In Bijbels Optiek
1.2. In het Nieuwe Testament ( de brieven van Paulus en de eerste gemeente ).
De Goddelijke instelling van de doop begint dus reeds bij Johannes, maar Jezus heeft die doop, nadat Hij die zelf had ondergaan, overgenomen en door Zijn discipelen laten bedienen.
Dit lezen we in Joh. 3 : 22, 4 : 1 en in Matth. 28 : 19 stelde Hij de doop verplicht voor de gelovigen uit alle volken. Deze laatste tekst wordt door velen als niet echt beschouwd, omdat in de tijd van de apostelen de doop nog plaats had in de naam van Jezus en de formulering Vader, Zoon en Heilige Geest ( de Drie-enige God ) eerst later toegevoegd zou zijn. Er zijn er zelfs die beweren, dat Jezus de doop in het geheel niet voor Zijn gemeente verplicht gesteld heeft. Maar daartegen bestaan echter allerlei bezwaren. Jezus liet zich zelf door Johannes dopen en erkende daarmee deze doop. Uit Matth. 21 : 25 is af te leiden, dat de doop van Johannes van God Zelf kwam. Op de vraag van de Farizeeën naar Jezus bevoegdheid stelt Hij hen een wedervraag : Vanwaar was de doop van Johannes ? Uit de hemel of uit de mensen ? Ook de Farizeeën konden er niet omheen.
De Goddelijke instelling van de doop begint dus reeds bij Johannes, maar Jezus heeft die doop, nadat Hij die zelf had ondergaan, overgenomen en door Zijn discipelen laten bedienen.
Dit lezen we in Joh. 3 : 22, 4 : 1 en in Matth. 28 : 19 stelde Hij de doop verplicht voor de gelovigen uit alle volken. Deze laatste tekst wordt door velen als niet echt beschouwd, omdat in de tijd van de apostelen de doop nog plaats had in de naam van Jezus en de formulering Vader, Zoon en Heilige Geest ( de Drie-enige God ) eerst later toegevoegd zou zijn. Er zijn er zelfs die beweren, dat Jezus de doop in het geheel niet voor Zijn gemeente verplicht gesteld heeft. Maar daartegen bestaan echter allerlei bezwaren. Jezus liet zich zelf door Johannes dopen en erkende daarmee deze doop. Uit Matth. 21 : 25 is af te leiden, dat de doop van Johannes van God Zelf kwam. Op de vraag van de Farizeeën naar Jezus bevoegdheid stelt Hij hen een wedervraag : Vanwaar was de doop van Johannes ? Uit de hemel of uit de mensen ? Ook de Farizeeën konden er niet omheen.
In Bijbels Optiek
De christen wordt gedoopt in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.
Ook is er geen enkele reden om te ontkennen, dat Jezus de doop heeft overgenomen en Hij, ook al deed Hij het zelf niet, die toch door zijn discipelen liet bedienen (zie Joh. 3 : 22 en
4 : 1 en 2 ), want Jezus trad met dezelfde prediking op als Johannes, namelijk van de nabijheid van het Koninkrijk der hemelen en Hij stelde dezelfde eisen om er binnen te gaan, namelijk geloof en bekering ( Marc. 1 : 15). Het ligt dus voor de hand, dat Hij evenals Johannes de doop der bekering liet toedienen aan een ieder, die tot Zijn discipelen wilde behoren. In Joh. 3 : 5 (“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnen gaan”) is wel geen sprake van de doop, maar de tekstplaats bewijst toch, dat het ontvangen van de Geest in de gemeente direct in verband gebracht werd met het symbool in het water.
Naarmate de tegenstelling van het Joodse volk en Jezus en zijn discipelen groter werd, werd het uitstoten uit het volk enerzijds en een opname in de gemeente van Jezus anderzijds steeds noodzakelijker.
Ook is er geen enkele reden om te ontkennen, dat Jezus de doop heeft overgenomen en Hij, ook al deed Hij het zelf niet, die toch door zijn discipelen liet bedienen (zie Joh. 3 : 22 en
4 : 1 en 2 ), want Jezus trad met dezelfde prediking op als Johannes, namelijk van de nabijheid van het Koninkrijk der hemelen en Hij stelde dezelfde eisen om er binnen te gaan, namelijk geloof en bekering ( Marc. 1 : 15). Het ligt dus voor de hand, dat Hij evenals Johannes de doop der bekering liet toedienen aan een ieder, die tot Zijn discipelen wilde behoren. In Joh. 3 : 5 (“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnen gaan”) is wel geen sprake van de doop, maar de tekstplaats bewijst toch, dat het ontvangen van de Geest in de gemeente direct in verband gebracht werd met het symbool in het water.
Naarmate de tegenstelling van het Joodse volk en Jezus en zijn discipelen groter werd, werd het uitstoten uit het volk enerzijds en een opname in de gemeente van Jezus anderzijds steeds noodzakelijker.
In Bijbels Optiek
Door de doop wordt de dopeling ingelijfd in de christelijke gemeente.
De doop als inlijving in de christelijke gemeente moet ook wel door Jezus zelf gewild en bedoeld zijn, omdat het anders niet te verklaren is, dat zij direct, zonder enige strijd, in alle christelijke gemeenten, zowel in die uit de Joden als die uit de heidenen, is ingevoerd en toegepast.)11 In 1 Cor. 1 : 17 zegt Paulus wel, dat Christus hem niet gezonden heeft om te dopen, maar om het evangelie te verkondigen, maar dit bewijst helemaal niet, dat Paulus de doop gering schatte of onnodig achtte; Rom. 6 en andere plaatsen leren dit wel anders. Jezus zelf heeft echter de doop ook niet bediend, maar liet hem bedienen. En zo hield ook Paulus zich voornamelijk met de prediking van het evangelie bezig en liet het dopen en andere werkzaamheden bij de stichting en de opbouw van de gemeenten aan zijn medearbeiders over.
Nu heet de doop in de eerste tijd wel een doop in de Here Jezus Christus )12, maar daarmee is in ’t geheel niet gezegd, dat de doop met die bepaalde formule bediend werd. Immers in 1 Cor.10 : 2 zegt Paulus, dat de Israëlieten “zich in Mozes lieten dopen in de wolk en in de zee” en in 1 Cor. 1 : 13, dat de gelovigen te Corinthe niet “in de naam van Paulus gedoopt zijn”, in 1 Cor. 12 : 13, dat zij “door één Geest tot één lichaam” gedoopt werden en in Hand. 19 : 3 zeiden de discipelen te Efeze dat zij “in de doop van Johannes” gedoopt waren.
In al deze gevallen denkt niemand aan een formule, die bij de doop werd uitgesproken.
De doop als inlijving in de christelijke gemeente moet ook wel door Jezus zelf gewild en bedoeld zijn, omdat het anders niet te verklaren is, dat zij direct, zonder enige strijd, in alle christelijke gemeenten, zowel in die uit de Joden als die uit de heidenen, is ingevoerd en toegepast.)11 In 1 Cor. 1 : 17 zegt Paulus wel, dat Christus hem niet gezonden heeft om te dopen, maar om het evangelie te verkondigen, maar dit bewijst helemaal niet, dat Paulus de doop gering schatte of onnodig achtte; Rom. 6 en andere plaatsen leren dit wel anders. Jezus zelf heeft echter de doop ook niet bediend, maar liet hem bedienen. En zo hield ook Paulus zich voornamelijk met de prediking van het evangelie bezig en liet het dopen en andere werkzaamheden bij de stichting en de opbouw van de gemeenten aan zijn medearbeiders over.
Nu heet de doop in de eerste tijd wel een doop in de Here Jezus Christus )12, maar daarmee is in ’t geheel niet gezegd, dat de doop met die bepaalde formule bediend werd. Immers in 1 Cor.10 : 2 zegt Paulus, dat de Israëlieten “zich in Mozes lieten dopen in de wolk en in de zee” en in 1 Cor. 1 : 13, dat de gelovigen te Corinthe niet “in de naam van Paulus gedoopt zijn”, in 1 Cor. 12 : 13, dat zij “door één Geest tot één lichaam” gedoopt werden en in Hand. 19 : 3 zeiden de discipelen te Efeze dat zij “in de doop van Johannes” gedoopt waren.
In al deze gevallen denkt niemand aan een formule, die bij de doop werd uitgesproken.
In Bijbels Optiek
In de doop erkent de christen dat hij of zij met Christus is gekruisigd, gestorven en opgestaan uit de dood tot nieuw (eeuwig) leven.
De uitdrukking “in de naam van Jezus” is niet als formule bedoeld, maar is omschrijving van het karakter van de christelijke doop.)13 De Israëlieten lieten zich, toen ze uit Egypte trokken, in Mozes in de wolk en in de zee dopen, om daarmee aan te geven dat zij hem erkenden als hun redder en verlosser, dat ze op hem hun vertrouwen stelden en zich door hem lieten leiden.
De discipelen te Efeze waren gedoopt in de doop van Johannes en hadden zich daardoor bij Johannes aangesloten. En op dezlfde manier moeten we de christelijke doop verstaan, namelijk: in de naam van de Here Jezus, omdat de gelovigen met Hem in gemeenschap zijn en allen op Hem hun vertrouwen richten.
Hetzelfde is ook bedoeld in Matth. 28 : 19, waar Jezus zegt, dat zijn discipelen moeten dopen in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Hij schrijft hier niet aan de apostelen voor, wat zij bij de bediening van de doop moeten zeggen, maar wat zij moeten doen : de christelijke doop is en moet zijn een inlijving in de gemeenschap met de God, die zich als Vader, Zoon en Geest heeft geopenbaard. De naam duidt God in zijn openbaring aan, en de hoogste openbaring van God bestaat daarin, dat Hij zich aan de mensen bekend heeft gemaakt en zich laat noemen als Vader, Zoon en Heilige Geest. Het gedoopt worden in die naam geeft dus niet te kennen dat men op last of bevel van God of belijdenis van zijn naam gedoopt wordt, maar het geeft te kennen, dat de dopeling in betrekking tot en in gemeenschap met die God, die zich als Vader, Zoon en Heilige Geest geopenbaard heeft, gesteld wordt en op grond daarvan ook verplicht wordt om die naam te belijden en te verheerlijken.)14
De uitdrukking “in de naam van Jezus” is niet als formule bedoeld, maar is omschrijving van het karakter van de christelijke doop.)13 De Israëlieten lieten zich, toen ze uit Egypte trokken, in Mozes in de wolk en in de zee dopen, om daarmee aan te geven dat zij hem erkenden als hun redder en verlosser, dat ze op hem hun vertrouwen stelden en zich door hem lieten leiden.
De discipelen te Efeze waren gedoopt in de doop van Johannes en hadden zich daardoor bij Johannes aangesloten. En op dezlfde manier moeten we de christelijke doop verstaan, namelijk: in de naam van de Here Jezus, omdat de gelovigen met Hem in gemeenschap zijn en allen op Hem hun vertrouwen richten.
Hetzelfde is ook bedoeld in Matth. 28 : 19, waar Jezus zegt, dat zijn discipelen moeten dopen in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Hij schrijft hier niet aan de apostelen voor, wat zij bij de bediening van de doop moeten zeggen, maar wat zij moeten doen : de christelijke doop is en moet zijn een inlijving in de gemeenschap met de God, die zich als Vader, Zoon en Geest heeft geopenbaard. De naam duidt God in zijn openbaring aan, en de hoogste openbaring van God bestaat daarin, dat Hij zich aan de mensen bekend heeft gemaakt en zich laat noemen als Vader, Zoon en Heilige Geest. Het gedoopt worden in die naam geeft dus niet te kennen dat men op last of bevel van God of belijdenis van zijn naam gedoopt wordt, maar het geeft te kennen, dat de dopeling in betrekking tot en in gemeenschap met die God, die zich als Vader, Zoon en Heilige Geest geopenbaard heeft, gesteld wordt en op grond daarvan ook verplicht wordt om die naam te belijden en te verheerlijken.)14
In Bijbels Optiek
Geloven is voor waar houden, belijden en in praktijk brengen van wat Jezus Christus voor ons volbracht heeft, namelijk de herstelde relatie met God de Vader door de inwoning van de heilige Geest.
Hoewel Jezus na zijn opstanding de doop als een inlijving in de gemeenschap met Vader, Zoon en Heilige Geest bevolen had, lag het voor de hand, dat de doop in de eerste tijd het meest alleen met zijn naam in verband werd gebracht. Als je lid werd van de gemeente, kwam het in de eerste plaats op bekering en geloof in Christus aan, om langs die weg vergeving van zonden te verlangen, en daarvan was de doop het teken en het bewijs. Daarom heet de doop in Hand. 2 : 38 : “een doop op de naam van Jezus Christus tot vergeving van zonden”.
Maar er kwam de eerste tijd nog iets anders bij : zowel Johannes als Jezus hadden deze doop van bekering gesteld tegenover de Geestesdoop, die op de Pinksterdag zou plaats hebben. De doop met de Heilige Geest was volstrekt niet aan de waterdoop, de doop der bekering tot vergeving van zonden, gebonden, want in Hand. 2 : 38 ontvangen alle discipelen die Geest zonder de doop. En in Hand. 9 : 17, 10 : 44 worden de gaven van de Geest aan Paulus, Cornelius, e.a. reeds geschonken vóór de doop ( zie ook 11 : 15-17 ). Verder wordt in Hand. 8 : 1, 9 : 17, en 19 : 6 glossolalie ( tongentaal ) en profetie niet door de doop maar door handoplegging verleend. Echter toch was voor degenen, die buiten stonden, de doop der bekering, de normale weg, waarlangs zij de gaven van de Geest konden ontvangen ( Hand. 2 : 38, 19 : 5,6 ). Deze verbinding was echter tijdelijk : glossolalie en profetie waren niet de kenmerkende gaven, die perse met de doop gegeven werden. De christelijke doop bleef wezenlijk een doop van bekering en van het geloof in de Here Jezus Christus tot vergeving van zonden. Op deze manier wordt hij ook overal in het Nieuwe Testament beschreven.
Hoewel Jezus na zijn opstanding de doop als een inlijving in de gemeenschap met Vader, Zoon en Heilige Geest bevolen had, lag het voor de hand, dat de doop in de eerste tijd het meest alleen met zijn naam in verband werd gebracht. Als je lid werd van de gemeente, kwam het in de eerste plaats op bekering en geloof in Christus aan, om langs die weg vergeving van zonden te verlangen, en daarvan was de doop het teken en het bewijs. Daarom heet de doop in Hand. 2 : 38 : “een doop op de naam van Jezus Christus tot vergeving van zonden”.
Maar er kwam de eerste tijd nog iets anders bij : zowel Johannes als Jezus hadden deze doop van bekering gesteld tegenover de Geestesdoop, die op de Pinksterdag zou plaats hebben. De doop met de Heilige Geest was volstrekt niet aan de waterdoop, de doop der bekering tot vergeving van zonden, gebonden, want in Hand. 2 : 38 ontvangen alle discipelen die Geest zonder de doop. En in Hand. 9 : 17, 10 : 44 worden de gaven van de Geest aan Paulus, Cornelius, e.a. reeds geschonken vóór de doop ( zie ook 11 : 15-17 ). Verder wordt in Hand. 8 : 1, 9 : 17, en 19 : 6 glossolalie ( tongentaal ) en profetie niet door de doop maar door handoplegging verleend. Echter toch was voor degenen, die buiten stonden, de doop der bekering, de normale weg, waarlangs zij de gaven van de Geest konden ontvangen ( Hand. 2 : 38, 19 : 5,6 ). Deze verbinding was echter tijdelijk : glossolalie en profetie waren niet de kenmerkende gaven, die perse met de doop gegeven werden. De christelijke doop bleef wezenlijk een doop van bekering en van het geloof in de Here Jezus Christus tot vergeving van zonden. Op deze manier wordt hij ook overal in het Nieuwe Testament beschreven.
In Bijbels Optiek
Noach geloofde de Here God en werd uit het water van de Zondvloed door de ark gered.
Petrus zegt in 1 Petr. 3 : 21, dat, net als Noach en de zijnen door het water, dat de ark droeg, gered zijn van de dood, zo ook de gelovigen van het verderf gered zijn door de doop. Echter die doop moet dan niet opgevat worden als een afleggen van lichamelijke onreinheid, maar een bede van een goed geweten tot God, namelijk het gebed tot God om een goed, van schuld bevrijd, geweten, dat alleen verkregen kan worden door de opstanding van Jezus Christus als bewijs van onze rechtvaardigmaking ( Rom. 4 : 25 ).
Deze opvatting keert in de brief aan de Hebreeën terug : daar wordt niet de leer van de christelijke doop, maar worden de wassingen in het algemeen tot de grondbeginselen van het christendom gerekend. Daarom moesten Joodse christenen daarin extra onderwezen worden (Hebr. 9 : 10 ). Bij de doop onderscheidt men daar twee elementen : de wassing van het lichaam met rein water en de reiniging van het hart van een kwaad, beschuldigend geweten (Hebr. 10 : 22,23 ).
Paulus bekijkt de doop van een andere kant : hij brengt die niet zozeer in verband met de rechtvaardigmaking, maar meer met de heiligmaking. Als het afdalen in en opkomen uit het water is de doop een afbeelding en onderpand van het treden in gemeenschap met Jezus Christus, met zijn dood en zijn opstanding ( Rom. 6 : 3-6, Col. 2 : 12 ). Wie in Christus en zijn gemeenschap, gedoopt zijn, die hebben Christus aangedaan, Christus zich toegeëigend zodat zij nu in Christus zijn, Hem toebehoren ( Gal. 6 : 27-29 ), in nieuwheid des levens wandelen ( Rom. 6 : 11, 13 ), en het leven van Christus in zichzelf dragen ( Gal. 2 : 20 ).
Petrus zegt in 1 Petr. 3 : 21, dat, net als Noach en de zijnen door het water, dat de ark droeg, gered zijn van de dood, zo ook de gelovigen van het verderf gered zijn door de doop. Echter die doop moet dan niet opgevat worden als een afleggen van lichamelijke onreinheid, maar een bede van een goed geweten tot God, namelijk het gebed tot God om een goed, van schuld bevrijd, geweten, dat alleen verkregen kan worden door de opstanding van Jezus Christus als bewijs van onze rechtvaardigmaking ( Rom. 4 : 25 ).
Deze opvatting keert in de brief aan de Hebreeën terug : daar wordt niet de leer van de christelijke doop, maar worden de wassingen in het algemeen tot de grondbeginselen van het christendom gerekend. Daarom moesten Joodse christenen daarin extra onderwezen worden (Hebr. 9 : 10 ). Bij de doop onderscheidt men daar twee elementen : de wassing van het lichaam met rein water en de reiniging van het hart van een kwaad, beschuldigend geweten (Hebr. 10 : 22,23 ).
Paulus bekijkt de doop van een andere kant : hij brengt die niet zozeer in verband met de rechtvaardigmaking, maar meer met de heiligmaking. Als het afdalen in en opkomen uit het water is de doop een afbeelding en onderpand van het treden in gemeenschap met Jezus Christus, met zijn dood en zijn opstanding ( Rom. 6 : 3-6, Col. 2 : 12 ). Wie in Christus en zijn gemeenschap, gedoopt zijn, die hebben Christus aangedaan, Christus zich toegeëigend zodat zij nu in Christus zijn, Hem toebehoren ( Gal. 6 : 27-29 ), in nieuwheid des levens wandelen ( Rom. 6 : 11, 13 ), en het leven van Christus in zichzelf dragen ( Gal. 2 : 20 ).
In Bijbels Optiek
De christelijke gemeente bestaat uit allemaal gedoopte leden die daardoor tot één ‘lichaam van Christus’ behoren.
En zoals zij door de doop met Christus in gemeenschap getreden zijn, zo zit het ook met de gemeente, die zijn lichaam is : zij zijn allen door een Geest tot een lichaam gedoopt ( 1 Cor. 12 : 13, Rom. 12 : 5 ). De waterdoop is bij Paulus tegelijk de doop met de Heilige Geest, maar niet een doop met de geestelijke gaven van glossolalie en profetie, maar met de Geest als beginsel van het nieuwe leven. Gedoopte mensen zijn nieuwe geestelijke mensen. Maar deze vernieuwing van de mens door de Heilige Geest in de doop staat niet los van en komt niet toevallig bij de rechtvaardigmaking uit het geloof. Zij vallen samen : de Corinthiers zijn op hetzelfde ogenblik afgewassen, geheiligd en gerechtvaardigd in de naam van de Here Jezus en door de Geest van onze God ( 1 Cor. 6 : 11 ). In de doop worden al deze weldaden samengevoegd en aan de gelovigen geschonken, wat niet wegneemt, dat de Corinthiers, ondanks hun doop, door Paulus nog vleselijk en onmondigen in Christus worden genoemd en voor mogelijke afval ernstig worden gewaarschuwd ( 1 Cor. 3 : 1,3 en 10 : 1-12 ).)15
Hieruit volgt dat nooit gesteld kan worden, dat bij de doop alle weldaden, die de Schrift noemt, ineens aanwezig zijn, en ook niet dat er andere tijdstippen aangewezen kunnen worden, dat Gods Geest zich van een vast omlijnd algemeen plan voor iedere christen op precies dezelfde manier bediend, maar dat Zijn genadige omgang met iedere dopeling apart, getuigt van een ‘begeleiding op maat’.
En zoals zij door de doop met Christus in gemeenschap getreden zijn, zo zit het ook met de gemeente, die zijn lichaam is : zij zijn allen door een Geest tot een lichaam gedoopt ( 1 Cor. 12 : 13, Rom. 12 : 5 ). De waterdoop is bij Paulus tegelijk de doop met de Heilige Geest, maar niet een doop met de geestelijke gaven van glossolalie en profetie, maar met de Geest als beginsel van het nieuwe leven. Gedoopte mensen zijn nieuwe geestelijke mensen. Maar deze vernieuwing van de mens door de Heilige Geest in de doop staat niet los van en komt niet toevallig bij de rechtvaardigmaking uit het geloof. Zij vallen samen : de Corinthiers zijn op hetzelfde ogenblik afgewassen, geheiligd en gerechtvaardigd in de naam van de Here Jezus en door de Geest van onze God ( 1 Cor. 6 : 11 ). In de doop worden al deze weldaden samengevoegd en aan de gelovigen geschonken, wat niet wegneemt, dat de Corinthiers, ondanks hun doop, door Paulus nog vleselijk en onmondigen in Christus worden genoemd en voor mogelijke afval ernstig worden gewaarschuwd ( 1 Cor. 3 : 1,3 en 10 : 1-12 ).)15
Hieruit volgt dat nooit gesteld kan worden, dat bij de doop alle weldaden, die de Schrift noemt, ineens aanwezig zijn, en ook niet dat er andere tijdstippen aangewezen kunnen worden, dat Gods Geest zich van een vast omlijnd algemeen plan voor iedere christen op precies dezelfde manier bediend, maar dat Zijn genadige omgang met iedere dopeling apart, getuigt van een ‘begeleiding op maat’.