In Bijbels Optiek
27. HEILIG, HEILIGEN, HEILIGHEID.
Omdat God heilig is, moet aan alles wat Hij heeft geopenbaard, strikt gehoorzaamd worden.Door de zonde is het contact met Hem verbroken en alleen door het geloof in Jezus Christus kan dit contact hersteld worden, kan de mens (christen) opnieuw geheiligd worden.
27.1. Oude Testament
27.1.1. De Hebreeuwse woorden qodesj en qadosj en qadesj.
Deze zijn afgeleid van de stam: q-d-sj. Daarvan komen:
het zelfst. naamwoord: qodesj = heiligheid,
het bijv. naamwoord: qadosj = heilig,
het werkwoord: qadesj, dat in zijn vervoegingen allerlei betekenissen kan hebben, die met heiligheid verband houden; bijv. rein zijn, gewijd worden, heiligen of wijden, enz.
Sommige geleerden menen, dat de stam q-d-sj een betekenis zou hebben, die door het woord "afzondering" het best kan worden weergegeven. Wij moeten daarbij echter niet denken in de richting van: separated from, maar veel meer in de richting van: behorende tot een andere categorie. Separated from (afgezonderd van) zou veel te negatief zijn, terwijl heiligheid een zeer positief begrip is. Als Jhvh heilig genoemd wordt, geschiedt dat omdat Hij positief iemand van eigen soort is. Hij is de Andere. Deze Andere heeft men ontmoet en wat men daarbij positief ervoer, drukt men uit door het woord heiligheid.
27.1.2. Het begrip Mana
Het begrip speelt in de fenomenologie (leer van de verschijnselen) van de godsdiensten een belangrijke rol. Het is een Melanesisch woord, dat bij de studie der primitieve godsdiensten voor het eerst gebruikt werd door zendeling Codrington (een Brit uit de tweede helft der negentiende eeuw). Mana = heiligheid, ervaren als een macht waarvoor men terugdeinst en waartoe men zich aangetrokken voelt. Het is een geheimzinnige macht, die goed kan doen, maar ook gevaarlijk kan zijn; die als een zegen of als een vloek kan werken. De primitieve religies proberen de gevaarlijke kant te neutraliseren (door gebed, toverspreuk, riten, offers) en de zegenrijke uitwerking naar zich toe te trekken met dezelfde middelen.
Deze geheimzinnige macht kan in allerlei dingen schuilen:
a. in een voorwerp (amulet, fetisch);
b. in een dier (het totem-dier);
c. in een mens (de priester, de magiër, de koning, de uitzonderlijk heilige);
d. in menselijke overblijfselen (de relikwie: haren, nagels, een bot, een kledingstuk).
27.1.3. Het begrip Taboe
Taboe is een Polynesisch woord, dat eveneens tot de termen van de godsdienstwetenschap behoort en dat (-) anders dan mana (-) uitsluitend negatieve heiligheid aanduidt. Men kan het vertalen met sakrosankt = het merkteken van het heilige dragend, niet bestemd voor het gewone leven. Afblijven is de boodschap! Het kan schuilen in:
a. een voorwerp (tempel, godenbeeld, een stuk gewijde grond);
b. een persoon (priester, stamhoofd);
c. een periode (zwangerschap, geboorte, rouw, huwelijkssluiting).
Voor zulke voorwerpen, personen of perioden moet men zich hoeden; alleen door bijzondere maatregelen kan men zich tegen de gevaarlijke krachten, die erin schuilen, beschermen. Op sociaal gebied is taboe een belangrijk begrip, omdat men zijn gereedschap, boot of andere dingen, taboe kan maken. Dan moet ieder er afblijven.
27.1.4. Mana, Taboe, Qadosj
Het Hebreeuwse woord schijnt in het O.T. ook deze mana-, vooral deze taboekant te hebben. In 2 Sam. 6:6 v. mag de ark niet aangeraakt worden en in Num. 4:15 geldt hetzelfde van het heilige gerei van de tabernakel. In beide gevallen is de dood het gevolg van de overtreding. Het is echter volgens het O.T. niet een aan het voorwerp verbonden geheimzinnige macht, maar een aparte daad van Jhvh, waardoor de overtreder sterft (heel duidelijk 2 Sam. 6:7). Zulke voorwerpen zijn niet in zichzelf als met een elektrische stroom geladen, maar worden door Jhvh bewaakt. Hij heeft bepaalde voorschriften gegeven, waardoor deze voorwerpen gemerkt zijn als bestemd voor zijn dienst. Niet een aanraking met het voorwerp is dodelijk, maar de overtreding van Jhvh's gebod maakt zijn toorn gaande en doet Hem straffen.
Dat geldt van alles, dat Hem toebehoort: de sabbat, de eerstgeborene (Ex. 13:2), Israël zelf (Ex.19:5, 6), de berg Sion (Jes. 11:9), de grond, waar Hij verschijnt (Ex. 3:5), de tempel, Kanaän, het tempelgereedschap en andere dingen. Jhvh heeft hierop beslag gelegd. Hij heeft er zijn merkteken op gedrukt. Daarom zijn zij heilig.
Israël kent geen voorwerpen, personen of tijden, die in zichzelf geladen zijn met een geheimzinnige manakracht, maar wel voorwerpen, personen of tijden, waarvan Jhvh gezegd heeft: Die horen Mij toe en zijn bestemd voor mijn dienst; als gij U aan dit mijn woord niet stoort, zal er niet van die dingen een gevaarlijke ontlading uitgaan, maar dan zal Ik U straffen.
Omdat God heilig is, moet aan alles wat Hij heeft geopenbaard, strikt gehoorzaamd worden.Door de zonde is het contact met Hem verbroken en alleen door het geloof in Jezus Christus kan dit contact hersteld worden, kan de mens (christen) opnieuw geheiligd worden.
27.1. Oude Testament
27.1.1. De Hebreeuwse woorden qodesj en qadosj en qadesj.
Deze zijn afgeleid van de stam: q-d-sj. Daarvan komen:
het zelfst. naamwoord: qodesj = heiligheid,
het bijv. naamwoord: qadosj = heilig,
het werkwoord: qadesj, dat in zijn vervoegingen allerlei betekenissen kan hebben, die met heiligheid verband houden; bijv. rein zijn, gewijd worden, heiligen of wijden, enz.
Sommige geleerden menen, dat de stam q-d-sj een betekenis zou hebben, die door het woord "afzondering" het best kan worden weergegeven. Wij moeten daarbij echter niet denken in de richting van: separated from, maar veel meer in de richting van: behorende tot een andere categorie. Separated from (afgezonderd van) zou veel te negatief zijn, terwijl heiligheid een zeer positief begrip is. Als Jhvh heilig genoemd wordt, geschiedt dat omdat Hij positief iemand van eigen soort is. Hij is de Andere. Deze Andere heeft men ontmoet en wat men daarbij positief ervoer, drukt men uit door het woord heiligheid.
27.1.2. Het begrip Mana
Het begrip speelt in de fenomenologie (leer van de verschijnselen) van de godsdiensten een belangrijke rol. Het is een Melanesisch woord, dat bij de studie der primitieve godsdiensten voor het eerst gebruikt werd door zendeling Codrington (een Brit uit de tweede helft der negentiende eeuw). Mana = heiligheid, ervaren als een macht waarvoor men terugdeinst en waartoe men zich aangetrokken voelt. Het is een geheimzinnige macht, die goed kan doen, maar ook gevaarlijk kan zijn; die als een zegen of als een vloek kan werken. De primitieve religies proberen de gevaarlijke kant te neutraliseren (door gebed, toverspreuk, riten, offers) en de zegenrijke uitwerking naar zich toe te trekken met dezelfde middelen.
Deze geheimzinnige macht kan in allerlei dingen schuilen:
a. in een voorwerp (amulet, fetisch);
b. in een dier (het totem-dier);
c. in een mens (de priester, de magiër, de koning, de uitzonderlijk heilige);
d. in menselijke overblijfselen (de relikwie: haren, nagels, een bot, een kledingstuk).
27.1.3. Het begrip Taboe
Taboe is een Polynesisch woord, dat eveneens tot de termen van de godsdienstwetenschap behoort en dat (-) anders dan mana (-) uitsluitend negatieve heiligheid aanduidt. Men kan het vertalen met sakrosankt = het merkteken van het heilige dragend, niet bestemd voor het gewone leven. Afblijven is de boodschap! Het kan schuilen in:
a. een voorwerp (tempel, godenbeeld, een stuk gewijde grond);
b. een persoon (priester, stamhoofd);
c. een periode (zwangerschap, geboorte, rouw, huwelijkssluiting).
Voor zulke voorwerpen, personen of perioden moet men zich hoeden; alleen door bijzondere maatregelen kan men zich tegen de gevaarlijke krachten, die erin schuilen, beschermen. Op sociaal gebied is taboe een belangrijk begrip, omdat men zijn gereedschap, boot of andere dingen, taboe kan maken. Dan moet ieder er afblijven.
27.1.4. Mana, Taboe, Qadosj
Het Hebreeuwse woord schijnt in het O.T. ook deze mana-, vooral deze taboekant te hebben. In 2 Sam. 6:6 v. mag de ark niet aangeraakt worden en in Num. 4:15 geldt hetzelfde van het heilige gerei van de tabernakel. In beide gevallen is de dood het gevolg van de overtreding. Het is echter volgens het O.T. niet een aan het voorwerp verbonden geheimzinnige macht, maar een aparte daad van Jhvh, waardoor de overtreder sterft (heel duidelijk 2 Sam. 6:7). Zulke voorwerpen zijn niet in zichzelf als met een elektrische stroom geladen, maar worden door Jhvh bewaakt. Hij heeft bepaalde voorschriften gegeven, waardoor deze voorwerpen gemerkt zijn als bestemd voor zijn dienst. Niet een aanraking met het voorwerp is dodelijk, maar de overtreding van Jhvh's gebod maakt zijn toorn gaande en doet Hem straffen.
Dat geldt van alles, dat Hem toebehoort: de sabbat, de eerstgeborene (Ex. 13:2), Israël zelf (Ex.19:5, 6), de berg Sion (Jes. 11:9), de grond, waar Hij verschijnt (Ex. 3:5), de tempel, Kanaän, het tempelgereedschap en andere dingen. Jhvh heeft hierop beslag gelegd. Hij heeft er zijn merkteken op gedrukt. Daarom zijn zij heilig.
Israël kent geen voorwerpen, personen of tijden, die in zichzelf geladen zijn met een geheimzinnige manakracht, maar wel voorwerpen, personen of tijden, waarvan Jhvh gezegd heeft: Die horen Mij toe en zijn bestemd voor mijn dienst; als gij U aan dit mijn woord niet stoort, zal er niet van die dingen een gevaarlijke ontlading uitgaan, maar dan zal Ik U straffen.
In Bijbels Optiek
In Israël is alleen Jahweh heilig, Hij is de geheel Andere.
In Israël is alleen Jhvh heilig; alleen Hij behoort tot een andere categorie. De gevaren of de zegeningen schuilen niet in de schepping (zoals in het heidendom), maar in Jhvh Zelf en in Hem alleen.
27.1.5. Jhvh is heilig
Als het O.T. Jhvh de Heilige noemt, wil dat niet zeggen, dat Hij Zich van zijn schepping afzondert.
Natuurlijk weet het wel, dat Jhvh anders is dan de mensen (different from man), maar Hij is niet ver van de mensen (remote from man). Dit is onovertroffen gezegd in Hos. 11:9: "Ik ben God en geen mens; heilig in uw midden".Daarom is het onvoldoende te spreken over de transcendentie van Israëls God; steeds moet men twee uitspraken tegelijk doen: Hij is de Heilige èn Hij is in ons midden. Jhvh houdt niet op de Andere te zijn als Hij met Israël omgaat als partner van het Verbond. Hij kan met Mozes spreken zoals iemand met zijn vriend spreekt (Ex. 33:11) en tegelijk werkelijk God zijn en blijven. Zo is in het O.T. reeds een afbeelding aanwezig van Jezus Christus, tegelijk waarachtig mens èn waarachtig God, de Heilige in ons midden.
27.1.6. Heiligheid en Liefde
Uit Hos. 11:9 blijkt, dat er geen tegenstelling of spanning is tussen Jhvh's heiligheid en liefde. Hij is de Heilige, die Israël liefheeft = Hij is de Heilige in het midden van Israël. Het O.T. kent Jhvh alleen in deze gestalte van de Heilige, die liefheeft. Zijn heiligheid is een aspect van zijn liefde. Hij, die Israël liefheeft, is een heilig God. Daarom is zijn liefde er een van een bijzondere kwaliteit. Zij heeft de kwaliteit van de heiligheid aan zich. Zij is daarom een liefde, die het niet hebben kan, dat de geliefde er niet geheel voor de minnaar is. Jhvh heeft Israël voor Zichzelf uitverkoren; Israël behoort Hèm toe (zie onder 4). Het is karakteristiek voor zijn liefde, dat Hij het niet verdragen kan, dat Israël zich aan andere goden zou geven.
Het O.T. drukt dit uit met het woord "na-ijver". "Jhvh Uw God is een naijverig God" (Ex. 20:2). Geen wonder, dat Ezechiël, die zoveel nadruk legt op Gods heiligheid, telkens Gods naijver of jaloersheid predikt (bijv. Ez. 39:25). Hij duldt het niet, dat Israël het met een ander houdt. Dezelfde gedachten zijn ontwikkeld in al die plaatsen, waar de verhouding Jhvh-Israël vergeleken wordt met die van bruidegom-bruid of man- vrouw. Het is kenmerkend voor zijn liefde, dat zij de liefde van de Heilige is; daarom is het noodlottig voor Israël als het deze liefde vertreedt. Ook in het N.T. vinden wij dezelfde gedachten. De liefde van de Heilige vindt daar gestalte bijv. in Paulus, die het niet verdragen kan, dat de gemeente in Corinthe een vals verkondiging zou volgen (2 Cor. 11:2).
27.1.7. Heiligheid en Heiliging
"Heilig zult gij zijn, want Ik, Jhvh, Uw God, ben heilig", zegt Jhvh in Lev. 19:2 (vgl. 11:44; 20:7). De Heilige, die in het midden van Israël woont, neemt Israël geheel voor zich in beslag. "Gij zult uit alle volken Mij ten eigendom zijn" (Ex. 19:5). Het heeft voor Israël gevolgen, dat het door deze God is uitverkoren en dat Hij in zijn midden woont. Het zal zich moeten zuiveren van alle afgodendienst, want dat kan Hij evenmin verdragen als een bruidegom het verdragen kan, dat zijn bruid het met andere mannen houdt. Israël zal er voor Hèm alleen moeten zijn. Daartoe heeft Hij het verkoren en bevrijd uit Egypteland. Het hele Israëlitische leven zal hiervan het stempel moeten dragen. Heidense gewoonten en levens- en wereldbeschouwingen zullen in Israël niet gevonden mogen worden (Lev. 18:3-6). Afgodendienst (Lev.19:4), kinderoffer, waarzeggerij, ontucht (Lev. 20) en zoveel meer, dat inherent is aan het heidendom, mag in Israël niet voorkomen (zie de zgn. heiligingswet in Lev. 17-26).
In Israël is alleen Jhvh heilig; alleen Hij behoort tot een andere categorie. De gevaren of de zegeningen schuilen niet in de schepping (zoals in het heidendom), maar in Jhvh Zelf en in Hem alleen.
27.1.5. Jhvh is heilig
Als het O.T. Jhvh de Heilige noemt, wil dat niet zeggen, dat Hij Zich van zijn schepping afzondert.
Natuurlijk weet het wel, dat Jhvh anders is dan de mensen (different from man), maar Hij is niet ver van de mensen (remote from man). Dit is onovertroffen gezegd in Hos. 11:9: "Ik ben God en geen mens; heilig in uw midden".Daarom is het onvoldoende te spreken over de transcendentie van Israëls God; steeds moet men twee uitspraken tegelijk doen: Hij is de Heilige èn Hij is in ons midden. Jhvh houdt niet op de Andere te zijn als Hij met Israël omgaat als partner van het Verbond. Hij kan met Mozes spreken zoals iemand met zijn vriend spreekt (Ex. 33:11) en tegelijk werkelijk God zijn en blijven. Zo is in het O.T. reeds een afbeelding aanwezig van Jezus Christus, tegelijk waarachtig mens èn waarachtig God, de Heilige in ons midden.
27.1.6. Heiligheid en Liefde
Uit Hos. 11:9 blijkt, dat er geen tegenstelling of spanning is tussen Jhvh's heiligheid en liefde. Hij is de Heilige, die Israël liefheeft = Hij is de Heilige in het midden van Israël. Het O.T. kent Jhvh alleen in deze gestalte van de Heilige, die liefheeft. Zijn heiligheid is een aspect van zijn liefde. Hij, die Israël liefheeft, is een heilig God. Daarom is zijn liefde er een van een bijzondere kwaliteit. Zij heeft de kwaliteit van de heiligheid aan zich. Zij is daarom een liefde, die het niet hebben kan, dat de geliefde er niet geheel voor de minnaar is. Jhvh heeft Israël voor Zichzelf uitverkoren; Israël behoort Hèm toe (zie onder 4). Het is karakteristiek voor zijn liefde, dat Hij het niet verdragen kan, dat Israël zich aan andere goden zou geven.
Het O.T. drukt dit uit met het woord "na-ijver". "Jhvh Uw God is een naijverig God" (Ex. 20:2). Geen wonder, dat Ezechiël, die zoveel nadruk legt op Gods heiligheid, telkens Gods naijver of jaloersheid predikt (bijv. Ez. 39:25). Hij duldt het niet, dat Israël het met een ander houdt. Dezelfde gedachten zijn ontwikkeld in al die plaatsen, waar de verhouding Jhvh-Israël vergeleken wordt met die van bruidegom-bruid of man- vrouw. Het is kenmerkend voor zijn liefde, dat zij de liefde van de Heilige is; daarom is het noodlottig voor Israël als het deze liefde vertreedt. Ook in het N.T. vinden wij dezelfde gedachten. De liefde van de Heilige vindt daar gestalte bijv. in Paulus, die het niet verdragen kan, dat de gemeente in Corinthe een vals verkondiging zou volgen (2 Cor. 11:2).
27.1.7. Heiligheid en Heiliging
"Heilig zult gij zijn, want Ik, Jhvh, Uw God, ben heilig", zegt Jhvh in Lev. 19:2 (vgl. 11:44; 20:7). De Heilige, die in het midden van Israël woont, neemt Israël geheel voor zich in beslag. "Gij zult uit alle volken Mij ten eigendom zijn" (Ex. 19:5). Het heeft voor Israël gevolgen, dat het door deze God is uitverkoren en dat Hij in zijn midden woont. Het zal zich moeten zuiveren van alle afgodendienst, want dat kan Hij evenmin verdragen als een bruidegom het verdragen kan, dat zijn bruid het met andere mannen houdt. Israël zal er voor Hèm alleen moeten zijn. Daartoe heeft Hij het verkoren en bevrijd uit Egypteland. Het hele Israëlitische leven zal hiervan het stempel moeten dragen. Heidense gewoonten en levens- en wereldbeschouwingen zullen in Israël niet gevonden mogen worden (Lev. 18:3-6). Afgodendienst (Lev.19:4), kinderoffer, waarzeggerij, ontucht (Lev. 20) en zoveel meer, dat inherent is aan het heidendom, mag in Israël niet voorkomen (zie de zgn. heiligingswet in Lev. 17-26).
In Bijbels Optiek
De kerk moet de homofiel de warmte geven als mens en hem de liefde geven, die onder broeders en zusters bestaat. Echter het homoseksuele gedrag moet afgewezen worden, omdat het teveel verband heeft met afgodendienst, die God verboden heeft. De kerk moet zich verre houden van de bekrachtiging van het homohuwelijk.
Deze en dergelijke zaken zijn zondig, omdat zij bij de andere goden horen en Jhvh anders dan de goden is. Ze zijn zondig, omdat Jhvh ze zondig verklaard heeft en niet, omdat ze zedelijk-lagerstaand zouden zijn. In de ogen van de toenmalige cultuurvolken zal Israël en Israëls godsdienst stellig lagerstaand geweest zijn. Dat wij Israëls godsdienst (het christendom) als "hogere godsdienst" of als "de hoogste" beschouwen, is toe te schrijven aan het feit, dat wij onder invloed van deze godsdienst de andere religies naar de bijbelse normen beoordelen. Een objectieve norm van zedelijkheid bestaat niet; slechts dàt is zedelijk goed (slecht), wat Jhvh goed (slecht) noemt. Hij noemt dàt leven goed, dat voor Hem geleefd wordt en waarin Hij metterdaad erkend en geëerd wordt als de Heilige.
Een voorbeeld is het volgende: Tot de heidens-kanaänietische cultus behoort de heilige prostitutie. Deut. 23:17 verbiedt ze voor Israël, omdat deze vorm van ontucht verband houdt met de heidense natuurreligie. Ontucht is niet een zedelijk, maar een godsdienstig kwaad. Jhvh is heilig, d.w.z. Hij is niet als de goden; daarom geen "heilige prostitutie" in Israël. Daarom ook geen varkensvlees (heidens offer) en zoveel meer, dat voor het heidendom kenmerkend is.
Van meet af aan behoort de heiliging tot Israëls bestaan als Jhvh's uitverkoren volk. Zodra het Hem en zijn verbond aanvaard heeft (Ex. 19:8), begint de heiliging. Deze omvat niet alleen het godsdienstige maar ook het sociale en politieke leven; het hele leven valt eronder; en elk onderdeel moet het kenmerk dragen van de horigheid aan Jhvh. In de praktijk heeft Israël er niet veel van terecht gebracht. Het bezoedelt zichzelf voortdurend. Jesaja gevoelt dit heel diep. Als hij geroepen wordt (Jes. 6) antwoordt hij, dat hij niet geschikt is om Jhvh's nabijheid te verdragen: Wee mij, ik ga ten onder, roept hij uit, want ik ben een man, onrein van lippen, en woon temidden van een volk, dat onrein van lippen is (Jes. 6:5). Dit besef van onreinheid kan eerst wijken als zijn zonde verzoend is (Jes. 6:7). Daarom nemen de zoenoffers en de
Grote Verzoendag zulk een grote plaats in Israëls leven in.Verzoening, reiniging, uitdelging van schuld behoren evenzeer tot de heiliging van Israëls leven als de opruiming van al die dingen, die Jhvh voor besmet heeft verklaard, en als het doen van wat Hij geboden heeft.
Maar niet alleen de verzoening van zonden en de reiniging van de besmetting (een soort geestelijke desinfectie) en de uitdelging van de schuld en de gebeden daarom (denk aan Ps. 51) staan in Israël in het centrum (-) hoe verder zijn geschiedenis voortgaat, des te klemmender komen twee andere dingen binnen het gezichtsveld, die wij in rechtstreeks verband met de heiligheid van Jhvh's liefde voor dit volk moeten zien, willen wij de ware achtergrond ervan ontdekken. Dat zijn: het gericht en het nieuwe volk van de toekomst.
27.2.8. Heiligheid en Gericht
Omdat Jhvh Israël liefheeft met de liefde van de Heilige, kan Hij het niet verdragen, dat dit volk Hem verlaat en andere goden dient. Hoezeer Hij daaronder lijdt, vertelt Hosea door zijn huwelijk met de ontuchtige. Ook Jeremia (bijv. Jer. 2) is er vol van. Niet minder Ezechiël, die in een ontroerend-verschrikkelijk beeld de gekrenkte liefde van Jhvh tekent (Ez. 16). Zij en met hen de hele oudtestamentische profetie (-) prediken ieder op eigen wijze, dat dit zo niet voort kan gaan. Zij zien in de verbanning van het Noordelijke Rijk en in de toenemende verzwakking van Juda de onmiskenbare voorontladingen van een hevige toorn, waaronder het volk bezwijken zal (Jes. 1:2-9). Jhvh laat zich niet langer behandelen als de bedrogen bruidegom. Daarom zullen ook al de zoenoffers in de tempel geen verzoening meer teweegbrengen (Am. 5:22, 23; Mi. 6:6, 7), want deze zijn lijnrecht in tegenspraak met de levenswijze, waarin geen spoor van werkelijke boete en bekering te vinden is. Een reiniging is dan onmogelijk geworden. Jeremia krijgt te horen, dat hij zijn voorbede voor het volk staken moet (Jer. 15:1) en Ezechiël predikt de onontkoombaarheid van het gericht (Ez. 7:1-4). In dit alles zal Jhvh tonen, dat Hij de Heilige is, die niet met zich laat spotten. Dezelfde Heilige, die Israël uit Egypte haalde en het Kanaän ten geschenke gaf, drijft dit volk uit het beloofde land de ballingschap in. In beide grote daden toont Jhvh, dat Hij heilige liefde voor Israël heeft. Hij kan het niet verdragen, dat zijn volk door het Egyptische heidendom geknecht wordt; zij zijn zijn volk en wie het aanraakt, raakt zijn oogappel aan (Zach. 2:8).
Deze en dergelijke zaken zijn zondig, omdat zij bij de andere goden horen en Jhvh anders dan de goden is. Ze zijn zondig, omdat Jhvh ze zondig verklaard heeft en niet, omdat ze zedelijk-lagerstaand zouden zijn. In de ogen van de toenmalige cultuurvolken zal Israël en Israëls godsdienst stellig lagerstaand geweest zijn. Dat wij Israëls godsdienst (het christendom) als "hogere godsdienst" of als "de hoogste" beschouwen, is toe te schrijven aan het feit, dat wij onder invloed van deze godsdienst de andere religies naar de bijbelse normen beoordelen. Een objectieve norm van zedelijkheid bestaat niet; slechts dàt is zedelijk goed (slecht), wat Jhvh goed (slecht) noemt. Hij noemt dàt leven goed, dat voor Hem geleefd wordt en waarin Hij metterdaad erkend en geëerd wordt als de Heilige.
Een voorbeeld is het volgende: Tot de heidens-kanaänietische cultus behoort de heilige prostitutie. Deut. 23:17 verbiedt ze voor Israël, omdat deze vorm van ontucht verband houdt met de heidense natuurreligie. Ontucht is niet een zedelijk, maar een godsdienstig kwaad. Jhvh is heilig, d.w.z. Hij is niet als de goden; daarom geen "heilige prostitutie" in Israël. Daarom ook geen varkensvlees (heidens offer) en zoveel meer, dat voor het heidendom kenmerkend is.
Van meet af aan behoort de heiliging tot Israëls bestaan als Jhvh's uitverkoren volk. Zodra het Hem en zijn verbond aanvaard heeft (Ex. 19:8), begint de heiliging. Deze omvat niet alleen het godsdienstige maar ook het sociale en politieke leven; het hele leven valt eronder; en elk onderdeel moet het kenmerk dragen van de horigheid aan Jhvh. In de praktijk heeft Israël er niet veel van terecht gebracht. Het bezoedelt zichzelf voortdurend. Jesaja gevoelt dit heel diep. Als hij geroepen wordt (Jes. 6) antwoordt hij, dat hij niet geschikt is om Jhvh's nabijheid te verdragen: Wee mij, ik ga ten onder, roept hij uit, want ik ben een man, onrein van lippen, en woon temidden van een volk, dat onrein van lippen is (Jes. 6:5). Dit besef van onreinheid kan eerst wijken als zijn zonde verzoend is (Jes. 6:7). Daarom nemen de zoenoffers en de
Grote Verzoendag zulk een grote plaats in Israëls leven in.Verzoening, reiniging, uitdelging van schuld behoren evenzeer tot de heiliging van Israëls leven als de opruiming van al die dingen, die Jhvh voor besmet heeft verklaard, en als het doen van wat Hij geboden heeft.
Maar niet alleen de verzoening van zonden en de reiniging van de besmetting (een soort geestelijke desinfectie) en de uitdelging van de schuld en de gebeden daarom (denk aan Ps. 51) staan in Israël in het centrum (-) hoe verder zijn geschiedenis voortgaat, des te klemmender komen twee andere dingen binnen het gezichtsveld, die wij in rechtstreeks verband met de heiligheid van Jhvh's liefde voor dit volk moeten zien, willen wij de ware achtergrond ervan ontdekken. Dat zijn: het gericht en het nieuwe volk van de toekomst.
27.2.8. Heiligheid en Gericht
Omdat Jhvh Israël liefheeft met de liefde van de Heilige, kan Hij het niet verdragen, dat dit volk Hem verlaat en andere goden dient. Hoezeer Hij daaronder lijdt, vertelt Hosea door zijn huwelijk met de ontuchtige. Ook Jeremia (bijv. Jer. 2) is er vol van. Niet minder Ezechiël, die in een ontroerend-verschrikkelijk beeld de gekrenkte liefde van Jhvh tekent (Ez. 16). Zij en met hen de hele oudtestamentische profetie (-) prediken ieder op eigen wijze, dat dit zo niet voort kan gaan. Zij zien in de verbanning van het Noordelijke Rijk en in de toenemende verzwakking van Juda de onmiskenbare voorontladingen van een hevige toorn, waaronder het volk bezwijken zal (Jes. 1:2-9). Jhvh laat zich niet langer behandelen als de bedrogen bruidegom. Daarom zullen ook al de zoenoffers in de tempel geen verzoening meer teweegbrengen (Am. 5:22, 23; Mi. 6:6, 7), want deze zijn lijnrecht in tegenspraak met de levenswijze, waarin geen spoor van werkelijke boete en bekering te vinden is. Een reiniging is dan onmogelijk geworden. Jeremia krijgt te horen, dat hij zijn voorbede voor het volk staken moet (Jer. 15:1) en Ezechiël predikt de onontkoombaarheid van het gericht (Ez. 7:1-4). In dit alles zal Jhvh tonen, dat Hij de Heilige is, die niet met zich laat spotten. Dezelfde Heilige, die Israël uit Egypte haalde en het Kanaän ten geschenke gaf, drijft dit volk uit het beloofde land de ballingschap in. In beide grote daden toont Jhvh, dat Hij heilige liefde voor Israël heeft. Hij kan het niet verdragen, dat zijn volk door het Egyptische heidendom geknecht wordt; zij zijn zijn volk en wie het aanraakt, raakt zijn oogappel aan (Zach. 2:8).
In Bijbels Optiek
Jahweh is de God die zich als zodanig bekend maakte in de wetgeving op de Sinaï, Hij is vanaf dat moment de God van Israël, die mee zou trekken door de woestijn naar het beloofde land.
Maar Hij kan het ook niet verdragen, dat zijn volk Hem verlaat; dan geeft Hij het aan het heidendom prijs (de ballingschap), opdat elk zien zal, dat Hij de Heilige is. Wederom is het dit motief, dat Hem doet besluiten aan het gericht over Israël in de ballingschap een einde te maken: Niet om uwentwil doe Ik het, o huis Israëls, maar om mijn heilige naam, die gij ontheiligd hebt onder de volken (...) Ik zal mijn grote naam heiligen, en de volken zullen weten, dat Ik Jhvh ben (...) wanneer Ik Mij voor hun ogen aan U de Heilige zal betonen (Ez. 36:22 v.). Daarmee zijn wij toegekomen aan de verhouding van heiligheid en genade.
27.1.9. Heiligheid en Genade (heiligheid en eschatologie).
In het gericht geeft Jhvh Israël prijs; het gaat onder. Maar een rest keert weer (Jes. 10:21, 22). Dit is niet alleen een terugkeer uit de ballingschap naar Kanaän, maar ook een terugkeer met het hart tot Jhvh. Over deze rest zal Jhvh genadig zijn. Dezelfde profeten, die het gericht verkondigden, prediken het nieuwe volk en een nieuwe tijd met een nieuw verbond (Jer. 31:31 v.v.; Ez. 36:22-38 en 37:1 v.v.). Dit volk zal heilig zijn = Jhvh geheel toebehoren. Geen onderdeel van het leven zal dan aan Hem onttrokken worden: Op de bellen der paarden en op de gewone kookpotten van Jeruzalem zal hetzelfde staan, wat op de gouden plaat van de hogepriesterlijke tulband stond: Heiligheid voor Jhvh (Zach. 14:20, 21; vgl. Ex. 28:36). Het toekomstbeeld van Israël is: een heilig volk met in zijn midden de heilige God. In het N.T. heet dit: Het koninkrijk Gods. Dan zal ook de Naam op aarde evenzo geheiligd worden als in de hemel = Jhvh zal erkend worden alleen God te zijn = men zal Hem laten zijn, die Hij is: de Heilige.
27.2. Septuaginta
Als de Septuaginta het Hebreeuwse woord qadosj (heilig) moet vertalen, kiest hij een oud-Grieks woord, dat heel weinig in gebruik was: hagios. Het komt van een werkwoord, dat schuwen betekent, maar het zou verkeerd zijn daaraan enige waarde toe te kennen. Want zodra het in de Septuaginta gebruikt wordt, stroomt het vol met de oudtestamentische inhoud van qadosj.
Maar Hij kan het ook niet verdragen, dat zijn volk Hem verlaat; dan geeft Hij het aan het heidendom prijs (de ballingschap), opdat elk zien zal, dat Hij de Heilige is. Wederom is het dit motief, dat Hem doet besluiten aan het gericht over Israël in de ballingschap een einde te maken: Niet om uwentwil doe Ik het, o huis Israëls, maar om mijn heilige naam, die gij ontheiligd hebt onder de volken (...) Ik zal mijn grote naam heiligen, en de volken zullen weten, dat Ik Jhvh ben (...) wanneer Ik Mij voor hun ogen aan U de Heilige zal betonen (Ez. 36:22 v.). Daarmee zijn wij toegekomen aan de verhouding van heiligheid en genade.
27.1.9. Heiligheid en Genade (heiligheid en eschatologie).
In het gericht geeft Jhvh Israël prijs; het gaat onder. Maar een rest keert weer (Jes. 10:21, 22). Dit is niet alleen een terugkeer uit de ballingschap naar Kanaän, maar ook een terugkeer met het hart tot Jhvh. Over deze rest zal Jhvh genadig zijn. Dezelfde profeten, die het gericht verkondigden, prediken het nieuwe volk en een nieuwe tijd met een nieuw verbond (Jer. 31:31 v.v.; Ez. 36:22-38 en 37:1 v.v.). Dit volk zal heilig zijn = Jhvh geheel toebehoren. Geen onderdeel van het leven zal dan aan Hem onttrokken worden: Op de bellen der paarden en op de gewone kookpotten van Jeruzalem zal hetzelfde staan, wat op de gouden plaat van de hogepriesterlijke tulband stond: Heiligheid voor Jhvh (Zach. 14:20, 21; vgl. Ex. 28:36). Het toekomstbeeld van Israël is: een heilig volk met in zijn midden de heilige God. In het N.T. heet dit: Het koninkrijk Gods. Dan zal ook de Naam op aarde evenzo geheiligd worden als in de hemel = Jhvh zal erkend worden alleen God te zijn = men zal Hem laten zijn, die Hij is: de Heilige.
27.2. Septuaginta
Als de Septuaginta het Hebreeuwse woord qadosj (heilig) moet vertalen, kiest hij een oud-Grieks woord, dat heel weinig in gebruik was: hagios. Het komt van een werkwoord, dat schuwen betekent, maar het zou verkeerd zijn daaraan enige waarde toe te kennen. Want zodra het in de Septuaginta gebruikt wordt, stroomt het vol met de oudtestamentische inhoud van qadosj.
In Bijbels Optiek
Afbeelding van Ptolemeus II Philadelphos.
De Septuagint of Septuaginta (Latijns voor ‘zeventig’ Grieks: "vertaling van de zeventig mannen"), vaak afgekort tot LXX (= 70 in Romeinse cijfers), is de naam voor de Griekse vertaling van de Tenach of Oude Testament die tussen circa 250 v.Chr. en 100 v.Chr. werd gemaakt. Volgens de overlevering werd de Hebreeuwse Bijbel in het Grieks vertaald door 70 of 72 vertalers die, hoewel onafhankelijk werkend, op miraculeuze wijze toch allen dezelfde vertaling maakten. In eerste instantie was deze vertaling bedoeld voor de grote groep Griekstalige joden in Egypte. Deze spraken namelijk niet meer Hebreeuws als moedertaal. Volgens de Brief van Aristeas wilde bovendien de Hellenistische koning van Egypte Ptolemeus II Philadelphos een vertaling voor zijn groeiende bibliotheek. Deze brief van Aristeas wordt echter door sommige deskundigen als geheel of gedeeltelijk fictie beschouwd.
Opvallend is, dat de Septuaginta het gewone Griekse woord voor heilig laat liggen. Dat is het woord hiëros. Het komt wel twee keer voor, maar dan niet als vertaling van qadosj. In overeenstemming hiermede heeft de Septuaginta het Griekse woord voor tempel (hiëron) niet willen gebruiken, want alle heidense heiligdommen heetten zo.
Hieraan zien wij met hoeveel zorg de Septuaginta het O.T. soms vertaald heeft. Voor qadosj kiest het een woord, dat niet zulk een heidense klank had en zich gemakkelijk ertoe leende om een eigen, door de oudtestamentische godsdienst bepaalde inhoud te krijgen.
Het N.T. volgt de Septuaginta ten dele na; het noemt God en zijn volk niet hiëros, maar hagios. Daarentegen noemt het de Jeruzalemse tempel het hiëron. Omdat het bij de tempeldienst niet langer geïnteresseerd was?
27.3. Nieuwe Testament
27.3.1. Gods heiligheid
Het zal niemand verwonderen, dat het N.T. inzake deze woorden geen nieuwe elementen invoert. Het sluit zich geheel bij het O.T. aan.
In het algemeen wordt de heiligheid Gods niet opzettelijk genoemd. Maar men kent Hem als de Heilige of als die God, die zijn eigen categorie en onvergelijkelijk-uniek is. Het accent ligt vooral op het wonder (in Jezus Christus presente werkelijkheid) dat de Heilige in het midden van zijn volk is (Hos. 11:9). De Heilige is Immanuël = God met ons en vóór ons en bij ons (Mat. 1:23).
Soms wordt ook Jezus heilig genoemd (Mar. 1:24; Luc. 1:35; 4:34; Joh. 6:69; 1 Joh. 2:20; Op. 3:7). Gaan wij deze plaatsen na, dan valt ons op, dat Hij heilig heet op die momenten, waarop blijkt, dat Hij tot de categorie God behoort.
Herhaaldelijk heet de Geest heilig (reeds in Jes. 63:10 v.; Ps. 51:13), uit dezelfde motieven als waarom Jezus heilig heet.
27.3.2. Heiligheid en heiliging van mensen
In het N.T. heten allen, die tot de gemeente behoren "heiligen". Wij moeten dit verstaan in de betekenis, die wij in het O.T. hebben leren kennen. De heiligen zijn de burgers van het volk, dat de Heilige uitverkoren, geroepen. gereinigd en tot zijn volk gemaakt heeft (1 Petr. 2:9, 10). Het is een kwalificatie, die God aan hen geeft; niet een kwaliteit, die zij in zichzelf hebben. Het is een geschenk, niet een prestatie.
Maar daarom geldt van hen, wat ook van Israël gold: God wil hun heiliging. Zie 1 Thess. 4:7. Hiertoe vermanen de apostelen en hiertoe is ook de H. Geest hun gegeven; Hij is de kracht tot de heiliging. Deze heiliging is iets, waar de christenen mede bezig zijn; iets, waarnaar zij jagen. Maar bovenal iets, dat hun geschonken zal worden in een wonderlijke zuiverheid bij de komst van Christus. Zij zullen dan zijn als een bruid, die voor haar man versierd is (Op. 21:2). Dit is juist een reden om de heiliging = het voor-God-zijn-en-leven, met alle kracht te zoeken. Want het doel is "onberispelijk te zijn in heiligheid voor onze God en Vader bij de parousie van onze Heer Jezus Christus" (1 Thess 3:13). Zij moeten van binnen en van buiten mensen zijn, die Gode geheel zijn toegedaan en niets achterhouden voor zichzelf.
De Septuagint of Septuaginta (Latijns voor ‘zeventig’ Grieks: "vertaling van de zeventig mannen"), vaak afgekort tot LXX (= 70 in Romeinse cijfers), is de naam voor de Griekse vertaling van de Tenach of Oude Testament die tussen circa 250 v.Chr. en 100 v.Chr. werd gemaakt. Volgens de overlevering werd de Hebreeuwse Bijbel in het Grieks vertaald door 70 of 72 vertalers die, hoewel onafhankelijk werkend, op miraculeuze wijze toch allen dezelfde vertaling maakten. In eerste instantie was deze vertaling bedoeld voor de grote groep Griekstalige joden in Egypte. Deze spraken namelijk niet meer Hebreeuws als moedertaal. Volgens de Brief van Aristeas wilde bovendien de Hellenistische koning van Egypte Ptolemeus II Philadelphos een vertaling voor zijn groeiende bibliotheek. Deze brief van Aristeas wordt echter door sommige deskundigen als geheel of gedeeltelijk fictie beschouwd.
Opvallend is, dat de Septuaginta het gewone Griekse woord voor heilig laat liggen. Dat is het woord hiëros. Het komt wel twee keer voor, maar dan niet als vertaling van qadosj. In overeenstemming hiermede heeft de Septuaginta het Griekse woord voor tempel (hiëron) niet willen gebruiken, want alle heidense heiligdommen heetten zo.
Hieraan zien wij met hoeveel zorg de Septuaginta het O.T. soms vertaald heeft. Voor qadosj kiest het een woord, dat niet zulk een heidense klank had en zich gemakkelijk ertoe leende om een eigen, door de oudtestamentische godsdienst bepaalde inhoud te krijgen.
Het N.T. volgt de Septuaginta ten dele na; het noemt God en zijn volk niet hiëros, maar hagios. Daarentegen noemt het de Jeruzalemse tempel het hiëron. Omdat het bij de tempeldienst niet langer geïnteresseerd was?
27.3. Nieuwe Testament
27.3.1. Gods heiligheid
Het zal niemand verwonderen, dat het N.T. inzake deze woorden geen nieuwe elementen invoert. Het sluit zich geheel bij het O.T. aan.
In het algemeen wordt de heiligheid Gods niet opzettelijk genoemd. Maar men kent Hem als de Heilige of als die God, die zijn eigen categorie en onvergelijkelijk-uniek is. Het accent ligt vooral op het wonder (in Jezus Christus presente werkelijkheid) dat de Heilige in het midden van zijn volk is (Hos. 11:9). De Heilige is Immanuël = God met ons en vóór ons en bij ons (Mat. 1:23).
Soms wordt ook Jezus heilig genoemd (Mar. 1:24; Luc. 1:35; 4:34; Joh. 6:69; 1 Joh. 2:20; Op. 3:7). Gaan wij deze plaatsen na, dan valt ons op, dat Hij heilig heet op die momenten, waarop blijkt, dat Hij tot de categorie God behoort.
Herhaaldelijk heet de Geest heilig (reeds in Jes. 63:10 v.; Ps. 51:13), uit dezelfde motieven als waarom Jezus heilig heet.
27.3.2. Heiligheid en heiliging van mensen
In het N.T. heten allen, die tot de gemeente behoren "heiligen". Wij moeten dit verstaan in de betekenis, die wij in het O.T. hebben leren kennen. De heiligen zijn de burgers van het volk, dat de Heilige uitverkoren, geroepen. gereinigd en tot zijn volk gemaakt heeft (1 Petr. 2:9, 10). Het is een kwalificatie, die God aan hen geeft; niet een kwaliteit, die zij in zichzelf hebben. Het is een geschenk, niet een prestatie.
Maar daarom geldt van hen, wat ook van Israël gold: God wil hun heiliging. Zie 1 Thess. 4:7. Hiertoe vermanen de apostelen en hiertoe is ook de H. Geest hun gegeven; Hij is de kracht tot de heiliging. Deze heiliging is iets, waar de christenen mede bezig zijn; iets, waarnaar zij jagen. Maar bovenal iets, dat hun geschonken zal worden in een wonderlijke zuiverheid bij de komst van Christus. Zij zullen dan zijn als een bruid, die voor haar man versierd is (Op. 21:2). Dit is juist een reden om de heiliging = het voor-God-zijn-en-leven, met alle kracht te zoeken. Want het doel is "onberispelijk te zijn in heiligheid voor onze God en Vader bij de parousie van onze Heer Jezus Christus" (1 Thess 3:13). Zij moeten van binnen en van buiten mensen zijn, die Gode geheel zijn toegedaan en niets achterhouden voor zichzelf.