In Bijbels Optiek
3. GERECHTIGHEID, RECHTVAARDIGHEID, RECHTVAARDIG-(EN).
Voorwaarde bepalend.
In de gemeente of de kerk van Jezus Christus wereldwijd draait het om wat de bijbel noemt gerechtigheid. Niet hoe wij als zondige mensen dat begrip invullen maar hoe God als de Schepper van hemel en aarde ( en dus ook van de mens ) dat heeft bedoeld, ook als we ons daar helemaal niet in kunnen vinden. Dat begrip bepaalt ook de bijbelse liefde en de verzoening, die in Jezus’ lijden en sterven aan het kruis en door zijn opstanding plaats vond. Door te geloven dat Hij dit, zeer persoonlijk, voor de individuele mens deed als Gods eigen Zoon, volgt rechtvaardiging voor God. Gods gerechtigheid is dan op de persoon in kwestie van toepassing. Hij is gerechtvaardigd voor God. Wat betekent dit?
Voor een juist begrip zullen we, om een bodem onder het nieuwtestamentische begrip te leggen, eerst nagaan wat het Oude Testament hierover te zeggen heeft.
3.1. Oude Testament
3.2.1. Juridisch.
Gerechtigheid of rechtvaardigheid is een juridisch begrip.Het houdt in, dat recht gedaan wordt aan wie onrecht heeft geleden. De taak van de rechter in Israël was om hem, die op één of andere manier onrechtvaardig behandeld was, recht te verschaffen.
Daarom moest de rechter onkreukbaar zijn; de verdrukte moest erop kunnen rekenen, dat de rechter zijn partij zou kiezen, en de verdrukker moest de rechter vrezen, omdat deze hem stellig tot de verdiende straf zou veroordelen. De rechter had immers tot taak het juridisch evenwicht te herstellen, waar dit geschonden was.
3.2.2. God, de rechtvaardige Rechter
In Ps. 7:12 heet God een rechtvaardige rechter.
Voorwaarde bepalend.
In de gemeente of de kerk van Jezus Christus wereldwijd draait het om wat de bijbel noemt gerechtigheid. Niet hoe wij als zondige mensen dat begrip invullen maar hoe God als de Schepper van hemel en aarde ( en dus ook van de mens ) dat heeft bedoeld, ook als we ons daar helemaal niet in kunnen vinden. Dat begrip bepaalt ook de bijbelse liefde en de verzoening, die in Jezus’ lijden en sterven aan het kruis en door zijn opstanding plaats vond. Door te geloven dat Hij dit, zeer persoonlijk, voor de individuele mens deed als Gods eigen Zoon, volgt rechtvaardiging voor God. Gods gerechtigheid is dan op de persoon in kwestie van toepassing. Hij is gerechtvaardigd voor God. Wat betekent dit?
Voor een juist begrip zullen we, om een bodem onder het nieuwtestamentische begrip te leggen, eerst nagaan wat het Oude Testament hierover te zeggen heeft.
3.1. Oude Testament
3.2.1. Juridisch.
Gerechtigheid of rechtvaardigheid is een juridisch begrip.Het houdt in, dat recht gedaan wordt aan wie onrecht heeft geleden. De taak van de rechter in Israël was om hem, die op één of andere manier onrechtvaardig behandeld was, recht te verschaffen.
Daarom moest de rechter onkreukbaar zijn; de verdrukte moest erop kunnen rekenen, dat de rechter zijn partij zou kiezen, en de verdrukker moest de rechter vrezen, omdat deze hem stellig tot de verdiende straf zou veroordelen. De rechter had immers tot taak het juridisch evenwicht te herstellen, waar dit geschonden was.
3.2.2. God, de rechtvaardige Rechter
In Ps. 7:12 heet God een rechtvaardige rechter.
In Bijbels Optiek
God is de rechtvaardige rechter, die als enige eis zal stellen het geloof in de vergeving der zonden in zijn Zoon.
Onder dit beeld zag Israël Hem graag, want zo had men Hem leren kennen in de geschiedenis, die vol was van daden Gods, waaruit duidelijk bleek, dat Hij krachtig partij koos voor zijn volk als het van andere volken onrecht had moeten ondervinden.
3.2.3. Begripsbepaling.
Van veel belang is, dat wij helder zien, wat in het O.T. recht en onrecht is. In het algemeen kan men zeggen, dat iemand dàn rechtvaardig behandeld wordt als hij krijgt wat hem toekomt. Dit is echter te algemeen gezegd. Want voor Israël geldt en geldt nog, dat het rechtvaardig behandeld wordt als het krijgt wat het naar Gods beloften toekomt. Daarom ziet Israël Gods gerechtigheid daarin, dat Hij er over waakt, dat zijn beloften vervuld en zijn woorden gedaan worden. Israël kent niet een algemeen, universeel begrip van gerechtigheid; het kent alleen Gods gerechtigheid en het verwacht daarom van Hem, dat Hij zijn volk alles zal geven, wat Hij het toegezegd heeft, ook in deze tijd.
3.2.4. Voorbeelden
Een voorbeeld zal dit verduidelijken. In het lied, dat Debora zingt naar aanleiding van de overwinning op Jabin, de koning der Kanaänieten, zegt zij: "Op het geluid van hen die de maat aangeven bij de drinkplaatsen, daar bezinge men de rechtvaardige daden des Heren, de rechtvaardige daden van zijn leiders in Israël" (Ri. 5:11). Jhvh's rechtvaardige daden zijn overweldigend gebleken in de behaalde overwinning. Want Jabin was er op uit Israël onrecht aan te doen. Hij zag het als een indringer in Kanaän en wilde het daaruit verdrijven. Hoe onrechtvaardig en boos was dit plan! Want Jhvh had het land Kanaän aan zijn volk beloofd en geschonken, en daarom was het de meest rechtvaardige zaak van de wereld, dat Israël daar woonde. Die Jabin trad het recht met voeten, toen hij de Israëlieten aanviel. Gelukkig echter was Jhvh een rechtvaardige rechter. Want toen Israël een beroep op Hem deed, koos Hij terstond de partij van de onrechtmatige verdrukten en zorgde Hij voor een daverende overwinning van het recht op het onrecht.
Om dezelfde reden streed Hij vóór Israël tegen de Egyptenaren, de Amalekieten, de Moabieten, de Filistijnen e.d. Steeds nam en neemt Hij het voor zijn volk op als anderen het aanvallen en verdrukken, Want Hij hééft het beloofd, dat het in Kanaän mocht leven.
3.2.5. Gods rechtvaardigheid is richtinggevend.
Gods gerechtigheid is in het O.T. daarom een actief begrip en te bepalen als: het geheel van zijn daden uit verleden, heden en toekomst, die Hij doet om Israël te geven, wat Hij het had toegezegd, toen Hij er een verbond mee sloot. Zijn gerechtigheid is de garantie van het verbond. Israël kan op Hem aan. Daarop beroept het zich dan ook in tijden van nood en verdrukking (Ps. 5:9; 9:2-21; 31:2; 35:24 enz.) en daarover zingt het in zijn liederen telkens opnieuw (Ps. 9:2-21; 17:2 e.a.p.).
3.2.6. Alleen God is rechtvaardig.
Israël kent dus niet een algemene zedelijke norm van gerechtigheid, die buiten en boven God zou bestaan en waarnaar alle leven, ook dat van Jhvh, zich voegen moet.
Onder dit beeld zag Israël Hem graag, want zo had men Hem leren kennen in de geschiedenis, die vol was van daden Gods, waaruit duidelijk bleek, dat Hij krachtig partij koos voor zijn volk als het van andere volken onrecht had moeten ondervinden.
3.2.3. Begripsbepaling.
Van veel belang is, dat wij helder zien, wat in het O.T. recht en onrecht is. In het algemeen kan men zeggen, dat iemand dàn rechtvaardig behandeld wordt als hij krijgt wat hem toekomt. Dit is echter te algemeen gezegd. Want voor Israël geldt en geldt nog, dat het rechtvaardig behandeld wordt als het krijgt wat het naar Gods beloften toekomt. Daarom ziet Israël Gods gerechtigheid daarin, dat Hij er over waakt, dat zijn beloften vervuld en zijn woorden gedaan worden. Israël kent niet een algemeen, universeel begrip van gerechtigheid; het kent alleen Gods gerechtigheid en het verwacht daarom van Hem, dat Hij zijn volk alles zal geven, wat Hij het toegezegd heeft, ook in deze tijd.
3.2.4. Voorbeelden
Een voorbeeld zal dit verduidelijken. In het lied, dat Debora zingt naar aanleiding van de overwinning op Jabin, de koning der Kanaänieten, zegt zij: "Op het geluid van hen die de maat aangeven bij de drinkplaatsen, daar bezinge men de rechtvaardige daden des Heren, de rechtvaardige daden van zijn leiders in Israël" (Ri. 5:11). Jhvh's rechtvaardige daden zijn overweldigend gebleken in de behaalde overwinning. Want Jabin was er op uit Israël onrecht aan te doen. Hij zag het als een indringer in Kanaän en wilde het daaruit verdrijven. Hoe onrechtvaardig en boos was dit plan! Want Jhvh had het land Kanaän aan zijn volk beloofd en geschonken, en daarom was het de meest rechtvaardige zaak van de wereld, dat Israël daar woonde. Die Jabin trad het recht met voeten, toen hij de Israëlieten aanviel. Gelukkig echter was Jhvh een rechtvaardige rechter. Want toen Israël een beroep op Hem deed, koos Hij terstond de partij van de onrechtmatige verdrukten en zorgde Hij voor een daverende overwinning van het recht op het onrecht.
Om dezelfde reden streed Hij vóór Israël tegen de Egyptenaren, de Amalekieten, de Moabieten, de Filistijnen e.d. Steeds nam en neemt Hij het voor zijn volk op als anderen het aanvallen en verdrukken, Want Hij hééft het beloofd, dat het in Kanaän mocht leven.
3.2.5. Gods rechtvaardigheid is richtinggevend.
Gods gerechtigheid is in het O.T. daarom een actief begrip en te bepalen als: het geheel van zijn daden uit verleden, heden en toekomst, die Hij doet om Israël te geven, wat Hij het had toegezegd, toen Hij er een verbond mee sloot. Zijn gerechtigheid is de garantie van het verbond. Israël kan op Hem aan. Daarop beroept het zich dan ook in tijden van nood en verdrukking (Ps. 5:9; 9:2-21; 31:2; 35:24 enz.) en daarover zingt het in zijn liederen telkens opnieuw (Ps. 9:2-21; 17:2 e.a.p.).
3.2.6. Alleen God is rechtvaardig.
Israël kent dus niet een algemene zedelijke norm van gerechtigheid, die buiten en boven God zou bestaan en waarnaar alle leven, ook dat van Jhvh, zich voegen moet.
In Bijbels Optiek
De lettersymbolen voor Jahweh, de God van Israël: Ik ben die Ik ben en zijn zal.
Het kent Jhvh, het kent zijn beloften en het ervoer zijn gerechtigheid in zijn opkomen voor zijn volk, bijv. in de plagen in Egypte en de verdrijving der Kanaänieten uit hun land. Zulke dingen zijn, gemeten naar een algemeen begrip van rechtvaardigheid, hoogst onzedelijk. In het O.T. zijn ze juist rechtvaardig, omdat God ze aan zijn volk beloofd had.
3.2.7. Rechtvaardig zijn betekent ook straf.
Gods gerechtigheid ziet het O.T. echter niet alleen in zijn daden van verlossing van de vijanden, maar ook in zijn straffen van zijn eigen volk. God keert Zich n.l. niet alleen tegen wie zijn volk onderdrukken, maar ook tegen dit volk zelf als het Hem niet liefheeft en dient. God treedt m.a.w. op tegen allen, die Israël willen verhinderen om als Gods volk te leven, om het even of dit buitenlandse of binnenlandse machten zijn. In beide gevallen neemt Hij het op vóór het verdrukte Israël; Hij strijdt daartoe zowel tegen de Farao als tegen Achab en alle goddelozen in zijn volk. De profeten tekenen in de meest schrille kleuren hoe Hij Zich tegen een verheidenst Israël keert. De ballingschap is daarom een openbaring van zijn gerechtigheid: Hij laat het goddeloze Israël ondergaan, omdat het het ware Israël, dat Jhvh toegedaan is, verdrukt en vervolgt; het Joodse volk sterft, opdat Gods volk zal leven.
3.2.8. Het ‘ware’ Israël alleen heeft uitzicht.
In dit verband is het nodig aandacht te geven aan de rechtvaardigen in Israël, die vooral in de Psalmen (bijv. Ps. 1) telkens genoemd worden. Zij zijn het ware Israël of de rest, die Jhvh eren en liefhebben. Zij verkeren in uiterst moeilijke omstandigheden, want de goddelozen in Israël verdrukken hen (Ps. 10). Zij hebben echter het recht aan hun kant. Al vormen zij een kleine minderheid, toch zijn zij het eigenlijke volk van God en daarom hebben zij recht op Gods bijstand en zegening. Zij beroepen zich dan ook op Gods gerechtigheid en verwachten, dat Hij hun op de dag van het gericht recht zal verschaffen. Zij zullen dan terugkrijgen, wat hen tijdens de verdrukking ontnomen is: van arm zullen zij rijk worden, van laag hoog, van onderdrukten tot heersers, van gevangenen bevrijden (Jes. 61:1-2). Zij zullen in hun eer hersteld worden. Wanneer dit gebeuren zal, weten zij niet. Zij zijn er echter zeker van, dàt het gebeuren zal. Want Jhvh is rechtvaardig en Hij zal hun alles geven, wat Hij hun beloofd heeft.
Hier is één van de belangrijkste uitzichten van de oudtestamentische eschatologie: de rechtvaardigen zullen dank zij Jhvh's gerechtigheid leven (Hab. 2:4). Zie ook Ps. 37:28, 29.
3.2.9. Rechtvaardiging betekent ook vergeving.
God is rechtvaardig, omdat Hij zijn volk geeft, wat Hij beloofd heeft. Daarom is niet alleen de verlossing van de vijanden en de bestraffing van het goddeloze Israël een blijk van zijn gerechtigheid, maar ook de vergeving van zonden.
Het kent Jhvh, het kent zijn beloften en het ervoer zijn gerechtigheid in zijn opkomen voor zijn volk, bijv. in de plagen in Egypte en de verdrijving der Kanaänieten uit hun land. Zulke dingen zijn, gemeten naar een algemeen begrip van rechtvaardigheid, hoogst onzedelijk. In het O.T. zijn ze juist rechtvaardig, omdat God ze aan zijn volk beloofd had.
3.2.7. Rechtvaardig zijn betekent ook straf.
Gods gerechtigheid ziet het O.T. echter niet alleen in zijn daden van verlossing van de vijanden, maar ook in zijn straffen van zijn eigen volk. God keert Zich n.l. niet alleen tegen wie zijn volk onderdrukken, maar ook tegen dit volk zelf als het Hem niet liefheeft en dient. God treedt m.a.w. op tegen allen, die Israël willen verhinderen om als Gods volk te leven, om het even of dit buitenlandse of binnenlandse machten zijn. In beide gevallen neemt Hij het op vóór het verdrukte Israël; Hij strijdt daartoe zowel tegen de Farao als tegen Achab en alle goddelozen in zijn volk. De profeten tekenen in de meest schrille kleuren hoe Hij Zich tegen een verheidenst Israël keert. De ballingschap is daarom een openbaring van zijn gerechtigheid: Hij laat het goddeloze Israël ondergaan, omdat het het ware Israël, dat Jhvh toegedaan is, verdrukt en vervolgt; het Joodse volk sterft, opdat Gods volk zal leven.
3.2.8. Het ‘ware’ Israël alleen heeft uitzicht.
In dit verband is het nodig aandacht te geven aan de rechtvaardigen in Israël, die vooral in de Psalmen (bijv. Ps. 1) telkens genoemd worden. Zij zijn het ware Israël of de rest, die Jhvh eren en liefhebben. Zij verkeren in uiterst moeilijke omstandigheden, want de goddelozen in Israël verdrukken hen (Ps. 10). Zij hebben echter het recht aan hun kant. Al vormen zij een kleine minderheid, toch zijn zij het eigenlijke volk van God en daarom hebben zij recht op Gods bijstand en zegening. Zij beroepen zich dan ook op Gods gerechtigheid en verwachten, dat Hij hun op de dag van het gericht recht zal verschaffen. Zij zullen dan terugkrijgen, wat hen tijdens de verdrukking ontnomen is: van arm zullen zij rijk worden, van laag hoog, van onderdrukten tot heersers, van gevangenen bevrijden (Jes. 61:1-2). Zij zullen in hun eer hersteld worden. Wanneer dit gebeuren zal, weten zij niet. Zij zijn er echter zeker van, dàt het gebeuren zal. Want Jhvh is rechtvaardig en Hij zal hun alles geven, wat Hij hun beloofd heeft.
Hier is één van de belangrijkste uitzichten van de oudtestamentische eschatologie: de rechtvaardigen zullen dank zij Jhvh's gerechtigheid leven (Hab. 2:4). Zie ook Ps. 37:28, 29.
3.2.9. Rechtvaardiging betekent ook vergeving.
God is rechtvaardig, omdat Hij zijn volk geeft, wat Hij beloofd heeft. Daarom is niet alleen de verlossing van de vijanden en de bestraffing van het goddeloze Israël een blijk van zijn gerechtigheid, maar ook de vergeving van zonden.
In Bijbels Optiek
Gods genade betekent niet alleen vergeving van zonden, maar ook reiniging van alle ongerechtigheden, zodat je weer als een bevrijd mens kunt leven en geestelijk ademhalen.
Zijn genade is niet in strijd met, maar een uiting van zijn gerechtigheid (Ps. 51:16; 143:1, 2; Mi. 7:9). Als vergeving van zonden leidt tot
het beloofde behoud van zijn volk, is deze vergeving een blijk ervan, dat Hij dit volk geeft, wat het naar zijn eigen woord toekomt: het leven.
3.2.10. De Messias zal recht verschaffen.
Het zal ons nu niet verbazen, dat het O.T. de Messias ziet als de beloofde koning, die recht zal doen aan de verdrukten en die de rechtvaardigen zal geven wat hun naar Gods beloften toekomt. Hij is de belichaming van Jhvh's gerechtigheid. Daarom draagt hij in Jer. 23:6 de naam: "Jhvh onze gerechtigheid". "Hij zal niet richten naar hetgeen zijn ogen zien, noch recht spreken naar hetgeen zijn oren horen; want Hij zal de geringen in gerechtigheid richten en over de ootmoedigen des lands in billijkheid recht spreken, maar Hij zal de aarde slaan met de roede zijns monds en met de adem zijner lippen de goddeloze doden. Gerechtigheid zal de gordel zijner lendenen zijn en trouw de gordel zijner heupen" (Jes.11:3-5, vgl. 9:6 Ps. 72:4, 12-14). De Knechts des Heren zal blijkens Jes. 42:4 het recht op aarde brengen en de volken het recht openbaren (vs. 1 en 3). Door Hem zal Jhvh's recht over heel de wereld werkelijkheid worden en niet tot Israël beperkt blijven.
3.2.11. God rechtvaardigt Israëls bestaan.
Twijfel aan Gods gerechtigheid was in Israël, dat zijn hele bestaan op dit fundament gebouwd had, een van de grootste geestelijke kwellingen. Zij ontstond door het verschijnsel, dat het de goddelozen goed en de rechtvaardigen slecht gaat op aarde. Ps. 73 tekent het probleem en het boek Job is er het epos van. Beide gedichten prediken echter met grote kracht dat God rechtvaardig is. Zij zijn in hun diepste wezen een motie van vertrouwen in Jhvh en zijn gerechtigheid.
3.3. Nieuwe Testament.
3.3.1. Gods gerechtigheid in Jezus Christus.
Het N.T. gebruikt de woorden rechtvaardigheid, rechtvaardig, rechtvaardigen, voor God ( in Jezus Christus) en voor mensen.
Gods gerechtigheid wordt betrekkelijk weinig genoemd, maar wel in zeer belangrijke passages, n.l. Rom. 1:17; 3:5, 21-26; 10:3. In deze sleutelteksten gaat het om de openbaring van Gods gerechtigheid in Jezus de Messias.
Paulus voegt echter geen nieuwe elementen toe aan wat wij reeds in het O.T. zagen. Ook hier komt God op voor de zijnen om hen te geven, wat hen naar zijn eigen woord toekomt. Slechts is er dit verschil met het O.T., dat deze nieuwe openbaring van zijn rechtvaardigheid nu geconcentreerd is in Jezus Christus. Hij toont zijn rechtvaardigheid (= zijn reddend ingrijpen) door Jezus voor te stellen als degene in wie en door wie de verzoening werkelijkheid geworden is (Rom. 3:25). ( zie het hoofdstuk over verzoening) Gods gerechtigheid is hier zijn reddend handelen, bestaande in de verlossing van de zondaar uit zijn vervallenzijn aan de machten van de dood. Deze verlossing is werkelijkheid geworden, doordat Jezus zijn leven in plaats van het onze gaf. Elke zondaar, die zich tegen deze redding niet verzet, maar God zijn gang laat gaan (= elke zondaar, die gelooft), zal de waarheid ervan ervaren; hij zal zien, dat God inderdaad rechtvaardig is door zó geheel en al, naar zijn eigen woord, metterdaad de God te zijn, die zondaren redt.
3.3.2. De zondaar om Christus’wil rechtvaardig.
Graag gebruikt Paulus ook het werkwoord rechtvaardigen of rechtvaardig maken.
Als daad van God is dit hetzelfde als recht verschaffen aan de zondaar, die zijn hoop op God heeft gesteld en erkent, dat hij het leven alleen in het offer van Jezus Christus kan vinden.God geeft die zondaar, wat deze van Hem verwacht; de verzoening, het leven, de heerlijkheid. God rechtvaardigt hem = God spreekt hem om Christus' wil vrij van alle zonden. De zondaar, die als één des doods schuldige de rechtszaal binnentrad, kan deze vrijuit verlaten als één, die het blijde leven tegemoet gaat: God heeft hem vrijgesproken, omdat zijn schuld voldaan is door de Messias.
Zijn genade is niet in strijd met, maar een uiting van zijn gerechtigheid (Ps. 51:16; 143:1, 2; Mi. 7:9). Als vergeving van zonden leidt tot
het beloofde behoud van zijn volk, is deze vergeving een blijk ervan, dat Hij dit volk geeft, wat het naar zijn eigen woord toekomt: het leven.
3.2.10. De Messias zal recht verschaffen.
Het zal ons nu niet verbazen, dat het O.T. de Messias ziet als de beloofde koning, die recht zal doen aan de verdrukten en die de rechtvaardigen zal geven wat hun naar Gods beloften toekomt. Hij is de belichaming van Jhvh's gerechtigheid. Daarom draagt hij in Jer. 23:6 de naam: "Jhvh onze gerechtigheid". "Hij zal niet richten naar hetgeen zijn ogen zien, noch recht spreken naar hetgeen zijn oren horen; want Hij zal de geringen in gerechtigheid richten en over de ootmoedigen des lands in billijkheid recht spreken, maar Hij zal de aarde slaan met de roede zijns monds en met de adem zijner lippen de goddeloze doden. Gerechtigheid zal de gordel zijner lendenen zijn en trouw de gordel zijner heupen" (Jes.11:3-5, vgl. 9:6 Ps. 72:4, 12-14). De Knechts des Heren zal blijkens Jes. 42:4 het recht op aarde brengen en de volken het recht openbaren (vs. 1 en 3). Door Hem zal Jhvh's recht over heel de wereld werkelijkheid worden en niet tot Israël beperkt blijven.
3.2.11. God rechtvaardigt Israëls bestaan.
Twijfel aan Gods gerechtigheid was in Israël, dat zijn hele bestaan op dit fundament gebouwd had, een van de grootste geestelijke kwellingen. Zij ontstond door het verschijnsel, dat het de goddelozen goed en de rechtvaardigen slecht gaat op aarde. Ps. 73 tekent het probleem en het boek Job is er het epos van. Beide gedichten prediken echter met grote kracht dat God rechtvaardig is. Zij zijn in hun diepste wezen een motie van vertrouwen in Jhvh en zijn gerechtigheid.
3.3. Nieuwe Testament.
3.3.1. Gods gerechtigheid in Jezus Christus.
Het N.T. gebruikt de woorden rechtvaardigheid, rechtvaardig, rechtvaardigen, voor God ( in Jezus Christus) en voor mensen.
Gods gerechtigheid wordt betrekkelijk weinig genoemd, maar wel in zeer belangrijke passages, n.l. Rom. 1:17; 3:5, 21-26; 10:3. In deze sleutelteksten gaat het om de openbaring van Gods gerechtigheid in Jezus de Messias.
Paulus voegt echter geen nieuwe elementen toe aan wat wij reeds in het O.T. zagen. Ook hier komt God op voor de zijnen om hen te geven, wat hen naar zijn eigen woord toekomt. Slechts is er dit verschil met het O.T., dat deze nieuwe openbaring van zijn rechtvaardigheid nu geconcentreerd is in Jezus Christus. Hij toont zijn rechtvaardigheid (= zijn reddend ingrijpen) door Jezus voor te stellen als degene in wie en door wie de verzoening werkelijkheid geworden is (Rom. 3:25). ( zie het hoofdstuk over verzoening) Gods gerechtigheid is hier zijn reddend handelen, bestaande in de verlossing van de zondaar uit zijn vervallenzijn aan de machten van de dood. Deze verlossing is werkelijkheid geworden, doordat Jezus zijn leven in plaats van het onze gaf. Elke zondaar, die zich tegen deze redding niet verzet, maar God zijn gang laat gaan (= elke zondaar, die gelooft), zal de waarheid ervan ervaren; hij zal zien, dat God inderdaad rechtvaardig is door zó geheel en al, naar zijn eigen woord, metterdaad de God te zijn, die zondaren redt.
3.3.2. De zondaar om Christus’wil rechtvaardig.
Graag gebruikt Paulus ook het werkwoord rechtvaardigen of rechtvaardig maken.
Als daad van God is dit hetzelfde als recht verschaffen aan de zondaar, die zijn hoop op God heeft gesteld en erkent, dat hij het leven alleen in het offer van Jezus Christus kan vinden.God geeft die zondaar, wat deze van Hem verwacht; de verzoening, het leven, de heerlijkheid. God rechtvaardigt hem = God spreekt hem om Christus' wil vrij van alle zonden. De zondaar, die als één des doods schuldige de rechtszaal binnentrad, kan deze vrijuit verlaten als één, die het blijde leven tegemoet gaat: God heeft hem vrijgesproken, omdat zijn schuld voldaan is door de Messias.
In Bijbels Optiek
De zondaar is tot de dood veroordeeld door de zonde, die hij gedaan heeft, maar door het offer van Jezus Christus strekt God zijn genadevolle hand naar hem uit en spreekt hem vrij.
In die vrijspraak toont God zijn gerechtigheid: de zondaar krijgt, wat hem om Christus' wil toekomt; hij geldt nu voor God als een rechtvaardige = als één, die niet langer in de schuld staat. "Hem, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem" (2 Cor. 5:21). God behandelt hem ook als een rechtvaardige en laat hem delen in zijn gunst en liefde. Hij rekent hem gerechtigheid toe (Rom.4:6), en gaat met hem om in goedheid en vrede (Rom. 5:1).
3.3.3. Geen eigen roem.
Deze zondaar is niet rechtvaardig in zichzelf, dank zij zijn eigen prestaties, maar alleen in Jezus Christus, dank zij diens offer van eigen leven (Fil. 3:9). Daarom heeft hij geen reden om zich te beroemen (Rom. 3:27). Dat hij een rechtvaardige voor God is, is een geschenk Gods (Ef. 2:8). Het is ook zijn behoud, want alleen wie in het goddelijk gericht vrijgesproken
wordt, zal leven. En wie zal vrijgesproken worden? Alleen hij, die zonder zonden is (en dat is niemand, Rom. 3:9-20) òf recht op vrijspraak heeft, omdat Christus in zijn plaats gestorven is (Rom. 5:8).
In die vrijspraak toont God zijn gerechtigheid: de zondaar krijgt, wat hem om Christus' wil toekomt; hij geldt nu voor God als een rechtvaardige = als één, die niet langer in de schuld staat. "Hem, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem" (2 Cor. 5:21). God behandelt hem ook als een rechtvaardige en laat hem delen in zijn gunst en liefde. Hij rekent hem gerechtigheid toe (Rom.4:6), en gaat met hem om in goedheid en vrede (Rom. 5:1).
3.3.3. Geen eigen roem.
Deze zondaar is niet rechtvaardig in zichzelf, dank zij zijn eigen prestaties, maar alleen in Jezus Christus, dank zij diens offer van eigen leven (Fil. 3:9). Daarom heeft hij geen reden om zich te beroemen (Rom. 3:27). Dat hij een rechtvaardige voor God is, is een geschenk Gods (Ef. 2:8). Het is ook zijn behoud, want alleen wie in het goddelijk gericht vrijgesproken
wordt, zal leven. En wie zal vrijgesproken worden? Alleen hij, die zonder zonden is (en dat is niemand, Rom. 3:9-20) òf recht op vrijspraak heeft, omdat Christus in zijn plaats gestorven is (Rom. 5:8).