In Bijbels Optiek
2.2.2. De grond van de kinderdoop.
De belijdenis geeft een ondubbelzinnig antwoord op de vraag, of de kleine kinderen gedoopt moeten worden. Zondag 27 van de H.C.)98 ( zie in ‘belijdenisgeschriften’) wijst op het verbond en de belofte van God. Daar staat of valt de kinderdoop inderdaad mee.
God richtte zijn verbond op met de gelovigen en hun kinderen ( Gen. 17 : 7 ). Hij bevestigde de beloften en eisen van het verbond met een teken en zegel. Onder de oude bedeling was dat de besnijdenis en nu is dat de doop. Onder de nieuwe bedeling van het verbond geldt nog : Voor u is de belofte en voor uw kinderen ( Hand. 2 : 39 ). Wat daarop volgt : en voor allen die verre zijn, zovelen als de Here, onze God, ertoe roepen zal, is niet als een beperking bedoeld, maar geeft aan, dat de kring van het verbond nu veel ruimer is.
Men kan de kinderdoop niet verwerpen zonder de samenhang van besnijdenis en doop, waaraan Paulus in Col. 2 : 11, 12 spreekt, te miskennen. Op grond van dat apostolisch woord kan men zeggen, dat de besnijdenis haar heilshistorische vervulling gevonden heeft in de doop. Dientengevolge kan men de kinderdoop dan ook niet verwerpen zonder afbreuk te doen aan de eenheid van het oude en nieuwe verbond.
De belijdenis geeft een ondubbelzinnig antwoord op de vraag, of de kleine kinderen gedoopt moeten worden. Zondag 27 van de H.C.)98 ( zie in ‘belijdenisgeschriften’) wijst op het verbond en de belofte van God. Daar staat of valt de kinderdoop inderdaad mee.
God richtte zijn verbond op met de gelovigen en hun kinderen ( Gen. 17 : 7 ). Hij bevestigde de beloften en eisen van het verbond met een teken en zegel. Onder de oude bedeling was dat de besnijdenis en nu is dat de doop. Onder de nieuwe bedeling van het verbond geldt nog : Voor u is de belofte en voor uw kinderen ( Hand. 2 : 39 ). Wat daarop volgt : en voor allen die verre zijn, zovelen als de Here, onze God, ertoe roepen zal, is niet als een beperking bedoeld, maar geeft aan, dat de kring van het verbond nu veel ruimer is.
Men kan de kinderdoop niet verwerpen zonder de samenhang van besnijdenis en doop, waaraan Paulus in Col. 2 : 11, 12 spreekt, te miskennen. Op grond van dat apostolisch woord kan men zeggen, dat de besnijdenis haar heilshistorische vervulling gevonden heeft in de doop. Dientengevolge kan men de kinderdoop dan ook niet verwerpen zonder afbreuk te doen aan de eenheid van het oude en nieuwe verbond.
In Bijbels Optiek
Het Verbond tussen God en de mensen kent maar één Middelaar en dat is Jezus Christus. Hij overwon de dood, stond op uit het graf en ging naar de hemel om voor zijn volgelingen een plaats te bereiden. Dat is de enige grond voor de doop.
Het verbond der genade is in wezen één. In zijn beide bedelingen heeft het één Middelaar en schenkt hetzelfde heil : de genadige aanneming tot kinderen van God.)99 Als de kinderen, die in de oude bedeling meegerekend werden als kinderen van het verbond, er nu buiten zouden staan, zou de genade sinds de komst van Christus verminderd zijn !
Ook in 1 Cor. 7 : 14 is een schriftplaats die de volle aandacht verdient. Paulus zegt, dat een vrouw, die christin geworden is, maar wier man ongelovig is, niet mag scheiden vanwege zijn ongeloof : Want de ongelovige man is geheiligd in zijn vrouw en de ongelovige vrouw is geheiligd in de broeder. Anders zouden uw kinderen immers onrein zijn, doch nu zijn zij heilig. De apostel bedoelt, dat zo’n gezin voor God en de gemeente meetelt als christelijk gezin. “Wanneer men één van de beide ouders gelovig is, legt God door die ene gelovige toch een claim op het hele gezin”.)100. Met Calvijn en anderen moeten we hier denken aan de heiligheid krachtens het verbond.)101
Een grote groep mensen ziet hier eveneens een groot probleem voor volwassendoop, dat een kind zou kunnen sterven voordat het gedoopt is. De vraag is dan of het behouden is ? In het licht van de tekst in 1 Cor. 7 : 14 is de bijbel daar duidelijk. Hoewel het hier gaat om het probleem bij echtscheiding, is het ook hier dat de kinderen zijn geheiligd in de vader of de moeder. Dit komt ook geheel overeen met het Joodse gegeven als het gaat om proselietendoop. Ook in dat geval zijn de kinderen geheiligd in de ouders tot ze zelf in staat zijn een beslissing te nemen. Dat zou, in principe, na hun 12e jaar kunnen zijn.
In het Grieks staat op de plaats ‘geheiligd’ het woord ‘hagiazo’. Dat woord betekent ‘heilig’ of ‘afgezonderd’ voor God, in dit geval. Het is precies hetzelfde woord dat gebruikt wordt in Matth. 6 : 9 als Jezus het ‘Onze Vader” bidt. ‘…Uw naam worde geheiligd… ’Ook in bijv. Joh. 17 : 19 in het Hogepriesterlijke gebed gebruikt Jezus hetzelfde woord :’ en Ik heilig Mijzelf voor hen…’ Aan deze twee voorbeelden ( er zijn er meer ! ) kan worden gezien, dat het hier zonder twijfel gaat om dezelfde heiligheid als God. De geestelijke natuur waar we deel aan krijgen door de doop !
Hier nauw bij aansluitend is ook het probleem opgelost voor mensen die nooit volwassen worden. Je zou kunnen zeggen dat het kinderen blijven en dus vallen onder regels die ook voor kinderen gelden. Zij zouden in de Joodse traditie nooit bar-Mitswa kunnen doen en dus nooit tot de volwassenen gerekend kunnen worden. Het is zelfs zo dat Jezus buiten deze veronderstelling om, daar rekening mee gehouden heeft. We lezen in Matth. 5 : 3 : ‘ Zalig de armen van geest want hunner is het koninkrijk der hemelen’. Het woord ‘is’ ( Grieks esti ) dat in deze tekst gebruikt wordt, betekent letterlijk ‘er al zijn’. Blijft echter de keus om te stellen dat het kind op een bepaalde leeftijd wel kan getuigen van zijn geloof in Jezus Christus en op basis van dat getuigenis gedoopt zou kunnen worden.
Het geloof van de ouders is geen grond voor de doop van hun kinderen en het geloof van de kerk evenmin. De grond moeten we ook niet onderzoeken in het geloof van de kinderen zelf, zoals Luther het wel voorgesteld heeft ( zie eerder ), of in het geloofsvermogen of de wedergeboorte, zoals A.Kuyper meende. Hij drukte zich niet altijd gelijk uit, maar in de regel noemde hij de wedergeboorte de grond ‘waarop in geestelijke zin de realiteit rust van de doop die aan een kind wordt toebediend’. Die wedergeboorte van de dopelingen is een hypothese, ook wel veronderstelde wedergeboorte genoemd.
In de leeruitspraak van 1905 )102 zijn de woorden ‘wedergeboren’ en ‘in Christus geheiligd’ op één lijn gesteld. Dat leidt vanzelf tot de aanvechtbare opvatting, dat ‘in Christus geheiligd’ ook in de eerste doopvraag hetzelfde zou zijn als ‘wedergeboren’. Er staat dat de kinderen daarom als leden van de gemeente van Christus gedoopt behoren te wezen. Bij deze interpretatie van de woorden ‘in Christus geheiligd’ zou de ( veronderstelde ) wedergeboorte volgens ons doopformulier de grond van de doop zijn. Dan zou Kuyper toch nog gelijk gehad hebben !
Het recht van de kinderdoop hangt echter ondanks alle beschouwingen, die wij er op na houden, uitsluitend af hoe de Schrift de kinderen van gelovige ouders beschouwd en dus wil hoe wij ze beschouwen. Als de Schrift namelijk over zulke kinderen net zo spreekt als over volwassen gelovigen, dan staat het recht en daarmee ook de plicht van de kinderdoop vast.
Het verbond der genade is in wezen één. In zijn beide bedelingen heeft het één Middelaar en schenkt hetzelfde heil : de genadige aanneming tot kinderen van God.)99 Als de kinderen, die in de oude bedeling meegerekend werden als kinderen van het verbond, er nu buiten zouden staan, zou de genade sinds de komst van Christus verminderd zijn !
Ook in 1 Cor. 7 : 14 is een schriftplaats die de volle aandacht verdient. Paulus zegt, dat een vrouw, die christin geworden is, maar wier man ongelovig is, niet mag scheiden vanwege zijn ongeloof : Want de ongelovige man is geheiligd in zijn vrouw en de ongelovige vrouw is geheiligd in de broeder. Anders zouden uw kinderen immers onrein zijn, doch nu zijn zij heilig. De apostel bedoelt, dat zo’n gezin voor God en de gemeente meetelt als christelijk gezin. “Wanneer men één van de beide ouders gelovig is, legt God door die ene gelovige toch een claim op het hele gezin”.)100. Met Calvijn en anderen moeten we hier denken aan de heiligheid krachtens het verbond.)101
Een grote groep mensen ziet hier eveneens een groot probleem voor volwassendoop, dat een kind zou kunnen sterven voordat het gedoopt is. De vraag is dan of het behouden is ? In het licht van de tekst in 1 Cor. 7 : 14 is de bijbel daar duidelijk. Hoewel het hier gaat om het probleem bij echtscheiding, is het ook hier dat de kinderen zijn geheiligd in de vader of de moeder. Dit komt ook geheel overeen met het Joodse gegeven als het gaat om proselietendoop. Ook in dat geval zijn de kinderen geheiligd in de ouders tot ze zelf in staat zijn een beslissing te nemen. Dat zou, in principe, na hun 12e jaar kunnen zijn.
In het Grieks staat op de plaats ‘geheiligd’ het woord ‘hagiazo’. Dat woord betekent ‘heilig’ of ‘afgezonderd’ voor God, in dit geval. Het is precies hetzelfde woord dat gebruikt wordt in Matth. 6 : 9 als Jezus het ‘Onze Vader” bidt. ‘…Uw naam worde geheiligd… ’Ook in bijv. Joh. 17 : 19 in het Hogepriesterlijke gebed gebruikt Jezus hetzelfde woord :’ en Ik heilig Mijzelf voor hen…’ Aan deze twee voorbeelden ( er zijn er meer ! ) kan worden gezien, dat het hier zonder twijfel gaat om dezelfde heiligheid als God. De geestelijke natuur waar we deel aan krijgen door de doop !
Hier nauw bij aansluitend is ook het probleem opgelost voor mensen die nooit volwassen worden. Je zou kunnen zeggen dat het kinderen blijven en dus vallen onder regels die ook voor kinderen gelden. Zij zouden in de Joodse traditie nooit bar-Mitswa kunnen doen en dus nooit tot de volwassenen gerekend kunnen worden. Het is zelfs zo dat Jezus buiten deze veronderstelling om, daar rekening mee gehouden heeft. We lezen in Matth. 5 : 3 : ‘ Zalig de armen van geest want hunner is het koninkrijk der hemelen’. Het woord ‘is’ ( Grieks esti ) dat in deze tekst gebruikt wordt, betekent letterlijk ‘er al zijn’. Blijft echter de keus om te stellen dat het kind op een bepaalde leeftijd wel kan getuigen van zijn geloof in Jezus Christus en op basis van dat getuigenis gedoopt zou kunnen worden.
Het geloof van de ouders is geen grond voor de doop van hun kinderen en het geloof van de kerk evenmin. De grond moeten we ook niet onderzoeken in het geloof van de kinderen zelf, zoals Luther het wel voorgesteld heeft ( zie eerder ), of in het geloofsvermogen of de wedergeboorte, zoals A.Kuyper meende. Hij drukte zich niet altijd gelijk uit, maar in de regel noemde hij de wedergeboorte de grond ‘waarop in geestelijke zin de realiteit rust van de doop die aan een kind wordt toebediend’. Die wedergeboorte van de dopelingen is een hypothese, ook wel veronderstelde wedergeboorte genoemd.
In de leeruitspraak van 1905 )102 zijn de woorden ‘wedergeboren’ en ‘in Christus geheiligd’ op één lijn gesteld. Dat leidt vanzelf tot de aanvechtbare opvatting, dat ‘in Christus geheiligd’ ook in de eerste doopvraag hetzelfde zou zijn als ‘wedergeboren’. Er staat dat de kinderen daarom als leden van de gemeente van Christus gedoopt behoren te wezen. Bij deze interpretatie van de woorden ‘in Christus geheiligd’ zou de ( veronderstelde ) wedergeboorte volgens ons doopformulier de grond van de doop zijn. Dan zou Kuyper toch nog gelijk gehad hebben !
Het recht van de kinderdoop hangt echter ondanks alle beschouwingen, die wij er op na houden, uitsluitend af hoe de Schrift de kinderen van gelovige ouders beschouwd en dus wil hoe wij ze beschouwen. Als de Schrift namelijk over zulke kinderen net zo spreekt als over volwassen gelovigen, dan staat het recht en daarmee ook de plicht van de kinderdoop vast.
In Bijbels Optiek
Jezus zei: “ Laat de kinderen tot Mij komen, verhindert ze niet, want voor hen is het koninkrijk der hemelen”.
Wij mogen kinderen niet onthouden wat wij volwassenen schenken. Bij het dopen van volwassenen zijn we nooit geheel zeker of iemand de waarheid spreekt als hij/zij het geloof belijdt. Zo is het ook bij de kinderdoop. Wie volstrekte zekerheid wil, kan nooit welk sacrament dan ook uitdelen. De vraag is alleen of wij in de kinderen van gelovigen met gelovigen te doen hebben, net zoals we ons de vraag stellen bij volwassen gelovigen. Als we op deze manier de vraag stellen, geeft de Schrift een duidelijk antwoord :
1. Allereerst moet het misverstand van tafel dat de Schrift nergens met zoveel woorden over de kinderdoop spreekt. Dit feit ( kinderdoop ! dus ) is daaruit te verklaren dat de doop van volwassenen in de dagen van het Nieuwe Testament de regel en de kinderdoop, zo die al voorkwam, uitzonderding was. Het was de tijd, waarin de christelijke kerk door overgang uit Jodendom en heidendom gesticht en uitgebreid werd. En het was die overgang, die duidelijk in de doop uitgebeeld werd. De volwassendoop is daarom de oorspronkelijke doop en de kinderdoop is daarvan afgeleid. Daarmee vervalt het recht van de kinderdoop niet en heeft zij ook niet de uitleg en interpretatie van de Roomse traditie nodig, maar moet uitsluitend gelden welke richting de Schrift ons wijst. Zo doet de Kerk ook in de bediening van het Woord, in de praktijk van het leven, in de ontwikkeling van de leer : zij blijft nooit bij de letter staan, maar leidt uit de gegevens van de Schrift onder leiding van de Heilige Geest gevolgtrekkingen en toepassingen af, die haar leven en ontwikkeling mogelijk maken en bevorderen. En zo handelt zij ook als zij van de volwassendoop naar de kinderdoop overgaat. De Schrift geeft de algemene regel aan, wanneer de doop mag en moet worden toegepast en de Kerk past deze regel concreet in het leven toe. Zij interpreteert kinderen op dezelfde manier als volwassenen, die tot belijdenis van het geloof zijn gekomen.
2. In het Oude Testament werd de besnijdenis bediend aan kinderen van het mannelijk geslacht op de achtste dag na hun geboorte. Volgens Col. 2 : 11,12 is deze besnijdenis vervangen door de doop. Immers de Colossenzen zijn, hoewel christenen uit de heidenen, evengoed besneden als de Joden. Maar zij zijn besneden, niet met een vleselijke, door handen verrichte besnijdenis, die bestaat in het afleggen van het lichaam des vlezes, van heel de vleselijke, zondige natuur. Maar zij heeft plaats gehad in Christus, door middel en uit de kracht van de besnijdenis, die Hij zelf ten opzichte van de zonde in zijn dood heeft ondergaan, op het ogenblik toen zij in de doop met Christus begraven en opgewekt zijn. Door de dood van Christus heen, die een volkomen aflegging en overwinning van de zonde was en dus de idee van de besnijdenis ten volle realiseerde, is die besnijdenis verouderd en in de doop tot haar vervulling gekomen, die ze bedoelde te zijn. De doop is dus meer dan de besnijdenis, niet in wezen, maar in graad: de besnijdenis wees naar de dood van Christus heen, de doop wijst ernaar terug, de ene eindigt en de andere begint met de dood. Dus als die besnijdenis reeds als teken van het Verbond aan kinderen mocht en moest worden bediend, dan geldt dit evenzeer voor de doop, die niet armer, maar veel rijker aan genade is. Dit laatste wordt des te sterker als men beseft, dat het oude Verbond alleen aan mannelijke, maar dat het nieuwe Verbond ook aan vrouwelijke personen bediend werd en wordt. Ook de tegenstanders van de kinderdoop zien hierin de rijkere genade van de doop. De zonde draagt bij mensen namelijk het karakter van een brandend vuur en zij openbaart zich vooral in de organen van de voortplanting en toont daar haar ware macht. De besnijdenis stelt dit in het licht, evenals de onreinheid van de vrouw na het baren.
Wij mogen kinderen niet onthouden wat wij volwassenen schenken. Bij het dopen van volwassenen zijn we nooit geheel zeker of iemand de waarheid spreekt als hij/zij het geloof belijdt. Zo is het ook bij de kinderdoop. Wie volstrekte zekerheid wil, kan nooit welk sacrament dan ook uitdelen. De vraag is alleen of wij in de kinderen van gelovigen met gelovigen te doen hebben, net zoals we ons de vraag stellen bij volwassen gelovigen. Als we op deze manier de vraag stellen, geeft de Schrift een duidelijk antwoord :
1. Allereerst moet het misverstand van tafel dat de Schrift nergens met zoveel woorden over de kinderdoop spreekt. Dit feit ( kinderdoop ! dus ) is daaruit te verklaren dat de doop van volwassenen in de dagen van het Nieuwe Testament de regel en de kinderdoop, zo die al voorkwam, uitzonderding was. Het was de tijd, waarin de christelijke kerk door overgang uit Jodendom en heidendom gesticht en uitgebreid werd. En het was die overgang, die duidelijk in de doop uitgebeeld werd. De volwassendoop is daarom de oorspronkelijke doop en de kinderdoop is daarvan afgeleid. Daarmee vervalt het recht van de kinderdoop niet en heeft zij ook niet de uitleg en interpretatie van de Roomse traditie nodig, maar moet uitsluitend gelden welke richting de Schrift ons wijst. Zo doet de Kerk ook in de bediening van het Woord, in de praktijk van het leven, in de ontwikkeling van de leer : zij blijft nooit bij de letter staan, maar leidt uit de gegevens van de Schrift onder leiding van de Heilige Geest gevolgtrekkingen en toepassingen af, die haar leven en ontwikkeling mogelijk maken en bevorderen. En zo handelt zij ook als zij van de volwassendoop naar de kinderdoop overgaat. De Schrift geeft de algemene regel aan, wanneer de doop mag en moet worden toegepast en de Kerk past deze regel concreet in het leven toe. Zij interpreteert kinderen op dezelfde manier als volwassenen, die tot belijdenis van het geloof zijn gekomen.
2. In het Oude Testament werd de besnijdenis bediend aan kinderen van het mannelijk geslacht op de achtste dag na hun geboorte. Volgens Col. 2 : 11,12 is deze besnijdenis vervangen door de doop. Immers de Colossenzen zijn, hoewel christenen uit de heidenen, evengoed besneden als de Joden. Maar zij zijn besneden, niet met een vleselijke, door handen verrichte besnijdenis, die bestaat in het afleggen van het lichaam des vlezes, van heel de vleselijke, zondige natuur. Maar zij heeft plaats gehad in Christus, door middel en uit de kracht van de besnijdenis, die Hij zelf ten opzichte van de zonde in zijn dood heeft ondergaan, op het ogenblik toen zij in de doop met Christus begraven en opgewekt zijn. Door de dood van Christus heen, die een volkomen aflegging en overwinning van de zonde was en dus de idee van de besnijdenis ten volle realiseerde, is die besnijdenis verouderd en in de doop tot haar vervulling gekomen, die ze bedoelde te zijn. De doop is dus meer dan de besnijdenis, niet in wezen, maar in graad: de besnijdenis wees naar de dood van Christus heen, de doop wijst ernaar terug, de ene eindigt en de andere begint met de dood. Dus als die besnijdenis reeds als teken van het Verbond aan kinderen mocht en moest worden bediend, dan geldt dit evenzeer voor de doop, die niet armer, maar veel rijker aan genade is. Dit laatste wordt des te sterker als men beseft, dat het oude Verbond alleen aan mannelijke, maar dat het nieuwe Verbond ook aan vrouwelijke personen bediend werd en wordt. Ook de tegenstanders van de kinderdoop zien hierin de rijkere genade van de doop. De zonde draagt bij mensen namelijk het karakter van een brandend vuur en zij openbaart zich vooral in de organen van de voortplanting en toont daar haar ware macht. De besnijdenis stelt dit in het licht, evenals de onreinheid van de vrouw na het baren.
In Bijbels Optiek
Het offer van Jezus Christus was afdoende en heeft alle zonden weggenomen.
Maar Christus heeft door zijn dood, die de ware besnijdenis is, alle zonden weggenomen, ook die welke met de voortplanting te maken hebben. God heeft de vrouw nu haar eigen verantwoordelijkheid gegeven, Hij doet haar evenals de man in zijn genade delen, of anders gezegd : bij Hem is er geen verschil in man of vrouw meer. Daarom worden beiden in de doop met Christus begraven en tot een nieuw leven opgewekt. En als laatste blijkt de rijkere genade van het sacrament van het nieuwe Verbond ook nog daarin, dat de besnijdenis pas op de achtste dag na de geboorte mocht worden voltrokken, want de kinderen deelden zolang nog in de onreinheid van de moeder.
Maar nu, in de dagen van het Nieuwe Testament hebben de kinderen van hun geboorte af recht op de doop, terwijl zij van het eerste ogenblik van hun bestaan al delen in de genade van Christus.
3. De besnijdenis is lang niet het enige bewijs, dat het Oude Testament de kinderen beschouwt als deelgenoten van het verbond. Het verbond realiseert zich langs organische en historische weg. Het wordt nooit met één persoon alleen gesloten, maar direct met zijn zaad. Het bevat nooit de persoon van de gelovige alleen, zoals hij historisch bestaat en leeft, maar ook wat van hem is : zijn vader, moeder, kinderen, zijn geld en goed, zijn invloed en macht. Er is een gemeenschap van ouders en kinderen aan zonde, maar daarentegen ook een gemeenschap van ouders en kinderen, van Gods kant uit, aan genade en zegen. Kinderen zijn een erfdeel en zegen des Heren ( Ps. 127 : 3 ). Zij worden altijd bij de ouders gerekend en met hen samengenomen; het gaat hen samen wel ( Ex. 20 : 6, Deut. 1 : 36, 39, 4 : 40, 5 : 29, 12 : 25,28 ), zij dienen samen de Here
( Deut. 6 : 2, 30 : 2, 31 : 12,13, Jos. 24 : 15, Jer. 32 : 39, Ezech. 37 : 25, Zach. 10 : 9 ).
De daden en inzettingen Gods moeten door de ouders aan de kinderen worden overgeleverd ( Ex. 10 : 2, 12 : 24,26, Deut. 4 : 9,10,40, 6 : 7, 11 : 19, 29 : 229, Jos. 4 : 6,21, 22 : 24-27 ). Het verbond Gods met zijn weldaden en zegeningen zet zich voort van kind tot kind en van geslacht tot geslacht ( Gen. 9 : 12, 17 : 7, Ex. 3 : 15, 12 : 17, 16 : 32, Deut. 7 : 9, Ps. 105 : 8 ). Genade is geen erfgoed maar zij wordt toch in de regel uitgedeeld in de lijn der geslachten.
4. Deze beschouwing gaat over in het Nieuwe Testament. Jezus treedt evenals Johannes op met de prediking : bekeert u en gelooft het evangelie. Hij neemt de doop van Johannes over en verkondigt daarin, dat de Joden, ondanks hun besnijdenis, bekering en vergeving nodig hebben. De tegenstelling wordt langzamerhand zo sterk, dat Jezus totaal geen verwachting meer heeft van zijn volk en het volk Hem verwerpt en aan het kruis hangt. En toch, ondanks alles, blijft Hij de kinderen beschouwen als kinderen van het verbond ( Matth. 18 : 2 vv.,19 : 13 vv.,21 : 15 vv., Marc. 10 : 13 vv., Luc. 9 : 48, 18 : 15 ). Hij roept ze tot zich, omhelst hen, legt hen de handen op, zegent ze, zegt dat hunner het koninkrijk der hemelen is, stelt hen aan de volwassenen ten voorbeeld, waarschuwt hen, deze kleinen niet te ergeren, zegt dat hun engelen over hen waken en ziet in het hosannageroep een vervulling van de profetie, dat God het spreken van kinderen tot een macht heeft gemaakt, waardoor zij, die Hem haten, tot zwijgen worden gebracht en uit hun mond zich lof heeft bereid.
5. Van dezelfde gedachten gaan de apostelen uit. Het verbond der genade, met Israël opgericht, is wel tijdelijk gewijzigd, wat de bedoeling betreft , maar in wezen hetzelfde gebleven De gemeente is tijdelijk in de plaats getreden van het oudtestamentische Israël, zij is het volk van God en God is haar Vader en God ( Matth. 1 : 21, Luc. 1 : 17, Hand. 3 : 25, Rom. 9 : 25,26, 11 : 16-21, 2 Cor. 6 : 16-18, Gal. 3 : 14-29, Ef. 2 : 12,13, Tit. 2 : 14, Hebr. 8 : 8-10, 1 Petr. 2 : 9, Openb.21 : 3 ). Evenals in het Oude Testament zijn onder dat volk van God ook de kinderen der gelovigen begrepen. Immers de gemeente van het Nieuwe testament is geen groep van individuen, maar een organisme, een lichaam, een tempel en is als zodanig, als een volk, tijdelijk in de plaats van Israël getreden.
Maar Christus heeft door zijn dood, die de ware besnijdenis is, alle zonden weggenomen, ook die welke met de voortplanting te maken hebben. God heeft de vrouw nu haar eigen verantwoordelijkheid gegeven, Hij doet haar evenals de man in zijn genade delen, of anders gezegd : bij Hem is er geen verschil in man of vrouw meer. Daarom worden beiden in de doop met Christus begraven en tot een nieuw leven opgewekt. En als laatste blijkt de rijkere genade van het sacrament van het nieuwe Verbond ook nog daarin, dat de besnijdenis pas op de achtste dag na de geboorte mocht worden voltrokken, want de kinderen deelden zolang nog in de onreinheid van de moeder.
Maar nu, in de dagen van het Nieuwe Testament hebben de kinderen van hun geboorte af recht op de doop, terwijl zij van het eerste ogenblik van hun bestaan al delen in de genade van Christus.
3. De besnijdenis is lang niet het enige bewijs, dat het Oude Testament de kinderen beschouwt als deelgenoten van het verbond. Het verbond realiseert zich langs organische en historische weg. Het wordt nooit met één persoon alleen gesloten, maar direct met zijn zaad. Het bevat nooit de persoon van de gelovige alleen, zoals hij historisch bestaat en leeft, maar ook wat van hem is : zijn vader, moeder, kinderen, zijn geld en goed, zijn invloed en macht. Er is een gemeenschap van ouders en kinderen aan zonde, maar daarentegen ook een gemeenschap van ouders en kinderen, van Gods kant uit, aan genade en zegen. Kinderen zijn een erfdeel en zegen des Heren ( Ps. 127 : 3 ). Zij worden altijd bij de ouders gerekend en met hen samengenomen; het gaat hen samen wel ( Ex. 20 : 6, Deut. 1 : 36, 39, 4 : 40, 5 : 29, 12 : 25,28 ), zij dienen samen de Here
( Deut. 6 : 2, 30 : 2, 31 : 12,13, Jos. 24 : 15, Jer. 32 : 39, Ezech. 37 : 25, Zach. 10 : 9 ).
De daden en inzettingen Gods moeten door de ouders aan de kinderen worden overgeleverd ( Ex. 10 : 2, 12 : 24,26, Deut. 4 : 9,10,40, 6 : 7, 11 : 19, 29 : 229, Jos. 4 : 6,21, 22 : 24-27 ). Het verbond Gods met zijn weldaden en zegeningen zet zich voort van kind tot kind en van geslacht tot geslacht ( Gen. 9 : 12, 17 : 7, Ex. 3 : 15, 12 : 17, 16 : 32, Deut. 7 : 9, Ps. 105 : 8 ). Genade is geen erfgoed maar zij wordt toch in de regel uitgedeeld in de lijn der geslachten.
4. Deze beschouwing gaat over in het Nieuwe Testament. Jezus treedt evenals Johannes op met de prediking : bekeert u en gelooft het evangelie. Hij neemt de doop van Johannes over en verkondigt daarin, dat de Joden, ondanks hun besnijdenis, bekering en vergeving nodig hebben. De tegenstelling wordt langzamerhand zo sterk, dat Jezus totaal geen verwachting meer heeft van zijn volk en het volk Hem verwerpt en aan het kruis hangt. En toch, ondanks alles, blijft Hij de kinderen beschouwen als kinderen van het verbond ( Matth. 18 : 2 vv.,19 : 13 vv.,21 : 15 vv., Marc. 10 : 13 vv., Luc. 9 : 48, 18 : 15 ). Hij roept ze tot zich, omhelst hen, legt hen de handen op, zegent ze, zegt dat hunner het koninkrijk der hemelen is, stelt hen aan de volwassenen ten voorbeeld, waarschuwt hen, deze kleinen niet te ergeren, zegt dat hun engelen over hen waken en ziet in het hosannageroep een vervulling van de profetie, dat God het spreken van kinderen tot een macht heeft gemaakt, waardoor zij, die Hem haten, tot zwijgen worden gebracht en uit hun mond zich lof heeft bereid.
5. Van dezelfde gedachten gaan de apostelen uit. Het verbond der genade, met Israël opgericht, is wel tijdelijk gewijzigd, wat de bedoeling betreft , maar in wezen hetzelfde gebleven De gemeente is tijdelijk in de plaats getreden van het oudtestamentische Israël, zij is het volk van God en God is haar Vader en God ( Matth. 1 : 21, Luc. 1 : 17, Hand. 3 : 25, Rom. 9 : 25,26, 11 : 16-21, 2 Cor. 6 : 16-18, Gal. 3 : 14-29, Ef. 2 : 12,13, Tit. 2 : 14, Hebr. 8 : 8-10, 1 Petr. 2 : 9, Openb.21 : 3 ). Evenals in het Oude Testament zijn onder dat volk van God ook de kinderen der gelovigen begrepen. Immers de gemeente van het Nieuwe testament is geen groep van individuen, maar een organisme, een lichaam, een tempel en is als zodanig, als een volk, tijdelijk in de plaats van Israël getreden.
In Bijbels Optiek
De kerk van Jezus Christus is als een organisme van levende takken geënt op de edele stam Israël en heeft daarom deel aan de wortel.
Zij is als een wilde olijfboom, terwijl enige takken zijn afgehouwen, op de stam van de tamme olijfboom geënt en heeft zodoende deel aan zijn wordtel en vettigheid ( Rom. 11 : 16,17). Daarom gaan soms hele huisgezinnen tot het christendom over. Het huisgezin zelf namelijk is een inzetting van God, een organisch geheel, dat deelt in een gemeenschappelijke zegen of vloek. Jezus discipelen brengen vrede aan het huis, dat zij binnengaan ( Luc. 10 : 5 ), en Hij zegt zelf, dat, als Zacheus gelooft, zijn huis redding is geschonken ( Luc. 19 : 9 ). De apostelen leren niet alleen in de tempel maar verkondigen het evangelie ook telkens in de huizen ( Hand. 5 : 42, 20 : 20 ). Met het hoofd van het gezin wordt heel het huisgezin zalig ( Hand. 11 : 14, 16 : 31 ), en hele huisgezinnen geloven en worden gedoopt ( Hand. 16 : 15,34, 18 : 8, 1 Cor. 1 : 16 ). Hieruit is wel niet te bewijzen, dat de kinderdoop reeds door de apostelen is toegepast, maar uit het stilzwijgen is het tegendeel evenmin af te leiden. Uit de vroege invoering van de kinderdoop, uit de algemene erkenning, die hij vrij spoedig gekregen heeft, en uit het getuigenis van Origenes ( zie elders ) volgt de mogelijkheid en zelfs de waarschijnlijkheid, dat hij reeds een apostolisch gebruik was.
Zij is als een wilde olijfboom, terwijl enige takken zijn afgehouwen, op de stam van de tamme olijfboom geënt en heeft zodoende deel aan zijn wordtel en vettigheid ( Rom. 11 : 16,17). Daarom gaan soms hele huisgezinnen tot het christendom over. Het huisgezin zelf namelijk is een inzetting van God, een organisch geheel, dat deelt in een gemeenschappelijke zegen of vloek. Jezus discipelen brengen vrede aan het huis, dat zij binnengaan ( Luc. 10 : 5 ), en Hij zegt zelf, dat, als Zacheus gelooft, zijn huis redding is geschonken ( Luc. 19 : 9 ). De apostelen leren niet alleen in de tempel maar verkondigen het evangelie ook telkens in de huizen ( Hand. 5 : 42, 20 : 20 ). Met het hoofd van het gezin wordt heel het huisgezin zalig ( Hand. 11 : 14, 16 : 31 ), en hele huisgezinnen geloven en worden gedoopt ( Hand. 16 : 15,34, 18 : 8, 1 Cor. 1 : 16 ). Hieruit is wel niet te bewijzen, dat de kinderdoop reeds door de apostelen is toegepast, maar uit het stilzwijgen is het tegendeel evenmin af te leiden. Uit de vroege invoering van de kinderdoop, uit de algemene erkenning, die hij vrij spoedig gekregen heeft, en uit het getuigenis van Origenes ( zie elders ) volgt de mogelijkheid en zelfs de waarschijnlijkheid, dat hij reeds een apostolisch gebruik was.
In Bijbels Optiek
De beloften van God uit het Oude Verbond gingen ook in het Vernieuwde Verbond op de kinderen van de heidenvolken in Christus over.
Voorts zegt Petrus, dat de beloften van het oude Verbond, dat God de God der gelovigen en van hun zaad zou zijn, overgaan in de bedeling van het Nieuwe Testament ( Hand. 2 : 39 ). Wel geldt dit in de eerste plaats de Joden en van de heidenen is pas sprake in de woorden : en allen die van verre zijn. Maar dit neemt niet weg, dat de Joden, die zich tot Christus bekeren, niet alleen voor zichzelf maar ook voor hun kinderen de belofte van het verbond ontvangen. En de heidenen, die tot geloof komen, delen in dezelfde voorrechten en staan volgens heel het Nieuwe Testament in geen enkel opzicht bij de gelovigen uit de Joden ten achter.
Door dit alles heeft de kinderdoop haar fundament in de Schrift zelf. Want als de kinderen van gelovigen zo te beschouwen zijn, als de Schrift leert, dan maken zij aanspraak op de doop in dezelfde mate als de volwassenen. Volstrekte zekerheid is er niet te verkrijgen. De kinderen zijn in het verbond met de ouders begrepen. De waarschijnlijkheid dat kinderen van gelovigen geloviger kunnen zijn dan hun ouders is groter dan andersom.
Tenslotte nog dit : Ook in een baptistengemeente kan de verzwakking van de betekenis van de doop insluipen, zo kan de verwaarlozing van de tucht en de dodende macht van de gewoonte evengoed bij haar zijn werk doen als in een kerk, die de kinderdoop in praktijk brengt. Er moet in de praktijk van het christelijk leven gehandeld worden. Niet alles wat Israël heet, is Israël.
Voorts zegt Petrus, dat de beloften van het oude Verbond, dat God de God der gelovigen en van hun zaad zou zijn, overgaan in de bedeling van het Nieuwe Testament ( Hand. 2 : 39 ). Wel geldt dit in de eerste plaats de Joden en van de heidenen is pas sprake in de woorden : en allen die van verre zijn. Maar dit neemt niet weg, dat de Joden, die zich tot Christus bekeren, niet alleen voor zichzelf maar ook voor hun kinderen de belofte van het verbond ontvangen. En de heidenen, die tot geloof komen, delen in dezelfde voorrechten en staan volgens heel het Nieuwe Testament in geen enkel opzicht bij de gelovigen uit de Joden ten achter.
Door dit alles heeft de kinderdoop haar fundament in de Schrift zelf. Want als de kinderen van gelovigen zo te beschouwen zijn, als de Schrift leert, dan maken zij aanspraak op de doop in dezelfde mate als de volwassenen. Volstrekte zekerheid is er niet te verkrijgen. De kinderen zijn in het verbond met de ouders begrepen. De waarschijnlijkheid dat kinderen van gelovigen geloviger kunnen zijn dan hun ouders is groter dan andersom.
Tenslotte nog dit : Ook in een baptistengemeente kan de verzwakking van de betekenis van de doop insluipen, zo kan de verwaarlozing van de tucht en de dodende macht van de gewoonte evengoed bij haar zijn werk doen als in een kerk, die de kinderdoop in praktijk brengt. Er moet in de praktijk van het christelijk leven gehandeld worden. Niet alles wat Israël heet, is Israël.