufgnade, ib. 1899. W. Schmidt, Dogm. II 461. Oosterzee, Dogm. § 138 9v.
44) Vilmar, Dogm. II 233. Martensen, Dogm. 398 f. Höfling, Das Sakrament der Taufe I 17 f. Thomasius, Christi Person u. Werk II 297 f.
45) Het Tractarianisme is de eerste van de 3 fasen die de Oxforder beweging doorliep. Later volgden het Puseyisme en het Ritualisme. De ziel ervan was J.H. Newman. In Engeland begon men tractaten uit te geven, waarin propaganda werd gemaakt voor de High-Church party, die een sterk Rooms-katholieke geest ademden. De beweging werd belangrijker, toen prof. Pusey zich erbij aansloot. In een tractaat verdedigde hij de transsubstantiatie, waardoor hij de Roomskatholieke Kerk dicht naderde en veel jonge geestelijken tot deze kerk overgingen. Het gelukte echter niet binnen de kerk de leer in Roomse geest te veranderen en daarom begon men de ritus te veranderen : men voerde beelden, kruisen, wijwater, misgewaden enz. in. De fervenste voorstanders hiervan waren vooral de adel en hogere geestelijkheid. Het volk was er fel tegen. De vereniging “The Church Association”, opgericht in 1865, stelde zich tegen het Ritualisme teweer, dat door “The English Church Union” werd verdedigd. Intussen ging de romantisering van de Staatskerk steeds verder, zelfs het monnikenwezen werd aangeprezen en te Nowich en New-Castle werden kloosters gesticht.
46) Newman, Lectures on Justification 1838, Waterland, Works, Oxford 1843 IV 425-458 cf. Hodge, Syst. Theol. III 591-604 en Cunningham, Historical Theol.. II. 133-142. Ryle, Knots untied, IIth ed. London Hunt 1886 p. 105-196.
47) Heraut 646v.
48) Hos. 6 : 2, Joël 2 : 28,29, Micha 7 : 18-20, Jes. 1 : 16,40v., Jer. 31 : 31-34, 33 : 8, Ezech. 11 : 17-20, 36 : 25-28, 37 : 1-14, 39 : 29, Zach. 13 : 1, enz.
49) Matth. 3 : 2,6, Hand. 2 : 37,38, 8 : 12,37, 18 : 8.
50) Marc. 1 : 4, Hand. 13 : 24.
51) Trid. VI c. 5. 7. Catech. Rom. II. 2 qu. 30. 44.
52) Hierarchie is de organisatiestructuur der Rooms-Katholieke kerk, vooral de rangorde van de bij deze kerk behorende ondergeschikte machten.
53) Ned. Gel. Art. 33. 34. Heid. Cat.. qu. 69.
54) Gerhard, Loc. XX 123. Quenstedt IV 145. Schmid, Dogm. D. ev. Luth. K. 400. 407.
55) Ex. 30 : 18-20, 40 : 30, Lev. 6 : 28, 8 : 6, 11 : 32, 15 : 12, Num. 8 : 7, 19 : 7,v. enz.
56) Ezech. 36 : 25, 37 : 23, Zach. 13 : 1
57) Catech. Rom. II 2 qu. 47.
58) De Paulicianen was een Armeense dualistische secte ( 7e tot 12e eeuw ), gesticht door Constantius van Manamalis, die in Kibossa een gemeente vormde. Hij leerde dat tegenover de demiurg of wereldschepper de goede God, de hemelse Vader staat. Vóór Christus was die Vader onbekend. Tot het goede behoorde alleen wat geestelijk was en tot het kwade, wat zinnelijk was. Het O.T. werd als werk van de demiurg verworpen. Het N.T. werd aanvaard, behalve de twee brieven van Petrus. De eredienst bij hen was eenvoudig. Ze werden vervolgd en in 871 werd hun leger vernietigend verslagen.
59) Moor V 409-411
60) Beza ( Theodorus ) of anders : Theodorus de Bèze ( 1519-1605 ) was Geref. theoloog, ambtsgenoot vriend en opvolger van Calvijn. Hij studeerde letteren en rechten en woonde met Calvijn te Bourges in het huis van de humanist Melchior Wolmar. In 1548 bekeerde hij zich openlijk door een ziekte tot het Protestantisme. Hij werd later professor te Lausanne, daarna te Genève. Hij werd de leider der Gereformeerden in Frankrijk en een trouw verdediger van het Calvinisme. Hij staat niet bekend als een origineel genie.
61) M. Vitringa VII 14.
62) Matth. 15 : 2, Marc. 7 : 4, Luc. 11 : 38, Hebr. 9 : 10.
63) Matth. 3 : 11, 20 : 22, Hand. 1 : 5, enz.
64) Matth. 3 : 6, Joh. 3 : 23, Hand. 8 : 38.
65) Rom. 6 : 3, Gal. 3 : 27, Col. 2 : 12.
66) Didache c. 7.
67) Ep. 69, 12.
68) Suicerus, s.v.
69) S. Theol. III qu. 66 art. 7.
70) Ezech. 36 : 25, Hebr. 12 : 24, 1 Petr. 1 : 2 cf. Ex. 24 : 6, 29 : 16,20,
71) Did. C. 7.
72) Cf. Calvijn, Inst. IV 15,19. Voetius, Pol. Eccl. I 683-694. Moor V 413-421. M. Vitringa VII 16-30. Höfling, Das Sakr. der Taufe I 46-60. De Hoop Scheffer, Overzicht der gesch. van den doop bij onderdompeling, Amst. 1882.
73) Hand. 2 : 38. 8 : 16, 10 : 48, 19 : 5 cf. Rom. 6 : 3, 1 Cor. 1 : 13-15, 6 : 11, Gal. 3 : 27.
74) Matth. 28 : 19.
75) Cypr. Ep. 73, 16-18, Suicerius.
76) Catech. Rom. II 2 qu. 10, 11.
77) Höfling, Das Sakr. Der Taufe I 44.
78) Catech. Rom. II 2, 10.
79) Transsubstantiatie is wezensverandering. Dat is de Roomse leer, dat Christus in het Heilig Avondmaal tegenwoordig is door verandering van de materie van het brood ( ouwel ) en de wijn in zijn lichaam en bloed. Die transsubstantiatie komt tot stand door het uitspreken van de formule door de priester : vorm, kleur, smaak van brood en wijn blijven, de zelfstandigheid echter verandert in het lichaam en bloed van Christus. Deze leer is ontstaan uit het feit dat het Avondmaal als een offer werd gezien, waarbij het kruisoffer van Christus op onbloedige wijze herhaald werd. Het is tot dogma geworden in 1215. Het is gegrond, evenals de Lutherse consubstantiatieleer op de woorden :”Neemt, eet, dit is mijn lichaam”. Echter wil “is” hier zeggen : ”betekent, beeldt af, duidt aan?” Of is het een verwijzing ?
80) Catech. Rom. II 4, 9.
81) Matth. 3 : 11, 1 Cor. 6 : 11, Hebr. 9 : 14, 1 Joh. 1 : 7.
82) Heid. Catech. 69.
83) Gen. 17 : 7,10, Hand. 2 : 39.
84) Rom. 6 : 3, Gal. 3 : 37.
85) 1 Cor. 6 : 11, 12 : 13, Tit. 3 : 5.
86) Marc. 1 : 4, Hand. 2 : 38, 22 : 16, 1 Petr. 3 : 21, Hebr. 10 : 22.
87) Doedes, Leer der Zaligheid 326.
88) Hand. 22 : 16, 1 Petr. 3 : 21, Hebr. 10 : 22.
89) Bavinck, Geref. Dogm. III 548.
90) Marc. 1 : 4, Rom. 6 : 2-10, 1 Cor. 6 : 11, Ef. 5 : 26, Col. 2 : 12.
91) Heid. Catech. 66. 69. Cf. Calvijn, Inst. IV 15. Martyr, Loci Comm. P. 435. Polanus, Synt. P. 495. Bullinger, Huysboek 1612 fol. 254. Ursinus, Explic. Cat. qu. 69 sq.
92) Zie K.Aland, Die Säugelungstaufe im Neuen Testament und in der alten Kirche,1961, O.Cullmann, Die Tauflehre des Neuen Testaments, 1958, Jeremias, 1949 (2), De Ru, De kinderdoop en het Nieuwe Testament, 1964.
93) Confessiones, I, 11.
94) Vgl. De Ru, De kinderdoop en het Nieuwe Testament, 1964, 16-18.
95) Vgl. o.m. G.C. Berkouwer, Karl Barth en de kinderdoop, 1947; A.J. van Binsbergen, Van zegel naar antwoord, 1982 .
96) Kirchliche Dogmatik IV, 4, 213v.
97) Dr. B.A. Willems o.p. , Denkers over God en Wereld nr. 7 : Karl Barth, blz. 48-53.
98) Catechismus betekent oorspronkelijk : mondeling onderwijs in de christelijke religie aan de catechumeen ( catechisant ). Later ging de naam over op de boeken voor dat onderwijs, bijv. de kleine en de grote Catechismus van Luther, de Cat. van Calvijn. De Heidelbergse Catechismus, opgesteld in 1563 in opdracht van keurvorst Frederik III van de paltz Heidelberg door Ursinius en Olevianus is later in onze taal vertaald door Petrus Datheen in 1566 en door de Geref. Kerken in Nederland aanvaard als uitdrukking van haar geloof op de synoden van Embden in 1571 en later op de synode in Dordrecht in 1619.
99) Vgl. Calvijn, Inst., IV, 16, 11.
100) J.P Versteeg, Rondom de doopvont, 1983, 132.
101) Vgl. L. Doekes, Der Heilige, 1960, 172-176, 234.
102) Er is al langer dan een eeuw strijd geweest over verbond en doop ( vgl. E. Smelik, Een eeuw van strijd over verbond en doop, 1946; C. Graafland, ‘De doop als splijtzwam in de gereformeerde gezindte’, in Rondom de doopvont, 1983, 446-496 ). Volgens A. Kuyper was de doop een zegel op iets in de mens : de wedergeboorte, het geloofsvermogen of de inwendige genade, die in de dopeling te veronderstellen was. Dopen zonder die veronderstelling achtte hij ongereformeerd.
Toch moet staande gehouden worden, dat de doop niet verzegelt wat in de dopeling aanwezig is of verondersteld wordt, maar de belofte van het verbond. Er is verschil tussen de verzegeling van de belofte en de verzegeling van de gelovige.
Naar aanleiding van de bezwaren die tegen de leer van Kuyper ingebracht werden, sprak de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in 1905 uit, dat het minder juist is te zeggen, dat de doop aan de kinderen der gelovigen bediend wordt op grond van hun veronderstelde wedergeboorte. Wel is het zaad des verbonds krachtens de belofte van God te houden voor wedergeboorte en in Christus geheiligd, totdat bij het opwassen uit hun wandel of leer het tegendeel blijkt. Dat wil weer niet zeggen, dat elk kind waarlijk wedergeboren zou zijn ( Acta, art. 158. Zie voor kritiek R.J. Dam, B. Holwerda, C Veenhof, Rondom ‘1905’, z.j.).
Na de conflicten over verbond en doop, die tot de Vrijmaking leidden, kwam een nieuwe synodale verklaring in plaats van die van 1905 : de Vervangingsformule, die van 1946 tot 1959 bindend was. Daarin staat, dat de kerk de kinderen, tenzij zij zich als ongelovigen openbaren, moet beschouwen en behandelen als zulken die delen in de wederbarende genade van de Heilige Geest ( Acta van de buitengewone Generale Synode, 1946, art. 197).
Zo vervaagt echter het onderscheid tussen de schenking van het heil in de belofte en het delen in het heil door het geloof. Dat is immers niet hetzelfde. Calvijn zei al, dat aangeboden worden iets anders is dan ontvangen worden (Inst., IV, 17, 33 ). Het ontvangen gaat niet buiten het werk van de Heilige Geest om, die ons toeëigent wat wij in Christus zijn. Waar verschil tussen toezegging en toeëigening in het oog wordt gehouden, zal er een onderscheidend element in de prediking zijn. De nodiging zal vooropstaan, maar er zal in de verbondsgemeente ook een waarschuwing worden gehoord, die bijbels is ( zie 1 Cor. 10 : 1-11; Hebr. 4 : 1-13 ).
De doop is wel eens omschreven als een verzekering aan de uitverkorenen en gelovigen, dat zij het eeuwig heil deelachtig zijn. Dat is dan de volle doop. Er bestaat ook wel een recht op de doop, in zoverre deze een bevestiging is van een voorwaardelijke heilsbelofte die tot allen komt die onder het evangelie leven ( Preadvies van Commissie I inzake de bezwaarschriften, 1943, 24, 59 ). Dat betekent dus, dat er tweeërlei belofte en tweeërlei doop is ( Zie voor een kritische bespreking van dit standpunt J. van Genderen, Verbond en verkiezing, 1983, 25-32; J. Kamphuis, Een eeuwig verbond, 1984, 43-106 ).
De verbondsleer die met de leeruitspraken van 1931 in de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en Noord-Amerika officieel aanvaard is, heeft ten gevolge, dat er een principieel verschil is tussen de belofte van het heil, die voor de uitverkorenen bestemd is, en het aanbod der genade voor de kerk in haar geheel ( Zie voor een kritische beschouwing van deze leer J. van Genderen, Verbond en verkiezing, 1983, 9-11 ). Het sacrament kan fan geen bevestiging zijn van de belofte van God jegens ieder die gedoopt wordt. In de doop wordt de onomstotelijke waarheid verzegeld, die voor Gods volk troostvol is, ‘dat de uitverkorenen in Christus geheiligd zijn en dat ook die uitverkorenen onder de kinderen gevonden worden’( Kersten, G.D. II, 273 ).
Hier is ernstig bezwaar tegen te maken. Het is onjuist om de eis van geloof en bekering tot een ieder te laten komen, maar de belofte van de drieënige God, zoals ons die in het doopformulier worden voorgehouden, te beperken tot de uitverkorenen of tot de wedergeborenen. Wie gedoopt zijn in zijn naam, zouden dan niet kunnen weten, of Hij hen werkelijk bedoeld heeft. Maar hun naam is bij de doop genoemd. De belofte van Gods verbond en de eis, die ermee samengaat, zijn voor hen persoonlijk bestemd.
De bovengenoemde opvattingen hebben uiteraard praktische consequenties. De leer van tweeërlei belofte en tweeërlei doop zal de vastheid van Gods verbond en woorden wegnemen en twijfel en onzekerheid veroorzaken. Dan staat ieder voor de vraag, of de heilsbelofte wel voor hem is en of hij daarop pleiten mag. De leer van de veronderstelde wedergeboorte of veronderstelde uitverkiezing zal echter tot zorgeloosheid en valse gerustheid leiden. Er mag niet van uitgegaan worden, dat de gedoopten allen automatisch in het beloofde heil delen.
103) vgl. De Ru, De kinderdoop en het Nieuwe Testament, 1964, 170-183.
104) Vgl. J. P. Versteeg in Rondom de doopvont, 1983, 39-42.
105) Calvijn, Inst., IV, 16, 21.
106) O.Cullmann, Die Tauflehre des Neuen Testaments, 1958.
107) Die kirchliche Lehre von der Taufe, Zürich 1943, p. 28-29, 48.
108) Kirchliche Dogmatik IV, 4 doopfragment, Zürich 1967, p. 208.
109) Kirchliche Dogmatik III, 1, p. 379.
110) Kirchliche Dogmatik III, 1, p. 44-103.
111) Die kirchliche Lehre von der Taufe, p. 31.
112) De kinderdoop en Karl Barth, een artikel in het “Nederlands Theologisch Tijdschrift”, 2e jaargang 1947, p. 18-43.
113) Die kirchliche Lehre von der Taufe, p. 18-20.
114) Kirchliche Dogmatik, IV, 4.
115) Die kirchliche Lehre von der Taufe, p. 21, 45.
116) Kirchliche Dogmatik IV, 4 Zürich 1967, pag. 45 v. enz.
117) Zie Calvijn, Institutie IV, 19,20; vgl. Heidelbergse Catechismus zondag 25.
118) Kirchliche Dogmatik IV, 4 fragment, p. 117-140.
119) M. Barth, Die Taufe ein Sakrament ?, Zürich 1951
120) Kirchliche Dogmatik IV, p. 32.
121) Kirchliche Dogmatik IV, p. 197-204
122) Kirchliche Dogmatik IV, p. 54.
123) Encyclopaedia Judaica.
124) Mikva : A study of immersion, Part IV, door Peggy Prior.
125) Encyclopaedia Judaica.
126) Ber. 21b-22a; Maim. Yad Keri’at Shema 4 : 8 ( Encycl. Judaica ).
127) Jewish New Testament : The letter of Paul to the Ephesians.
128) H.A.J.Wegmans : Geschiedenis van de christelijke eredienst in het westen en het
oosten.
129) F. van der Meer, Augustinus, de zielszorger, blz. 306 vv.
130) De Sacramentis; de Mysterus.
131) Katechesen van Cyrillus, Myst. Kat. 1,9.
132) Joannes Chrysostomos ( S. Chrêt. 50 ).
133) Theodorus van Mopsueste ( Homélies catéchêtiques ).
134) de brief van de Romeinse diaken Johannes aan Senarius Narsai ( hom.22), zie
lit. Riley.
135) Dr. A. Sizoo : Augustinus, Leven en werk.
136) A. Angenendi, Bonifaiius und das Sacranienlum Iniliafionis, Rôm Quarialsdir. 72
( 1977 ), blz. 133-183.
137) A. Agenendt : Taufe und Politik im Frühen Mittelalter en Frühmitte 1 alterliche
Sudd. 7 ( 1973 ), blz. 143-168.
138) De handoplegging door P.A. van Elderenbosch, Den Haag, 1953.