In Bijbels Optiek
4.7. Meerdere mogelijkheden van christelijke doop.
We moeten hierbij denken aan een doop, die de tegenstelling tussen kinderdoop of volwassen doop radicaal doorbreekt. Het geloof is geen privilege voor alleen volwassenen en niet voor afzonderlijke mensen. Ook kinderen geloven. En ook een gezin kan gelovig zijn. De discussie over de doop moet weg uit een beklemming van niet bijbelse tegenstelling. In de bijbel zijn het enkelingen zowel als huizen, die tot geloof komen en door de doop worden opgenomen in de christengemeente. Er moet binnen onze gemeenten ruimte komen voor de doop voor zowel enkelingen als gezinnen.
Juist omdat een opgroeiend kind zeker kan geloven en dat geloof op kinderlijke wijze ook kan uitspreken, gaat het toch niet aan om zo’n kind niet door de doop in de gemeente te willen opnemen, wanneer het nog niet de gezinsdoop heeft ontvangen. Dit is beslist geen theoretische mogelijkheid. Menig pastoraal werker zal hier in de praktijk mee te maken hebben gehad. Gewoonlijk pleegt men er zich dan van af te maken met de opmerking : “ Je moet maar even wachten tot je volwassen bent. Dan kun je gedoopt worden bij je geloofsbelijdenis”. Toch bevredigt dit niet. Betekent de doop zo weinig, dat hij aan een gelovend kind, dat er om vraagt, onthouden kan worden op grond van zijn leeftijd ? Het schema kinderen of volwassenen heeft dan wel tot een vreemde consequentie geleid. Zelfs kan gevraagd worden of een kinderlijke geloofsbelijdenis minder waard is dan de belijdenis van een volwassene. En wanneer begint de volwassenheid precies ?
Het is daarom gewenst, dat in de doop van enkelingen een onderscheiding wordt aangebracht, die recht doet aan de eigen plaats van het opgroeiende kind in de christengemeente.
We moeten hierbij denken aan een doop, die de tegenstelling tussen kinderdoop of volwassen doop radicaal doorbreekt. Het geloof is geen privilege voor alleen volwassenen en niet voor afzonderlijke mensen. Ook kinderen geloven. En ook een gezin kan gelovig zijn. De discussie over de doop moet weg uit een beklemming van niet bijbelse tegenstelling. In de bijbel zijn het enkelingen zowel als huizen, die tot geloof komen en door de doop worden opgenomen in de christengemeente. Er moet binnen onze gemeenten ruimte komen voor de doop voor zowel enkelingen als gezinnen.
Juist omdat een opgroeiend kind zeker kan geloven en dat geloof op kinderlijke wijze ook kan uitspreken, gaat het toch niet aan om zo’n kind niet door de doop in de gemeente te willen opnemen, wanneer het nog niet de gezinsdoop heeft ontvangen. Dit is beslist geen theoretische mogelijkheid. Menig pastoraal werker zal hier in de praktijk mee te maken hebben gehad. Gewoonlijk pleegt men er zich dan van af te maken met de opmerking : “ Je moet maar even wachten tot je volwassen bent. Dan kun je gedoopt worden bij je geloofsbelijdenis”. Toch bevredigt dit niet. Betekent de doop zo weinig, dat hij aan een gelovend kind, dat er om vraagt, onthouden kan worden op grond van zijn leeftijd ? Het schema kinderen of volwassenen heeft dan wel tot een vreemde consequentie geleid. Zelfs kan gevraagd worden of een kinderlijke geloofsbelijdenis minder waard is dan de belijdenis van een volwassene. En wanneer begint de volwassenheid precies ?
Het is daarom gewenst, dat in de doop van enkelingen een onderscheiding wordt aangebracht, die recht doet aan de eigen plaats van het opgroeiende kind in de christengemeente.
In Bijbels Optiek
Op twaalfjarige leeftijd doet een Joodse jongen bar-witswa (zoon der wet). Hij neemt dan zijn eigen plaats in in zijn Joodse gemeenschap en wordt verondersteld daarin volwassen te zijn.
Het Jodendom kent het gebruik, dat kinderen op twaalf- of dertienjarige leeftijd als “zoon der wet” ( bar-mitswa ) worden erkend. Het bijbelse verhaal van de twaalfjarige Jezus, die voor het eerst met vader Jozef toegang heeft tot het gestoelte der schriftgeleerden en daar vragen mag stellen, wijst ook in deze richting ( Luc. 2 : 40-52 ). In dit voetspoor zou een opname van opgroeiende kinderen in het begin van de puberteit binnen de christelijk kerk zinvol zijn, waarbij aan de niet-gedoopten de doop bediend kan worden op grond van een eenvoudige geloofsverklaring van het kind en uiteraard met instemming en onder verantwoordelijkheid van de ouders en van de gemeente. Langs deze weg komen drie mogelijkheden van doop in het vizier : de gezinsdoop, de doop van opgroeiende kinderen en de doop van volwassenen.
Naast het dopen van enkelingen, die geen gelovend gezin rondom zich hebben, kan het dopen in gezinsverband binnen de kerk van Christus niet worden gemist. Nu komt de doop van complete gezinnen als regel voor in een zendingssituatie, zoals dat ook in het Nieuwe Testament het geval is. Maar de christengemeente leeft opnieuw in een niet-christelijke wereld. Het toetreden van gehele christelijke gezinnen zal daardoor wellicht vaker gaan voorkomen dan vroeger in onze samenleving het geval is. Gezinsdoop in de volledige betekenis van de bijbelse situatie kan weer sterker in beeld komen.
In dat geval moet het ook gezinsdoop zijn. De gewoonte is tot op heden, dat een niet-gedoopt gezin, dat tot geloof komt, in gedeelten wordt gedoopt. Of aan de kinderen wordt alvast de doop bediend, terwijl de ouders zich voorbereiden op de geloofsbelijdenis, die later volgt. Hun doop volgt dan bij die gelegenheid. Of er wordt gewacht met dopen der kinderen tot eerst de ouders geloofsbelijdenis hebben afgelegd en gedoopt zijn. Daarna worden op een latere zondag de kinderen gedoopt, tegelijk met de doop van andere gezinnen, die met hun kinderen komen. Beide is onjuist uit een gezichtspunt van gezinsdoop. Ouders en kinderen uit een nieuw gelovend gezin dienen in elk geval in één dienst te worden opgenomen in de gemeente en de doop ontvangen.
Maar ook wanneer de gezinsdoop wordt voltrokken telkens wanneer het gezin met een nieuw gezinslid wordt uitgebreid, moet de aandacht vallen op het gehéél van het gezin. In het doopformulier moet dat duidelijk tot uiting worden gebracht. Want het gaat om het gehele huis, dat binnen de christelijke gemeente leeft. De jongste leden zijn daar niet van uitgesloten. En tegelijk blijven ook de andere gezinsleden er bij behoren.
Ten overvloede zij hier nog eens onderstreept dat kinderen op hun niveau kunnen geloven. De christelijk kerk heeft dit teveel vergeten en hun geloof nooit in een speciale kerkelijke handeling erkend. De joodse “zoon van de Thora” heeft helaas in de christenheid geen tegenhanger gekregen in “kinderen van het evangelie” of iets van dien aard. Wel heeft de pascha-maaltijd geleid tot het christelijk avondmaal. Ook stond de proselietendoop op de achtergrond, toen de doop van kracht bleef als rituele handeling bij het opnemen van buitenstaanders in de gemeente van Christus. Maar aan het geloof van jonge gelovigen in gezinnen, die tot de gemeente behoren, is alleen gedacht bij hun geboorte in de gezinsdoop of bij hun volwassenheid in de geloofsbelijdenis. Ook toen de geloofsbelijdenis naar jeugdige leeftijd werd verschoven ( in het vormsel! ), werden deze kinderen uitsluitend gezien als toekomstige volwassenen. Dat het kind-zijn een eigen fase betekent in het geloof, wordt niet onderkend. Dit heeft de joodse synagoge beter begrepen. Het is jammer, dat de christelijke kerk dit besef niet uit haar joodse oorsprong heeft bewaard.
Het Jodendom kent het gebruik, dat kinderen op twaalf- of dertienjarige leeftijd als “zoon der wet” ( bar-mitswa ) worden erkend. Het bijbelse verhaal van de twaalfjarige Jezus, die voor het eerst met vader Jozef toegang heeft tot het gestoelte der schriftgeleerden en daar vragen mag stellen, wijst ook in deze richting ( Luc. 2 : 40-52 ). In dit voetspoor zou een opname van opgroeiende kinderen in het begin van de puberteit binnen de christelijk kerk zinvol zijn, waarbij aan de niet-gedoopten de doop bediend kan worden op grond van een eenvoudige geloofsverklaring van het kind en uiteraard met instemming en onder verantwoordelijkheid van de ouders en van de gemeente. Langs deze weg komen drie mogelijkheden van doop in het vizier : de gezinsdoop, de doop van opgroeiende kinderen en de doop van volwassenen.
Naast het dopen van enkelingen, die geen gelovend gezin rondom zich hebben, kan het dopen in gezinsverband binnen de kerk van Christus niet worden gemist. Nu komt de doop van complete gezinnen als regel voor in een zendingssituatie, zoals dat ook in het Nieuwe Testament het geval is. Maar de christengemeente leeft opnieuw in een niet-christelijke wereld. Het toetreden van gehele christelijke gezinnen zal daardoor wellicht vaker gaan voorkomen dan vroeger in onze samenleving het geval is. Gezinsdoop in de volledige betekenis van de bijbelse situatie kan weer sterker in beeld komen.
In dat geval moet het ook gezinsdoop zijn. De gewoonte is tot op heden, dat een niet-gedoopt gezin, dat tot geloof komt, in gedeelten wordt gedoopt. Of aan de kinderen wordt alvast de doop bediend, terwijl de ouders zich voorbereiden op de geloofsbelijdenis, die later volgt. Hun doop volgt dan bij die gelegenheid. Of er wordt gewacht met dopen der kinderen tot eerst de ouders geloofsbelijdenis hebben afgelegd en gedoopt zijn. Daarna worden op een latere zondag de kinderen gedoopt, tegelijk met de doop van andere gezinnen, die met hun kinderen komen. Beide is onjuist uit een gezichtspunt van gezinsdoop. Ouders en kinderen uit een nieuw gelovend gezin dienen in elk geval in één dienst te worden opgenomen in de gemeente en de doop ontvangen.
Maar ook wanneer de gezinsdoop wordt voltrokken telkens wanneer het gezin met een nieuw gezinslid wordt uitgebreid, moet de aandacht vallen op het gehéél van het gezin. In het doopformulier moet dat duidelijk tot uiting worden gebracht. Want het gaat om het gehele huis, dat binnen de christelijke gemeente leeft. De jongste leden zijn daar niet van uitgesloten. En tegelijk blijven ook de andere gezinsleden er bij behoren.
Ten overvloede zij hier nog eens onderstreept dat kinderen op hun niveau kunnen geloven. De christelijk kerk heeft dit teveel vergeten en hun geloof nooit in een speciale kerkelijke handeling erkend. De joodse “zoon van de Thora” heeft helaas in de christenheid geen tegenhanger gekregen in “kinderen van het evangelie” of iets van dien aard. Wel heeft de pascha-maaltijd geleid tot het christelijk avondmaal. Ook stond de proselietendoop op de achtergrond, toen de doop van kracht bleef als rituele handeling bij het opnemen van buitenstaanders in de gemeente van Christus. Maar aan het geloof van jonge gelovigen in gezinnen, die tot de gemeente behoren, is alleen gedacht bij hun geboorte in de gezinsdoop of bij hun volwassenheid in de geloofsbelijdenis. Ook toen de geloofsbelijdenis naar jeugdige leeftijd werd verschoven ( in het vormsel! ), werden deze kinderen uitsluitend gezien als toekomstige volwassenen. Dat het kind-zijn een eigen fase betekent in het geloof, wordt niet onderkend. Dit heeft de joodse synagoge beter begrepen. Het is jammer, dat de christelijke kerk dit besef niet uit haar joodse oorsprong heeft bewaard.
In Bijbels Optiek
Tussen het twaalfde en zestiende jaar begint de zelfstandige persoonlijkheid zich te ontwikkelen. Dat wordt vorm gegeven in de confirmatie (Latijn: bevestiging): de bewuste, individuele toetreding tot de spirituele gemeenschap en daarmee de bevestiging van de jonge mens als geestelijk wezen.
Ook in de Reformatie, waar soms een vervroegde confirmatie ( bevestiging ) in zwang kwam, was dit meer gericht op de toekomstige volwassene dan dat het de eigen waarde van het geloof der kinderen in de gemeente onderstreepte. Toch staat in de bijbel het kind met zijn kinderlijk geloof sterk in het middelpunt. Jezus juicht het toe, dat kinderen tot Hem worden gebracht, ondanks het protest van de discipelen. Hij zegent de kinderen met handoplegging ( Matth. 19 : 13-15 vv. ). En Hij stelt hun geloof ten voorbeeld aan de volwassenen met de krasse uitspraak, dat er zonder zulk een kinderlijk geloof geen sprake is van het binnengaan in Gods Koninkrijk ( Matth. 18 : 1-6 ). Deze bijbelplaatsen heeft men enerzijds gebruikt als schriftbewijs voor zuigelingendoop. Dat doet geforceerd aan, omdat hier van zuigelingen geen sprake is. Anderzijds heeft men er de voorbereiding voor een goed volwassen-geloof in gelezen. Maar daar gaat het evenmin om. Veeleer wordt ons in de bijbel het eigensoortig karakter van het geloof in het leven van opgroeiende kinderen voorgehouden. En de kerk zou er goed aan doen hierin naar het bijbels getuigenis te luisteren en in een kerkelijke handeling, zoals die van de synagoge, een eigen plaats te geven aan het geloof der kinderen.
Nu moeten de dingen in de gemeente wel naar een bepaalde orde gebeuren. Waarschijnlijk is de meest geschikte leeftijd, waarop een kerkelijke handeling voor de opneming van kinderen kan plaats vinden, dezelfde als die voor de opneming der “zonen van de Thora” in de joodse synagoge. Dat is na de basisschool. De kinderen staan dan aan het begin van de puberteitsjaren. Zij laten de leeftijd van schoolkinderen achter zich. In de kerk verlaten zij de kinderkerk of de zondagsschool. Zij treden een nieuwe fase van hun ontwikkeling binnen. Zij zullen meer op eigen benen moeten staan en met eigen verantwoordelijkheden te doen krijgen. Dit lijkt een goed moment om hun opneming in de gemeente te vieren in een speciale kerkdienst. De toelating tot het avondmaal, bij voorkeur in gezinsverband te samen met hun ouders, zou er aan verbonden kunnen worden.
Ook in de Reformatie, waar soms een vervroegde confirmatie ( bevestiging ) in zwang kwam, was dit meer gericht op de toekomstige volwassene dan dat het de eigen waarde van het geloof der kinderen in de gemeente onderstreepte. Toch staat in de bijbel het kind met zijn kinderlijk geloof sterk in het middelpunt. Jezus juicht het toe, dat kinderen tot Hem worden gebracht, ondanks het protest van de discipelen. Hij zegent de kinderen met handoplegging ( Matth. 19 : 13-15 vv. ). En Hij stelt hun geloof ten voorbeeld aan de volwassenen met de krasse uitspraak, dat er zonder zulk een kinderlijk geloof geen sprake is van het binnengaan in Gods Koninkrijk ( Matth. 18 : 1-6 ). Deze bijbelplaatsen heeft men enerzijds gebruikt als schriftbewijs voor zuigelingendoop. Dat doet geforceerd aan, omdat hier van zuigelingen geen sprake is. Anderzijds heeft men er de voorbereiding voor een goed volwassen-geloof in gelezen. Maar daar gaat het evenmin om. Veeleer wordt ons in de bijbel het eigensoortig karakter van het geloof in het leven van opgroeiende kinderen voorgehouden. En de kerk zou er goed aan doen hierin naar het bijbels getuigenis te luisteren en in een kerkelijke handeling, zoals die van de synagoge, een eigen plaats te geven aan het geloof der kinderen.
Nu moeten de dingen in de gemeente wel naar een bepaalde orde gebeuren. Waarschijnlijk is de meest geschikte leeftijd, waarop een kerkelijke handeling voor de opneming van kinderen kan plaats vinden, dezelfde als die voor de opneming der “zonen van de Thora” in de joodse synagoge. Dat is na de basisschool. De kinderen staan dan aan het begin van de puberteitsjaren. Zij laten de leeftijd van schoolkinderen achter zich. In de kerk verlaten zij de kinderkerk of de zondagsschool. Zij treden een nieuwe fase van hun ontwikkeling binnen. Zij zullen meer op eigen benen moeten staan en met eigen verantwoordelijkheden te doen krijgen. Dit lijkt een goed moment om hun opneming in de gemeente te vieren in een speciale kerkdienst. De toelating tot het avondmaal, bij voorkeur in gezinsverband te samen met hun ouders, zou er aan verbonden kunnen worden.
In Bijbels Optiek
De toelating tot het Heilig Avondmaal heeft het meeste effect als het gezin als geheel aan het Heilig Avondmaal gaat.
De gang van zaken zou als volgt kunnen zijn. Op een zondag aan het begin van de nieuwe schoolperiode, kort na de zomervakantie, nemen de kinderen, die het vorige seizoen de kinderkerk of zondagsschool en in het algemeen de basisschool hebben verlaten, plaats vóór in de kerkdienst. De gehele viering en speciaal ook de prediking wordt gewijd aan de plaats van de opgroeiende kinderen in de gemeente van Christus. Zij behoren van nu af aan tot wat men modern kan aanduiden de “aspirant-leden” van de geloofsgemeenschap. De oude kerk gebruikte hiervoor het woord “catechumenen”. Men zou daarom ook van catechumenendienst kunnen spreken. De kinderen wordt op het hart gebonden, dat zij erbij behoren en dat God meegaat op de verdere weg. De gemeente wordt gewezen op haar verantwoordelijkheid voor haar jongeren.
Bij de opneming in de geloofsgemeenschap behoort uiteraard de doop, die daarvan het teken is. Veelal zullen de jonge catechumenen reeds gedoopt zijn in de gezinsdoop. Maar aan de niet-gedoopten onder hen zou als bekrachtiging van Godswege, dat zij tot de gemeente behoren en blijvend in Gods genade delen, de doop moeten worden bediend. Dit kan niet uitsluitend buiten de ouders om en evenmin zonder medeverantwoordelijkheid van de gemeente gebeuren.
Mede met het oog op een eventuele toelating tot de avondmaalsviering zou het gewenst en wellicht zelfs nodig zijn dat alle catechumenen bevestigend antwoorden op een eenvoudig geformuleerde geloofsvraag. In het geval, dat bepaalde kinderen de catechumenendoop ontvangen, zou de gehele gemeente haar verantwoordelijkheid voor deze nieuwe gedoopten moeten uitspreken. En de ouders zouden er zeker óók bij betrokken moeten worden. Indien zij daartoe bereid zijn, kunnen zij beloven aan hun gedoopte kinderen de volle ruimte te willen geven tot het beleven van het geloof in de gezinsgemeenschap en hen dienovereenkomstig zoveel mogelijk te zullen begeleiden. Wanneer de ouders dit niet kunnen of willen beloven, zal toch wel hun toestemming of althans hun bewilliging voor het doopgebeuren gevraagd moeten worden. De problemen, die hier kunnen rijzen, dienen voor de kerkenraad als vertegenwoordiging van de gemeente, in goed pastoraal overleg met de betrokkenen te worden behandeld.
Enkelen, die op volwassen leeftijd zonder gezinsgemeenschap of uit een “huis”, dat als geheel niet mee kon gaan, zich bij de gemeente aansloten, zijn altijd op geloofsbelijdenis aanvaard en gedoopt. Reeds in de bijbel zijn er de eerder genoemde voorbeelden van de eunuch uit Ethiopië en van Paulus. Van deze doop van gelovige volwassenen is de kerk nooit afgeweken. Wij kunnen daar alleen maar uiterst dankbaar voor zijn. Die dankbaarheid mag zeker ook gelden voor de koppeling van deze doop aan een voorafgaande geloofsbelijdenis. Allengs is die geloofsbelijdenis in de geschiedenis van de kerk een eigen leven gaan leiden, los van de opneming in de gemeente en dus ook los van de doop. Ook de leden der gemeente, die in een gelovend gezin opgroeiden, gingen als volwassenen zeer persoonlijk hun geloof belijden. En dat werd toen verbonden aan het avondmaal. In sommige kerken der Reformatie kwam dit gebruik in zwang als correctie op de geloofsbelijdenis van kinderen, zoals die uit de middeleeuwse kerk was overgebleven in de bevestiging van 12-16-jarigen eveneens met het oog op de toelating tot het avondmaal.
De gang van zaken zou als volgt kunnen zijn. Op een zondag aan het begin van de nieuwe schoolperiode, kort na de zomervakantie, nemen de kinderen, die het vorige seizoen de kinderkerk of zondagsschool en in het algemeen de basisschool hebben verlaten, plaats vóór in de kerkdienst. De gehele viering en speciaal ook de prediking wordt gewijd aan de plaats van de opgroeiende kinderen in de gemeente van Christus. Zij behoren van nu af aan tot wat men modern kan aanduiden de “aspirant-leden” van de geloofsgemeenschap. De oude kerk gebruikte hiervoor het woord “catechumenen”. Men zou daarom ook van catechumenendienst kunnen spreken. De kinderen wordt op het hart gebonden, dat zij erbij behoren en dat God meegaat op de verdere weg. De gemeente wordt gewezen op haar verantwoordelijkheid voor haar jongeren.
Bij de opneming in de geloofsgemeenschap behoort uiteraard de doop, die daarvan het teken is. Veelal zullen de jonge catechumenen reeds gedoopt zijn in de gezinsdoop. Maar aan de niet-gedoopten onder hen zou als bekrachtiging van Godswege, dat zij tot de gemeente behoren en blijvend in Gods genade delen, de doop moeten worden bediend. Dit kan niet uitsluitend buiten de ouders om en evenmin zonder medeverantwoordelijkheid van de gemeente gebeuren.
Mede met het oog op een eventuele toelating tot de avondmaalsviering zou het gewenst en wellicht zelfs nodig zijn dat alle catechumenen bevestigend antwoorden op een eenvoudig geformuleerde geloofsvraag. In het geval, dat bepaalde kinderen de catechumenendoop ontvangen, zou de gehele gemeente haar verantwoordelijkheid voor deze nieuwe gedoopten moeten uitspreken. En de ouders zouden er zeker óók bij betrokken moeten worden. Indien zij daartoe bereid zijn, kunnen zij beloven aan hun gedoopte kinderen de volle ruimte te willen geven tot het beleven van het geloof in de gezinsgemeenschap en hen dienovereenkomstig zoveel mogelijk te zullen begeleiden. Wanneer de ouders dit niet kunnen of willen beloven, zal toch wel hun toestemming of althans hun bewilliging voor het doopgebeuren gevraagd moeten worden. De problemen, die hier kunnen rijzen, dienen voor de kerkenraad als vertegenwoordiging van de gemeente, in goed pastoraal overleg met de betrokkenen te worden behandeld.
Enkelen, die op volwassen leeftijd zonder gezinsgemeenschap of uit een “huis”, dat als geheel niet mee kon gaan, zich bij de gemeente aansloten, zijn altijd op geloofsbelijdenis aanvaard en gedoopt. Reeds in de bijbel zijn er de eerder genoemde voorbeelden van de eunuch uit Ethiopië en van Paulus. Van deze doop van gelovige volwassenen is de kerk nooit afgeweken. Wij kunnen daar alleen maar uiterst dankbaar voor zijn. Die dankbaarheid mag zeker ook gelden voor de koppeling van deze doop aan een voorafgaande geloofsbelijdenis. Allengs is die geloofsbelijdenis in de geschiedenis van de kerk een eigen leven gaan leiden, los van de opneming in de gemeente en dus ook los van de doop. Ook de leden der gemeente, die in een gelovend gezin opgroeiden, gingen als volwassenen zeer persoonlijk hun geloof belijden. En dat werd toen verbonden aan het avondmaal. In sommige kerken der Reformatie kwam dit gebruik in zwang als correctie op de geloofsbelijdenis van kinderen, zoals die uit de middeleeuwse kerk was overgebleven in de bevestiging van 12-16-jarigen eveneens met het oog op de toelating tot het avondmaal.
In Bijbels Optiek
De bijbelschrijver vertelt ons in Deuteronomium 8 wat ouders moeten doen, wanneer kinderen de vraag stellen: Wat betekenen al die bepalingen en wetten en regels? Dan moeten zij het verhaal van hun God – en vooral het verhaal van zijn grote daden – vertellen aan de volgende generatie.
Het bezwaar tegen een volwassen-belijden als een te zwarte eis voor jeugdigen van deze leeftijd was beslist niet ongegrond. Maar met het verschuiven naar een latere leeftijd ( van 18 jaar of ouder ) werd nu ook de toelating tot het avondmaal uitgesteld tot de volwassenheid. Dat had ten gevolge, dat de avondmaalvierende gemeente uitsluitend uit volwassenen bestond. Zo is het in een deel der kerken van calvinistische signatuur nog steeds. Maar het avondmaal is een viering van de gehele gedoopte geloofsgemeenschap. Evenmin als de kinderen aan de joodse pascha-maal ontbraken, mogen zij van het christelijke avondmaal worden uitgesloten. In de gelovende gemeente dienen de gelovende gezinnen met hun opgroeiende kinderen, wanneer deze het op prijs stellen, aan de gezinsmaaltijd van hun Heer te kunnen aanzitten.
Het bezwaar tegen een volwassen-belijden als een te zwarte eis voor jeugdigen van deze leeftijd was beslist niet ongegrond. Maar met het verschuiven naar een latere leeftijd ( van 18 jaar of ouder ) werd nu ook de toelating tot het avondmaal uitgesteld tot de volwassenheid. Dat had ten gevolge, dat de avondmaalvierende gemeente uitsluitend uit volwassenen bestond. Zo is het in een deel der kerken van calvinistische signatuur nog steeds. Maar het avondmaal is een viering van de gehele gedoopte geloofsgemeenschap. Evenmin als de kinderen aan de joodse pascha-maal ontbraken, mogen zij van het christelijke avondmaal worden uitgesloten. In de gelovende gemeente dienen de gelovende gezinnen met hun opgroeiende kinderen, wanneer deze het op prijs stellen, aan de gezinsmaaltijd van hun Heer te kunnen aanzitten.