In Bijbels Optiek
7. De manier van bidden.
1 Joh. 5: 1-21
1 Een ieder, die gelooft, dat Jezus de Christus is, is uit God geboren; en ieder, die Hem liefheeft, die deed geboren worden, heeft (ook) degene lief, die uit Hem geboren is. 2 Hieraan onderkennen wij, dat wij de kinderen Gods liefhebben, wanneer wij God liefhebben en zijn geboden doen. 3 Want dit is de liefde Gods, dat wij zijn geboden bewaren. En zijn geboden zijn niet zwaar, 4 want al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft; ons geloof. 5 Wie is het, die de wereld overwint, dan wie gelooft, dat Jezus de Zoon van God is? 6 Dit is Hij, die gekomen is door water en bloed, Jezus Christus, niet slechts met water, maar met het water en met het bloed. En de Geest is het, die getuigt, omdat de Geest de waarheid is. 7 Want drie zijn er, die getuigen in de hemel: de Vader, het Woord, en de Heilige Geest; en deze drie zijn één. 8 En drie zijn er, die getuigen op de aarde: de Geest en het water en het bloed, en de drie zijn tot een. 9 Indien wij het getuigenis der mensen aannemen, het getuigenis van God is meerder, want dit is het getuigenis van God, dat Hij van zijn Zoon getuig heeft. 10 Wie in de Zoon van God gelooft, heeft het getuigenis in zich; wie God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, omdat hij niet geloofd heeft in het getuigenis, dat God getuigd heeft van zijn Zoon. 11 En dit is het getuigenis: God heeft ons eeuwig leven gegeven en dit leven is in zijn Zoon. 12 Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet.
1 Joh. 5: 1-21
1 Een ieder, die gelooft, dat Jezus de Christus is, is uit God geboren; en ieder, die Hem liefheeft, die deed geboren worden, heeft (ook) degene lief, die uit Hem geboren is. 2 Hieraan onderkennen wij, dat wij de kinderen Gods liefhebben, wanneer wij God liefhebben en zijn geboden doen. 3 Want dit is de liefde Gods, dat wij zijn geboden bewaren. En zijn geboden zijn niet zwaar, 4 want al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft; ons geloof. 5 Wie is het, die de wereld overwint, dan wie gelooft, dat Jezus de Zoon van God is? 6 Dit is Hij, die gekomen is door water en bloed, Jezus Christus, niet slechts met water, maar met het water en met het bloed. En de Geest is het, die getuigt, omdat de Geest de waarheid is. 7 Want drie zijn er, die getuigen in de hemel: de Vader, het Woord, en de Heilige Geest; en deze drie zijn één. 8 En drie zijn er, die getuigen op de aarde: de Geest en het water en het bloed, en de drie zijn tot een. 9 Indien wij het getuigenis der mensen aannemen, het getuigenis van God is meerder, want dit is het getuigenis van God, dat Hij van zijn Zoon getuig heeft. 10 Wie in de Zoon van God gelooft, heeft het getuigenis in zich; wie God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, omdat hij niet geloofd heeft in het getuigenis, dat God getuigd heeft van zijn Zoon. 11 En dit is het getuigenis: God heeft ons eeuwig leven gegeven en dit leven is in zijn Zoon. 12 Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet.
In Bijbels Optiek
Gods wil leren kennen is Gods wil doen. Dit betekent zeer nauwkeurig kijken naar het leven van Jezus Christus.
13 Dit heb ik u geschreven, die gelooft in de naam van de Zoon Gods, opdat gij weet, dat gij eeuwig leven hebt. 14 En dit is de vrijmoedigheid, die wij tegenover Hem hebben, dat Hij, indien wij iets bidden naar zijn wil, ons verhoort. 15 En indien wij weten, dat Hij ons verhoort, wat wij ook bidden,weten wij, dat wij de beden verkregen hebben, die wij van Hem hebben gebeden. 16 Als iemand zijn broeder ziet zondigen, een zonde niet tot de dood, moet hij bidden en God zal hem het leven geven, hun namelijk, die zondigen niet tot de dood. Er bestaat zonde tot de dood: daarvoor zeg ik niet, dat hij moet vragen. 17 Alle ongerechtigheid is zonde, en er bestaat zonde niet tot de dood. 18 Wij weten, dat een ieder, die uit God geboren is, niet zondigt; want Hij, die uit God geboren werd, bewaart hem, en de boze heeft geen vat op hem. 19 Wij weten, dat wij uit God zijn en de gehele wereld in het boze ligt. 20 Doch wij weten, dat de Zoon van God gekomen is en ons inzicht gegeven heeft om de Waarachtige te kennen; en wij zijn in de Waarachtige, in zijn Zoon Jezus Christus. Dit is de waarachtige God en het eeuwige leven. 21 Kinderkens, wacht u voor de afgoden.
Op welke manier moet ik tot God komen in mijn gebed? Dat is één van de belangrijkste vragen voor de biddende christen? Hoe moet ik tot de Koning der heerlijkheid in het gebed gaan? Wanneer we de beloften van Jezus over het gebed lezen, dan zijn we haast geneigd om te denken, dat Hij een veel te grote macht in onze handen heeft gelegd. We zouden er bijna toe komen te veronderstellen, dat Hij onmogelijk al die beloften zal kunnen nakomen. Jezus zegt: „Vraag ALLES, WAT HET OOK ZIJ, OF WAT GIJ MAAR WILT en het zal u geschieden.”
Maar daaraan stelt Hij een voorwaarde. Hij zegt, dat we ,,in Zijn naam moeten bidden”. Dat is het enige wat Hij eist, hoewel dit, zoals wij later zullen zien, soms in verschillende bewoordingen wordt omschreven.
Als wij bidden en niets ontvangen, komt dit meestal omdat we niet aan bovengenoemde voorwaarde voldoen. Als we oprechte volgelingen van Hem zijn, zullen we er ons alle moeite en zonodig grote inspanning voor moeten getroosten, om te ontdekken wat dat inhoudt: “in Zijn naam te bidden.
We zullen de belofte nog eens overlezen, zodat deze ons heel duidelijk voor ogen staat?
„Wat gij ook vraagt in Mijn naam, Ik zal het doen, opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt worde. Indien gij Mij iets vraagt in Mijn naam, Ik zal het doen” (Joh. 14:13-14). Dit was iets geheel nieuws, zoals de Here Jezus Zelf ook zei in Johannes 16:24: „Tot nog toe hebt gij niet om iets gebeden in Mijn naam; bidt en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervuld zij".
13 Dit heb ik u geschreven, die gelooft in de naam van de Zoon Gods, opdat gij weet, dat gij eeuwig leven hebt. 14 En dit is de vrijmoedigheid, die wij tegenover Hem hebben, dat Hij, indien wij iets bidden naar zijn wil, ons verhoort. 15 En indien wij weten, dat Hij ons verhoort, wat wij ook bidden,weten wij, dat wij de beden verkregen hebben, die wij van Hem hebben gebeden. 16 Als iemand zijn broeder ziet zondigen, een zonde niet tot de dood, moet hij bidden en God zal hem het leven geven, hun namelijk, die zondigen niet tot de dood. Er bestaat zonde tot de dood: daarvoor zeg ik niet, dat hij moet vragen. 17 Alle ongerechtigheid is zonde, en er bestaat zonde niet tot de dood. 18 Wij weten, dat een ieder, die uit God geboren is, niet zondigt; want Hij, die uit God geboren werd, bewaart hem, en de boze heeft geen vat op hem. 19 Wij weten, dat wij uit God zijn en de gehele wereld in het boze ligt. 20 Doch wij weten, dat de Zoon van God gekomen is en ons inzicht gegeven heeft om de Waarachtige te kennen; en wij zijn in de Waarachtige, in zijn Zoon Jezus Christus. Dit is de waarachtige God en het eeuwige leven. 21 Kinderkens, wacht u voor de afgoden.
Op welke manier moet ik tot God komen in mijn gebed? Dat is één van de belangrijkste vragen voor de biddende christen? Hoe moet ik tot de Koning der heerlijkheid in het gebed gaan? Wanneer we de beloften van Jezus over het gebed lezen, dan zijn we haast geneigd om te denken, dat Hij een veel te grote macht in onze handen heeft gelegd. We zouden er bijna toe komen te veronderstellen, dat Hij onmogelijk al die beloften zal kunnen nakomen. Jezus zegt: „Vraag ALLES, WAT HET OOK ZIJ, OF WAT GIJ MAAR WILT en het zal u geschieden.”
Maar daaraan stelt Hij een voorwaarde. Hij zegt, dat we ,,in Zijn naam moeten bidden”. Dat is het enige wat Hij eist, hoewel dit, zoals wij later zullen zien, soms in verschillende bewoordingen wordt omschreven.
Als wij bidden en niets ontvangen, komt dit meestal omdat we niet aan bovengenoemde voorwaarde voldoen. Als we oprechte volgelingen van Hem zijn, zullen we er ons alle moeite en zonodig grote inspanning voor moeten getroosten, om te ontdekken wat dat inhoudt: “in Zijn naam te bidden.
We zullen de belofte nog eens overlezen, zodat deze ons heel duidelijk voor ogen staat?
„Wat gij ook vraagt in Mijn naam, Ik zal het doen, opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt worde. Indien gij Mij iets vraagt in Mijn naam, Ik zal het doen” (Joh. 14:13-14). Dit was iets geheel nieuws, zoals de Here Jezus Zelf ook zei in Johannes 16:24: „Tot nog toe hebt gij niet om iets gebeden in Mijn naam; bidt en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervuld zij".
In Bijbels Optiek
We moeten altijd bidden in Jezus’ naam. Onze eigen naam doet er niet zoveel toe.
Tot vijfmaal toe herhaalt de Heer deze voorwaarde: ,,in Mijn naam” (Joh. 14:13-14; Joh. 15:16; Joh. 16:23, 24, 26). Dus moet het wel erg belangrijk zijn. In feite is het meer dan een voorwaarde: daarnaast doet Hij namelijk een belofte, een aanmoediging, want Hij stelt ons ook in staat om te doen wat Hij van ons eist.
Maar wat houdt dat in, dit „vragen in Zijn naam?” Als christenen behoren we dat te weten, want daarin ligt het geheim van onze gebedskracht opgesloten. Dat we dit niet weten, zou misschien als oorzaak kunnen hebben, dat door ons van deze woorden vaak een verkeerd gebruik gemaakt wordt en is?
Zei de Here Jezus niet:. „Velen zullen komen in Mijn naam, zeggende: Ik ben de Christus, en zullen er velen verleiden” (Matth. 24:5)? Hij zou ook gezegd kunnen hebben: „Velen zullen gemeend hebben dat ze in Mijn naam tot de Vader gebeden hebben, terwijl ze zich vergisten".
Houdt het alleen maar in, dat we aan onze gebeden de woorden toevoegen: „en dit alles vragen we U in de naam van de Here Jezus Christus”? Dat schijnen velen te denken. Maar hebt u ook niet meermalen gebeden horen uitspreken, of misschien zelf uitgesproken, die vol waren van eigen begeerten en toch eindigden met de woorden „om Jezus wil, amen?”
De apostel Jacobus wijst er op, dat God sommige gebeden niet kan verhoren, ondanks het feit dat de toevoeging „wij vragen U dit alles in de naam van Jezus” niet ontbrak. Deze christenen baden verkeerd (Jac. 4:3). Een verkeerd gebed kan niet goed gemaakt worden door deze woorden. Het is niet zo maar een geheimzinnig aanhangende toverspreuk!
Anderzijds wordt een oprecht gebed ook niet krachteloos als deze woorden worden weggelaten. Neen, het is meer dan een kwestie van woorden. Ze houden verband met ons geloof en onze daden. De Here Jezus heeft hier niet de een of andere formule op het oog. Het voornaamste doel van het gebed is: Gods verheerlijking! We bidden “in Christus' naam”, opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt worde (Joh. 14:13). Het gaat er dus niet om te jagen naar rijkdom of gezondheid, voorspoed of succes, gemak of weelde, invloed of vruchtbaarheid in de dienst, om onszelf slechts te bevredigen of om aan populariteit te winnen, maar alleen om Christus' wil, om Zijn eer!
Tot vijfmaal toe herhaalt de Heer deze voorwaarde: ,,in Mijn naam” (Joh. 14:13-14; Joh. 15:16; Joh. 16:23, 24, 26). Dus moet het wel erg belangrijk zijn. In feite is het meer dan een voorwaarde: daarnaast doet Hij namelijk een belofte, een aanmoediging, want Hij stelt ons ook in staat om te doen wat Hij van ons eist.
Maar wat houdt dat in, dit „vragen in Zijn naam?” Als christenen behoren we dat te weten, want daarin ligt het geheim van onze gebedskracht opgesloten. Dat we dit niet weten, zou misschien als oorzaak kunnen hebben, dat door ons van deze woorden vaak een verkeerd gebruik gemaakt wordt en is?
Zei de Here Jezus niet:. „Velen zullen komen in Mijn naam, zeggende: Ik ben de Christus, en zullen er velen verleiden” (Matth. 24:5)? Hij zou ook gezegd kunnen hebben: „Velen zullen gemeend hebben dat ze in Mijn naam tot de Vader gebeden hebben, terwijl ze zich vergisten".
Houdt het alleen maar in, dat we aan onze gebeden de woorden toevoegen: „en dit alles vragen we U in de naam van de Here Jezus Christus”? Dat schijnen velen te denken. Maar hebt u ook niet meermalen gebeden horen uitspreken, of misschien zelf uitgesproken, die vol waren van eigen begeerten en toch eindigden met de woorden „om Jezus wil, amen?”
De apostel Jacobus wijst er op, dat God sommige gebeden niet kan verhoren, ondanks het feit dat de toevoeging „wij vragen U dit alles in de naam van Jezus” niet ontbrak. Deze christenen baden verkeerd (Jac. 4:3). Een verkeerd gebed kan niet goed gemaakt worden door deze woorden. Het is niet zo maar een geheimzinnig aanhangende toverspreuk!
Anderzijds wordt een oprecht gebed ook niet krachteloos als deze woorden worden weggelaten. Neen, het is meer dan een kwestie van woorden. Ze houden verband met ons geloof en onze daden. De Here Jezus heeft hier niet de een of andere formule op het oog. Het voornaamste doel van het gebed is: Gods verheerlijking! We bidden “in Christus' naam”, opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt worde (Joh. 14:13). Het gaat er dus niet om te jagen naar rijkdom of gezondheid, voorspoed of succes, gemak of weelde, invloed of vruchtbaarheid in de dienst, om onszelf slechts te bevredigen of om aan populariteit te winnen, maar alleen om Christus' wil, om Zijn eer!
In Bijbels Optiek
Bidden moet zijn als een reukoffer. Het reukoffer nam een belangrijke plaats in, in de wet. In Exodus 30:7-10 zien wij dat Aäron elke morgen en elke avond welriekend reukwerk in rook moest doen opgaan. In Daniël 2:46 zien wij dat hoge gasten geëerd werden door het aansteken van reukwerk.
Het reukwerk was heel belangrijk bij het Verzoendeksel. Leviticus 16:13, 'Dan zal hij het reukwerk op het vuur leggen voor het aangezicht des Heren, zodat de wolk van het reukwerk het verzoendeksel dat op de getuigenis ligt, bedekt, opdat hij niet sterve’.
Laten we een drietal punten bezien om de betekenis van deze belangrijke woorden beter te verstaan.
1. Er is een geldige reden voor, dat bepaalde dingen alleen kunnen gebeuren om Christus' wil, en wel deze: Hij is het die onze zonden verzoend heeft door Zijn sterven. Zij, die niet in het plaatsvervangend lijden en sterven van Jezus Christus geloven, kunnen niet ,in Zijn naam” bidden. Ze kunnen de „woorden” wel gebruiken, maar die zullen geen enkele uitwerking hebben, want „ze zijn niet gerechtvaardigd door Zijn bloed” (Rom. 5:9) en missen „de verlossing door Zijn bloed, de vergeving der zonden” (Ef. 1:7; Col. 1:14). Dat is de enige grond waarop we in Zijn naam tot God kunnen naderen. In deze tijd, waarin het moderne denken overal onzichtbaar is binnengeslopen, is het van buitengewoon belang, ons de waarde en de uitwerking van het vergoten bloed van Jezus Christus niet te laten ontnemen, want dan zal het ‘gebed’ een teleurstelling en een valstrik zijn.
Als voorbeeld hier een ervaring uit het leven van de grote evangelist Moody, toen deze nog maar kort in dienst van Jezus Christus stond. De vrouw van een ongelovige rechter - een man met grote verstandelijke gaven - vroeg hem dringend om eens met haar echtgenoot te willen spreken. Moody wachtte er zich echter wel voor met deze man in een twistgesprek verwikkeld te raken en dat vertelde hij hem ook openhartig. „Maar”, voegde hij er aan toe, „als u tot bekering komt, wilt u het mij dan laten weten?” De rechter lachte spottend en antwoordde: „O ja, als mij dat overkomt, krijgt u er beslist bericht van!” Moody verliet hem, steunend op de kracht van het gebed. De rechter kwam tot bekering, en wel voor het jaar om was!
Het reukwerk was heel belangrijk bij het Verzoendeksel. Leviticus 16:13, 'Dan zal hij het reukwerk op het vuur leggen voor het aangezicht des Heren, zodat de wolk van het reukwerk het verzoendeksel dat op de getuigenis ligt, bedekt, opdat hij niet sterve’.
Laten we een drietal punten bezien om de betekenis van deze belangrijke woorden beter te verstaan.
1. Er is een geldige reden voor, dat bepaalde dingen alleen kunnen gebeuren om Christus' wil, en wel deze: Hij is het die onze zonden verzoend heeft door Zijn sterven. Zij, die niet in het plaatsvervangend lijden en sterven van Jezus Christus geloven, kunnen niet ,in Zijn naam” bidden. Ze kunnen de „woorden” wel gebruiken, maar die zullen geen enkele uitwerking hebben, want „ze zijn niet gerechtvaardigd door Zijn bloed” (Rom. 5:9) en missen „de verlossing door Zijn bloed, de vergeving der zonden” (Ef. 1:7; Col. 1:14). Dat is de enige grond waarop we in Zijn naam tot God kunnen naderen. In deze tijd, waarin het moderne denken overal onzichtbaar is binnengeslopen, is het van buitengewoon belang, ons de waarde en de uitwerking van het vergoten bloed van Jezus Christus niet te laten ontnemen, want dan zal het ‘gebed’ een teleurstelling en een valstrik zijn.
Als voorbeeld hier een ervaring uit het leven van de grote evangelist Moody, toen deze nog maar kort in dienst van Jezus Christus stond. De vrouw van een ongelovige rechter - een man met grote verstandelijke gaven - vroeg hem dringend om eens met haar echtgenoot te willen spreken. Moody wachtte er zich echter wel voor met deze man in een twistgesprek verwikkeld te raken en dat vertelde hij hem ook openhartig. „Maar”, voegde hij er aan toe, „als u tot bekering komt, wilt u het mij dan laten weten?” De rechter lachte spottend en antwoordde: „O ja, als mij dat overkomt, krijgt u er beslist bericht van!” Moody verliet hem, steunend op de kracht van het gebed. De rechter kwam tot bekering, en wel voor het jaar om was!
In Bijbels Optiek
Alexander Moody Stuart (1809-1898), geboren te Paisly in Engeland.
Hij hield zijn belofte en vertelde Moody hoe hij tot de beslissende stap was gekomen: „Op zekere avond voelde ik me miserabel en onbehagelijk. Mijn vrouw was naar een bidstond, en ik zorgde er voor naar bed te zijn voor zij thuis kwam. De gehele nacht kon ik echter de slaap niet vatten. 's Morgens heel vroeg stond ik op en vertelde mijn vrouw, dat ze niet op me behoefde te rekenen voor het ontbijt. Ik ging direct naar mijn kantoor, zei tegen mijn personeel dat ik een vrije dag nam, en sloot me op in mijn privé vertrek. Ik voelde me hoe langer hoe ellendiger. Tenslotte viel ik op mijn knieën en vroeg God of Hij mijn zonden wilde vergeven. Maar ik wilde er bewust niet aan toevoegen „om Jezus wil”, want ik was modern en geloofde niet in de verzoening. In grote zielennood bleef ik aanhouden in het gebed: „O God, vergeef mij mijn zonden!” maar er kwam geen antwoord. Eindelijk, na zware strijd, was ik zover dat ik in wanhoop uitriep: „God, vergeef mij dan mijn zonden om Christus' wil”. Meteen vond ik vrede”.
Deze man had als zondaar geen toegang tot de „tegenwoordigheid van God”, totdat hij die zocht in de naam van Jezus Christus. Maar toen werd hij ook direct verhoord en vond hij vergeving. Bidden „in de naam van Jezus Christus” is vragen om datgene wat het bloed van Christus binnen ons bereik heeft gebracht, de vergeving van onze zonden.
Wij hebben „vrijmoedigheid om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus” (Hebr. 10:19). Er is geen enkele andere toegang, langs welke weg dan ook.
Maar, dit is nog niet alles wat de woorden „in Mijn naam” inhouden.
2. De eenvoudigste illustratie van bidden ,in Zijn naam” is te vergelijken met de manier waarop wij geld opnemen van een bank, namelijk door middel van een pinpas. Ik kan van mijn eigen bankrekening slechts zoveel opnemen als er op geboekt staat. In „mijn eigen naam..”, via een bepaalde pincode dus, verder kan ik niet gaan. En van een bank, waarop ik in het geheel niets heb staan, kan ik ook geen geld afhalen. Maar veronderstel dat een heel rijk man, met wie ik goed bevriend ben en die een hoge bankrekening heeft, mij een blanco cheque geeft, voorzien van zijn handtekening, en dat hij mij het recht geeft, deze tot elk gewenst bedrag in te vullen. Hij is mijn vriend…wat zal ik doen? Zal ik alleen opnemen wat ik op dat ogenblik nodig heb, of zal ik opnemen zoveel ik maar kan? Ik zal zeker niets doen wat mijn vriend in moeilijkheden zou brengen, of waardoor ik zijn waardering zou verspelen.
U moet zich voorstellen dat de hemel onze „bank” is en dat God onze grote Bankier is, want iedere goede en volmaakte gave daalt van boven neer „van de Vader der lichten” (Jac. 1:17). Wij hebben, in het beeld van de bank gesproken, alleen maar een cheque nodig om over Zijn oneindige rijkdommen te beschikken. De Here Jezus geeft ons deze blanco cheque in het gebed. „Vul maar in”, zegt Hij, „tot elk bedrag; vraag alles wat je wilt en je zult het ontvangen; presenteer je cheque in Mijn naam en je verzoek zal je uitgekeerd worden”. Een bekende evangelist formuleerde het zo: „Dat is het wat er gebeurt als we naar de hemelse bank gaan – want dat doe ik als ik me tot God wend om te bidden: Ik heb daar geen bankrekening. Ik heb dus ook geen krediet, en als ik in mijn eigen naam kom, zal ik ook niets ontvangen. Maar Jezus Christus heeft een onbeperkt krediet in de hemel en Hij heeft mij het voorrecht gegeven om daar te mogen aankloppen met een cheque, die van Zijn naam voorzien is; en als ik op die manier ga, zullen mijn gebeden zonder enige beperking verhoord worden. Bidden „in de naam van Jezus” is niet op grond van mijn eigen krediet iets vragen, maar op het Zijne”.
Hij hield zijn belofte en vertelde Moody hoe hij tot de beslissende stap was gekomen: „Op zekere avond voelde ik me miserabel en onbehagelijk. Mijn vrouw was naar een bidstond, en ik zorgde er voor naar bed te zijn voor zij thuis kwam. De gehele nacht kon ik echter de slaap niet vatten. 's Morgens heel vroeg stond ik op en vertelde mijn vrouw, dat ze niet op me behoefde te rekenen voor het ontbijt. Ik ging direct naar mijn kantoor, zei tegen mijn personeel dat ik een vrije dag nam, en sloot me op in mijn privé vertrek. Ik voelde me hoe langer hoe ellendiger. Tenslotte viel ik op mijn knieën en vroeg God of Hij mijn zonden wilde vergeven. Maar ik wilde er bewust niet aan toevoegen „om Jezus wil”, want ik was modern en geloofde niet in de verzoening. In grote zielennood bleef ik aanhouden in het gebed: „O God, vergeef mij mijn zonden!” maar er kwam geen antwoord. Eindelijk, na zware strijd, was ik zover dat ik in wanhoop uitriep: „God, vergeef mij dan mijn zonden om Christus' wil”. Meteen vond ik vrede”.
Deze man had als zondaar geen toegang tot de „tegenwoordigheid van God”, totdat hij die zocht in de naam van Jezus Christus. Maar toen werd hij ook direct verhoord en vond hij vergeving. Bidden „in de naam van Jezus Christus” is vragen om datgene wat het bloed van Christus binnen ons bereik heeft gebracht, de vergeving van onze zonden.
Wij hebben „vrijmoedigheid om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus” (Hebr. 10:19). Er is geen enkele andere toegang, langs welke weg dan ook.
Maar, dit is nog niet alles wat de woorden „in Mijn naam” inhouden.
2. De eenvoudigste illustratie van bidden ,in Zijn naam” is te vergelijken met de manier waarop wij geld opnemen van een bank, namelijk door middel van een pinpas. Ik kan van mijn eigen bankrekening slechts zoveel opnemen als er op geboekt staat. In „mijn eigen naam..”, via een bepaalde pincode dus, verder kan ik niet gaan. En van een bank, waarop ik in het geheel niets heb staan, kan ik ook geen geld afhalen. Maar veronderstel dat een heel rijk man, met wie ik goed bevriend ben en die een hoge bankrekening heeft, mij een blanco cheque geeft, voorzien van zijn handtekening, en dat hij mij het recht geeft, deze tot elk gewenst bedrag in te vullen. Hij is mijn vriend…wat zal ik doen? Zal ik alleen opnemen wat ik op dat ogenblik nodig heb, of zal ik opnemen zoveel ik maar kan? Ik zal zeker niets doen wat mijn vriend in moeilijkheden zou brengen, of waardoor ik zijn waardering zou verspelen.
U moet zich voorstellen dat de hemel onze „bank” is en dat God onze grote Bankier is, want iedere goede en volmaakte gave daalt van boven neer „van de Vader der lichten” (Jac. 1:17). Wij hebben, in het beeld van de bank gesproken, alleen maar een cheque nodig om over Zijn oneindige rijkdommen te beschikken. De Here Jezus geeft ons deze blanco cheque in het gebed. „Vul maar in”, zegt Hij, „tot elk bedrag; vraag alles wat je wilt en je zult het ontvangen; presenteer je cheque in Mijn naam en je verzoek zal je uitgekeerd worden”. Een bekende evangelist formuleerde het zo: „Dat is het wat er gebeurt als we naar de hemelse bank gaan – want dat doe ik als ik me tot God wend om te bidden: Ik heb daar geen bankrekening. Ik heb dus ook geen krediet, en als ik in mijn eigen naam kom, zal ik ook niets ontvangen. Maar Jezus Christus heeft een onbeperkt krediet in de hemel en Hij heeft mij het voorrecht gegeven om daar te mogen aankloppen met een cheque, die van Zijn naam voorzien is; en als ik op die manier ga, zullen mijn gebeden zonder enige beperking verhoord worden. Bidden „in de naam van Jezus” is niet op grond van mijn eigen krediet iets vragen, maar op het Zijne”.
In Bijbels Optiek
Als al je plannen falen, geeft God je in Jezus’ naam hoop door je te geven wat Zijn instemming heeft. Dat betekent het krediet wat je hebt op de ‘hemelse bank’
Als je dit tot je door laat dringen, wordt je enthousiast, want tot op zekere hoogte is het krediet ook onbeperkt. Maar, houdt er rekening mee, dat wij tot een liefhebbende Vader gaan aan wie we alles verschuldigd zijn, die wij met ons gehele hart liefhebben, en tot wie wij steeds weer mogen gaan. Bij het pinnen bij de hemelse bank moeten we uitsluitend Zijn eer op het oog hebben. We moeten alleen willen doen wat Hem welgevallig is. Het innen van sommige van onze „cheques” - het beantwoorden van bepaalde gebeden - zou Zijn naam oneer aandoen en ons tot schade zijn. Zeker, Zijn bronnen zijn onbegrensd, maar Zijn eer is aantastbaar! Ervaring in deze maakt argumenten overbodig. Velen van ons hebben deze methode wel eens gevolgd met negatief resultaat?
Velen van ons zijn dus, om in deze beelspraak te blijven, van de hemelse bank teruggekomen zonder ontvangen te hebben waarom ze vroegen, hoewel ze toch wel “in de naam van Jezus Christus” hadden gebeden?
In ons gebed naderen we namelijk tot een Vriend - een liefhebbende Vader, die we alleen moeten vragen om dingen die met Zijn wil overeenstemmen - alleen bidden om datgene wat tot eer van Zijn naam zal zijn. Johannes zegt, dat indien wij iets vragen „naar Zijn wil”, Hij ons verhoort (1 Joh. 5:14). God geeft ons een blanco cheque, en laat het aan ons over „alles in te vullen”. Hij verwacht dat we Hem echt liefhebben, en nooit zullen invullen en nooit zullen vragen, wat Hij niet bereid is ons te geven, omdat het ons grote schade zou berokkenen.
3. Waarschijnlijk moeten we de fout van velen van ons nog in een andere richting zoeken. God geeft ons een cheque en zegt: „Vraag maar om duizend euro” - en we vragen er maar tien. Vragen we dus wel genoeg?
Het punt waarom het hier gaat, is dit: we kunnen er niet zeker van zijn dat we “in Zijn naam” bidden, tenzij we Zijn wil kennen.
Maar zelfs dan hebben we de betekenis van de woorden „in Zijn naam" nog niet ten diepste doorgrond. Wij weten allemaal wat het zeggen wil om iets te vragen “in de naam van een ander”. We zijn er in de regel heel voorzichtig mee, om, iemand die niet betrouwbaar is, toe te staan onze naam te gebruiken, want hij zou ons vertrouwen kunnen misbruiken en onze naam in diskrediet kunnen brengen. Gehazi, de dienstknecht die het volle vertrouwen genoot van de profeet Elisa, gebruikte diens naam op een heel oneerlijke manier toen hij achter Naäman aanliep.
Als je dit tot je door laat dringen, wordt je enthousiast, want tot op zekere hoogte is het krediet ook onbeperkt. Maar, houdt er rekening mee, dat wij tot een liefhebbende Vader gaan aan wie we alles verschuldigd zijn, die wij met ons gehele hart liefhebben, en tot wie wij steeds weer mogen gaan. Bij het pinnen bij de hemelse bank moeten we uitsluitend Zijn eer op het oog hebben. We moeten alleen willen doen wat Hem welgevallig is. Het innen van sommige van onze „cheques” - het beantwoorden van bepaalde gebeden - zou Zijn naam oneer aandoen en ons tot schade zijn. Zeker, Zijn bronnen zijn onbegrensd, maar Zijn eer is aantastbaar! Ervaring in deze maakt argumenten overbodig. Velen van ons hebben deze methode wel eens gevolgd met negatief resultaat?
Velen van ons zijn dus, om in deze beelspraak te blijven, van de hemelse bank teruggekomen zonder ontvangen te hebben waarom ze vroegen, hoewel ze toch wel “in de naam van Jezus Christus” hadden gebeden?
In ons gebed naderen we namelijk tot een Vriend - een liefhebbende Vader, die we alleen moeten vragen om dingen die met Zijn wil overeenstemmen - alleen bidden om datgene wat tot eer van Zijn naam zal zijn. Johannes zegt, dat indien wij iets vragen „naar Zijn wil”, Hij ons verhoort (1 Joh. 5:14). God geeft ons een blanco cheque, en laat het aan ons over „alles in te vullen”. Hij verwacht dat we Hem echt liefhebben, en nooit zullen invullen en nooit zullen vragen, wat Hij niet bereid is ons te geven, omdat het ons grote schade zou berokkenen.
3. Waarschijnlijk moeten we de fout van velen van ons nog in een andere richting zoeken. God geeft ons een cheque en zegt: „Vraag maar om duizend euro” - en we vragen er maar tien. Vragen we dus wel genoeg?
Het punt waarom het hier gaat, is dit: we kunnen er niet zeker van zijn dat we “in Zijn naam” bidden, tenzij we Zijn wil kennen.
Maar zelfs dan hebben we de betekenis van de woorden „in Zijn naam" nog niet ten diepste doorgrond. Wij weten allemaal wat het zeggen wil om iets te vragen “in de naam van een ander”. We zijn er in de regel heel voorzichtig mee, om, iemand die niet betrouwbaar is, toe te staan onze naam te gebruiken, want hij zou ons vertrouwen kunnen misbruiken en onze naam in diskrediet kunnen brengen. Gehazi, de dienstknecht die het volle vertrouwen genoot van de profeet Elisa, gebruikte diens naam op een heel oneerlijke manier toen hij achter Naäman aanliep.
In Bijbels Optiek
Toen Na’aman van zijn melaatsheid was genezen, wilde hij Elisa rijk belonen met materiële zaken. Dat wilde Elisa niet, omdat God de rijke geven was. Zijn knecht Gehazi dacht daar anders over en ging de rijke Na’man achterna en kreeg geld. Hij werd melaats.
In Elisa's naam verzekerde hij zich van zijn rijkdommen, maar hij kreeg er door zijn verdorvenheid een vloek bij. Een betrouwbare werknemer op kantoor zal vaak de naam van zijn werkgever moeten gebruiken en soms met grote sommen geld moeten omgaan alsof dat van hem is. Maar dit zal hij slechts zolang kunnen doen als het in hem gestelde vertrouwen niet wordt aangetast, en hij het geld van zijn baas niet voor zichzelf gebruikt. Al wat wij ontvangen behoort onze Heer, Jezus Christus toe. We mogen tot God gaan om van alles in Jezus’ naam te vragen, als we het maar tot Zijn eer gebruiken.
Wanneer ik naar een bank ga met een pinpas die op mijn naam staat, is de computer tevreden als de code, die erbij hoort maar wettig is, en als ik de aangewezen persoon ben aan wie de pinpas behoort kan ik het geld ‘uit de muur halen’. De computer vraagt geen getuigschriften omtrent mijn karakter. Hij heeft zelfs niet het recht, te informeren of ik het wel waard ben het geld te ontvangen, of dat er gegronde zekerheid bestaat dat ik het geld op de goede wijze zal besteden. Maar zo is het niet met de hemelse bank.
Heel belangrijk is, dat wat ik vraag, niet tot eigen eer te gebruiken.
Als ik namelijk met een cheque naar de hemelse bank ga in de naam van de Here Jezus Christus, puttend uit “de onnaspeurlijke rijkdommen” van Hem, dan vraagt God dat ik een waardige ontvanger zal zijn. Als dit niet zo is, kan ik wel bidden, maar dan zal ik niets ontvangen. „Gij bidt wel, maar gij ontvangt niet, doordat gij verkeerd bidt, om het in uw hartstochten door te brengen” (Jac. 4:3).
De grote hemelse Bankier wit geen cheques verzilveren als onze motieven onjuist zijn. Christus’ naam is de openbaring van Zijn karakter. In Zijn naam bidden is bidden naar Zijn aard, als Zijn vertegenwoordiger, door Hem uitgezonden. Het is bidden tot de Heilige Geest en in overeenstemming met Zijn wil. Dat is bidden in de zekerheid van Zijn goedkeuring voor dat, wat we vragen, zoeken naar wat Hij zoekt, Hem vragend ons te helpen om te doen wat Hijzelf wenst dat gedaan zal worden, en niet tot onze eigen verheerlijking maar tot Zijn eer alleen. Om te bidden “in Zijn naam” moeten we dezelfde punten van belangstelling hebben en eenzelfde doel nastreven als Hij. Het eigen ik en zijn plannen en begeerten moeten onder de controle van de Heilige Geest staan, zó, dat onze wil in volledige harmonie is met de wil van Jezus Christus.
In Elisa's naam verzekerde hij zich van zijn rijkdommen, maar hij kreeg er door zijn verdorvenheid een vloek bij. Een betrouwbare werknemer op kantoor zal vaak de naam van zijn werkgever moeten gebruiken en soms met grote sommen geld moeten omgaan alsof dat van hem is. Maar dit zal hij slechts zolang kunnen doen als het in hem gestelde vertrouwen niet wordt aangetast, en hij het geld van zijn baas niet voor zichzelf gebruikt. Al wat wij ontvangen behoort onze Heer, Jezus Christus toe. We mogen tot God gaan om van alles in Jezus’ naam te vragen, als we het maar tot Zijn eer gebruiken.
Wanneer ik naar een bank ga met een pinpas die op mijn naam staat, is de computer tevreden als de code, die erbij hoort maar wettig is, en als ik de aangewezen persoon ben aan wie de pinpas behoort kan ik het geld ‘uit de muur halen’. De computer vraagt geen getuigschriften omtrent mijn karakter. Hij heeft zelfs niet het recht, te informeren of ik het wel waard ben het geld te ontvangen, of dat er gegronde zekerheid bestaat dat ik het geld op de goede wijze zal besteden. Maar zo is het niet met de hemelse bank.
Heel belangrijk is, dat wat ik vraag, niet tot eigen eer te gebruiken.
Als ik namelijk met een cheque naar de hemelse bank ga in de naam van de Here Jezus Christus, puttend uit “de onnaspeurlijke rijkdommen” van Hem, dan vraagt God dat ik een waardige ontvanger zal zijn. Als dit niet zo is, kan ik wel bidden, maar dan zal ik niets ontvangen. „Gij bidt wel, maar gij ontvangt niet, doordat gij verkeerd bidt, om het in uw hartstochten door te brengen” (Jac. 4:3).
De grote hemelse Bankier wit geen cheques verzilveren als onze motieven onjuist zijn. Christus’ naam is de openbaring van Zijn karakter. In Zijn naam bidden is bidden naar Zijn aard, als Zijn vertegenwoordiger, door Hem uitgezonden. Het is bidden tot de Heilige Geest en in overeenstemming met Zijn wil. Dat is bidden in de zekerheid van Zijn goedkeuring voor dat, wat we vragen, zoeken naar wat Hij zoekt, Hem vragend ons te helpen om te doen wat Hijzelf wenst dat gedaan zal worden, en niet tot onze eigen verheerlijking maar tot Zijn eer alleen. Om te bidden “in Zijn naam” moeten we dezelfde punten van belangstelling hebben en eenzelfde doel nastreven als Hij. Het eigen ik en zijn plannen en begeerten moeten onder de controle van de Heilige Geest staan, zó, dat onze wil in volledige harmonie is met de wil van Jezus Christus.
In Bijbels Optiek
De kerkvader Augustinus.
We moeten de gesteldheid van de kerkvader Augustinus bezitten, die uitriep: „O Heer, geef dat ik Uw wil mag doen alsof het de mijne is, opdat Gij mijn wil kunt doen alsof deze de Uwe is”.
De vraag, die nu overblijft is of „bidden in Zijn naam” onze kracht niet te boven gaat? Wordt het door al deze voorwaarden geen onontwarbare knoop? Dat is niet Jezus’ bedoeling. De Heilige Geest zal ons in deze leiden. Als de Here Jezus over de Heilige Geest spreekt, gebruikt Hij deze woorden: „De Trooster (Hij ontwart de knoop), die de Vader zenden zal in Mijn naam” (Joh. 14:26). Hij wil dat we zó onder de leiding van de Heilige Geest staan, dat we in Christus' naam kunnen handelen. „Want allen die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods” (Rom. 8:14). En alleen kinderen kunnen zeggen: „Onze Vader". De Heer Jezus zei van Saulus van Tarsus tegen Ananias: „Ga, want deze is Mij een uitverkoren werktuig om Mijn naam te brengen voor heidenen en koningen en de kinderen Israëls” (Hand. -4:15). Later zei Paulus: „Het behaagde God, Zijn Zoon in mij te openbaren”. Wij kunnen niet bidden “in Jezus naam” tenzij we die naam ook belijden, ook uitdragen voor de mensen, en dat is alleen mogelijk als wij in Hem blijven, en Zijn woorden in ons blijven. Onze slotsom moet dan ook zijn: als het hart niet in de juiste gesteldheid is, kan ook het gebed niet juist zijn. Jezus zei namelijk: „Indien gij in Mij blijft en Mijn woorden in u blijven, vraagt wat gij maar wilt, en het zal u geworden”(Joh. 15:7).
Nog eens de eerder genoemde teksten met zijn drie beloften, die volkomen identiek zijn, spreken dezelfde gedachte uit met verschillende woorden. Bekijk ze maar eens: „Indien gij iets vraagt in Mijn naam, Ik zal het doen ( Joh. 14:13-14). „Vraag wat gij maar wilt (als gij in Mij blijft en Mijn woorden in u blijven ) en het zal u geworden” ( Joh. 15:7). „En dit is de vrijmoedigheid, die wij tegenover Hem hebben, dat Hij, indien wij iets bidden naar Zijn wil, ons verhoort” (1 Joh. 5:14).
We zouden ze kunnen samenvatten in de woorden van de apostel Johannes: „Wij ontvangen van Hem al wat wij bidden, daar wij Zijn geboden bewaren en doen wat welgevallig is voor Zijn aangezicht” (1 Joh. 3:22). Als wij doen wat Hij eist, doet Hij wat wij vragen! Luister naar God, en God zal naar u luisteren. Zo maakt Hij ons tot gevolmachtigden over Zijn Koninkrijk, het Koninkrijk der hemelen, als we slechts voldoen aan de voorwaarde om in Hem te blijven.
We voelen heel goed aan, dat het volgen van onze eigen neigingen ons en hen die we liefhebben alleen maar kan benadelen. We weten dat we onheil over onszelf brengen als we ons van Zijn wil afwenden. God plaatst ons voor de eis van een geheiligd leven.
Het moet ons nu wel overduidelijk geworden zijn dat Jezus' oproep tot gebed een oproep is om een heilig leven na te streven. „Weest heilig!”, zegt God de Heer, want zonder heiligheid kan niemand Hem zien en kan een gebed nooit vruchtbaar zijn.
We moeten de gesteldheid van de kerkvader Augustinus bezitten, die uitriep: „O Heer, geef dat ik Uw wil mag doen alsof het de mijne is, opdat Gij mijn wil kunt doen alsof deze de Uwe is”.
De vraag, die nu overblijft is of „bidden in Zijn naam” onze kracht niet te boven gaat? Wordt het door al deze voorwaarden geen onontwarbare knoop? Dat is niet Jezus’ bedoeling. De Heilige Geest zal ons in deze leiden. Als de Here Jezus over de Heilige Geest spreekt, gebruikt Hij deze woorden: „De Trooster (Hij ontwart de knoop), die de Vader zenden zal in Mijn naam” (Joh. 14:26). Hij wil dat we zó onder de leiding van de Heilige Geest staan, dat we in Christus' naam kunnen handelen. „Want allen die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods” (Rom. 8:14). En alleen kinderen kunnen zeggen: „Onze Vader". De Heer Jezus zei van Saulus van Tarsus tegen Ananias: „Ga, want deze is Mij een uitverkoren werktuig om Mijn naam te brengen voor heidenen en koningen en de kinderen Israëls” (Hand. -4:15). Later zei Paulus: „Het behaagde God, Zijn Zoon in mij te openbaren”. Wij kunnen niet bidden “in Jezus naam” tenzij we die naam ook belijden, ook uitdragen voor de mensen, en dat is alleen mogelijk als wij in Hem blijven, en Zijn woorden in ons blijven. Onze slotsom moet dan ook zijn: als het hart niet in de juiste gesteldheid is, kan ook het gebed niet juist zijn. Jezus zei namelijk: „Indien gij in Mij blijft en Mijn woorden in u blijven, vraagt wat gij maar wilt, en het zal u geworden”(Joh. 15:7).
Nog eens de eerder genoemde teksten met zijn drie beloften, die volkomen identiek zijn, spreken dezelfde gedachte uit met verschillende woorden. Bekijk ze maar eens: „Indien gij iets vraagt in Mijn naam, Ik zal het doen ( Joh. 14:13-14). „Vraag wat gij maar wilt (als gij in Mij blijft en Mijn woorden in u blijven ) en het zal u geworden” ( Joh. 15:7). „En dit is de vrijmoedigheid, die wij tegenover Hem hebben, dat Hij, indien wij iets bidden naar Zijn wil, ons verhoort” (1 Joh. 5:14).
We zouden ze kunnen samenvatten in de woorden van de apostel Johannes: „Wij ontvangen van Hem al wat wij bidden, daar wij Zijn geboden bewaren en doen wat welgevallig is voor Zijn aangezicht” (1 Joh. 3:22). Als wij doen wat Hij eist, doet Hij wat wij vragen! Luister naar God, en God zal naar u luisteren. Zo maakt Hij ons tot gevolmachtigden over Zijn Koninkrijk, het Koninkrijk der hemelen, als we slechts voldoen aan de voorwaarde om in Hem te blijven.
We voelen heel goed aan, dat het volgen van onze eigen neigingen ons en hen die we liefhebben alleen maar kan benadelen. We weten dat we onheil over onszelf brengen als we ons van Zijn wil afwenden. God plaatst ons voor de eis van een geheiligd leven.
Het moet ons nu wel overduidelijk geworden zijn dat Jezus' oproep tot gebed een oproep is om een heilig leven na te streven. „Weest heilig!”, zegt God de Heer, want zonder heiligheid kan niemand Hem zien en kan een gebed nooit vruchtbaar zijn.
In Bijbels Optiek
We moeten in alle ootmoed leren bidden: “Neem o God mijn gebed ter ore, verberg u niet voor mijn smeking”. M. a. w. vertel God gewoon wat je wensen zijn en geef het in Zijn hand over.
Als we moeten constateren dat we nooit antwoord krijgen op onze gebeden, beschuldigen we God niet en tasten Zijn beloften of de macht van het gebed niet aan, maar we vellen een oordeel over onszelf. We kunnen onze geestelijke toestand niet beter „testen” dan door ons gebed na te gaan. De mens die gewend is, „haastig”, d.w.z. zonder nadenken te bidden, ziet nu waar hij in Gods oog staat. Alleen als we het overwinnende leven zijn binnengegaan, zullen we werkelijk “in de naam van Jezus Christus” kunnen bidden. Als dit nog niet zo is, zal ons gebedsleven daardoor zwak, ongeregeld en meestal vruchteloos zijn. “In Zijn naam" zal moeten zijn „overeenkomstig Zijn wil”.
Nu rest ons nog te antwoorden op de vraag: „Kunnen we Zijn wil weten?” Dat kunnen we! Paulus zegt niet alleen: „Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was” (Fil. 2:5), maar hij verklaart ook zeer beslist: „Wij hebben de zin van Christus” (1 Cor. 2:16). En hoe leren we die nu kennen?
U kent misschien de tekst in Psalm 25: 14: „Des Heren vertrouwelijke omgang is met wie Hem vrezen”.We hoeven niet te verwachten dat God Zijn wil aan ons zal openbaren, als we er niet naar verlangen die te kennen en er naar te handelen. Kennis van Gods wil en het volbrengen daarvan zullen altijd samen moeten gaan. Sommigen menen dat God ons Zijn wil kenbaar wil maken om het aan ons over te laten, of we deze zullen gehoorzamen. Deze houding is rampzalig. Indien iemand God wil gehoorzamen, zal hij ook moeten weten dat deze leer van God komt (Joh. 7:17).
Als we moeten constateren dat we nooit antwoord krijgen op onze gebeden, beschuldigen we God niet en tasten Zijn beloften of de macht van het gebed niet aan, maar we vellen een oordeel over onszelf. We kunnen onze geestelijke toestand niet beter „testen” dan door ons gebed na te gaan. De mens die gewend is, „haastig”, d.w.z. zonder nadenken te bidden, ziet nu waar hij in Gods oog staat. Alleen als we het overwinnende leven zijn binnengegaan, zullen we werkelijk “in de naam van Jezus Christus” kunnen bidden. Als dit nog niet zo is, zal ons gebedsleven daardoor zwak, ongeregeld en meestal vruchteloos zijn. “In Zijn naam" zal moeten zijn „overeenkomstig Zijn wil”.
Nu rest ons nog te antwoorden op de vraag: „Kunnen we Zijn wil weten?” Dat kunnen we! Paulus zegt niet alleen: „Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was” (Fil. 2:5), maar hij verklaart ook zeer beslist: „Wij hebben de zin van Christus” (1 Cor. 2:16). En hoe leren we die nu kennen?
U kent misschien de tekst in Psalm 25: 14: „Des Heren vertrouwelijke omgang is met wie Hem vrezen”.We hoeven niet te verwachten dat God Zijn wil aan ons zal openbaren, als we er niet naar verlangen die te kennen en er naar te handelen. Kennis van Gods wil en het volbrengen daarvan zullen altijd samen moeten gaan. Sommigen menen dat God ons Zijn wil kenbaar wil maken om het aan ons over te laten, of we deze zullen gehoorzamen. Deze houding is rampzalig. Indien iemand God wil gehoorzamen, zal hij ook moeten weten dat deze leer van God komt (Joh. 7:17).
In Bijbels Optiek
Door veel en regelmatige Bijbelstudie groei je in je geloofskennis en leer je Jezus kennen.
Gods wil wordt ons geopenbaard in Zijn Woord, in de Heilige Schrift. Van alles wat Hij belooft in Zijn Woord mag ik weten, dat dit overeenkomstig Zijn wil is.
Bijvoorbeeld: ik mag vol vertrouwen om wijsheid bidden, want Zijn Woord zegt: „Indien echter iemand van u in wijsheid te kort schiet, dan bidde hij God daarom, die aan allen geeft, eenvoudigweg en zonder verwijt; en zij zal hem gegeven worden” (Jac. 1:5). We kunnen geen christenen met een zelfoverwinnend gebedleven worden, als we niet de Bijbel bestuderen om daaruit Zijn wil te leren kennen.
De Heilige Geest van God is de grote Helper bij ons bidden. Lees nog eens aandachtig de opbouwende woorden van Paulus: „En evenzo komt de Geest onze zwakheid te hulp, want wij weten niet wat wij bidden zullen naar behoren, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. En Hij die de harten doorzoekt, weet de bedoeling des Geestes, dat Hij namelijk naar de wil van God voor heiligen pleit” ( Rom. 8:26-27). Onwetendheid en hulpeloosheid in het gebed kunnen ons inderdaad tot een zegen worden, als ze ons uitdrijven naar de Heilige Geest. Er blijft dus geen enkele verontschuldiging voor ons over. Bidden mogen we, bidden kunnen we, bidden moeten we!
Gods wil wordt ons geopenbaard in Zijn Woord, in de Heilige Schrift. Van alles wat Hij belooft in Zijn Woord mag ik weten, dat dit overeenkomstig Zijn wil is.
Bijvoorbeeld: ik mag vol vertrouwen om wijsheid bidden, want Zijn Woord zegt: „Indien echter iemand van u in wijsheid te kort schiet, dan bidde hij God daarom, die aan allen geeft, eenvoudigweg en zonder verwijt; en zij zal hem gegeven worden” (Jac. 1:5). We kunnen geen christenen met een zelfoverwinnend gebedleven worden, als we niet de Bijbel bestuderen om daaruit Zijn wil te leren kennen.
De Heilige Geest van God is de grote Helper bij ons bidden. Lees nog eens aandachtig de opbouwende woorden van Paulus: „En evenzo komt de Geest onze zwakheid te hulp, want wij weten niet wat wij bidden zullen naar behoren, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. En Hij die de harten doorzoekt, weet de bedoeling des Geestes, dat Hij namelijk naar de wil van God voor heiligen pleit” ( Rom. 8:26-27). Onwetendheid en hulpeloosheid in het gebed kunnen ons inderdaad tot een zegen worden, als ze ons uitdrijven naar de Heilige Geest. Er blijft dus geen enkele verontschuldiging voor ons over. Bidden mogen we, bidden kunnen we, bidden moeten we!
In Bijbels Optiek
Zonder gebed kun je de leiding door de Heilige Geest in je leven niet herkennen.
Onze Vader in de hemel heeft de Heilige Geest beloofd aan hen die Hem daarom vragen (Luc. 11:13) en alle andere goede gaven bovendien (Matth. 7:11) De halfslachtige christen is van weinig nut, noch voor God noch voor mensen. God kan hem niet gebruiken en de mens heeft ook niets aan zulke christenen, maar beschouwt hen als huichelaars. Zo kan een zonde bijvoorbeeld, die we in ons leven toelaten een oorzaak daarvan zijn. Die kan verwoestend werken op onze vruchtbaarheid en onze vreugde, en maakt ons gebed krachteloos.
We hebben in dit hoofdstuk hopelijk een nieuwe kijk gekregen op de genade en de heerlijkheid van Jezus Christus. Hij is bereid, zowel Zijn heerlijkheid als Zijn genade met ons te delen. Hij is bereid, ons tot kanalen van Zijn zegen te maken.
Paulus zond eens het gebed naar de hemel: „Wat moet ik doen?” Het antwoord dat hij kreeg gaf hij aan ons door: „Doet dan aan, als door God uitverkoren heiligen en geliefden, innerlijke ontferming, goedheid, nederigheid, zachtmoedigheid en geduld. Verdraagt elkander en vergeeft elkander, indien de een tegen de ander een grief heeft; gelijk ook de Here u vergeven heeft, doet ook gij evenzo. En doet bij dit alles de liefde aan, als de band der volmaaktheid. En de vrede van Christus, tot welke gij immers in één lichaam geroepen zijt, regere in uw harten; en weest dankbaar. Het woord van Christus wone rijkelijk in u, zodat gij in alle wijsheid elkander leert en terechtwijst en met psalmen lofzangen en geestelijke liederen zingende, Gode dank brengt in uw harten. En al wat gij doet met woord of werk, doet het alles in de naam van de Here Jezus, God, de Vader, dankende door Hem!” (Col. 3:12-17).
Als wij alles wat wij doen „in Zijn naam” doen, zal Hij alles wat wij Hem vragen om Zijnentwil verhoren!
Onze Vader in de hemel heeft de Heilige Geest beloofd aan hen die Hem daarom vragen (Luc. 11:13) en alle andere goede gaven bovendien (Matth. 7:11) De halfslachtige christen is van weinig nut, noch voor God noch voor mensen. God kan hem niet gebruiken en de mens heeft ook niets aan zulke christenen, maar beschouwt hen als huichelaars. Zo kan een zonde bijvoorbeeld, die we in ons leven toelaten een oorzaak daarvan zijn. Die kan verwoestend werken op onze vruchtbaarheid en onze vreugde, en maakt ons gebed krachteloos.
We hebben in dit hoofdstuk hopelijk een nieuwe kijk gekregen op de genade en de heerlijkheid van Jezus Christus. Hij is bereid, zowel Zijn heerlijkheid als Zijn genade met ons te delen. Hij is bereid, ons tot kanalen van Zijn zegen te maken.
Paulus zond eens het gebed naar de hemel: „Wat moet ik doen?” Het antwoord dat hij kreeg gaf hij aan ons door: „Doet dan aan, als door God uitverkoren heiligen en geliefden, innerlijke ontferming, goedheid, nederigheid, zachtmoedigheid en geduld. Verdraagt elkander en vergeeft elkander, indien de een tegen de ander een grief heeft; gelijk ook de Here u vergeven heeft, doet ook gij evenzo. En doet bij dit alles de liefde aan, als de band der volmaaktheid. En de vrede van Christus, tot welke gij immers in één lichaam geroepen zijt, regere in uw harten; en weest dankbaar. Het woord van Christus wone rijkelijk in u, zodat gij in alle wijsheid elkander leert en terechtwijst en met psalmen lofzangen en geestelijke liederen zingende, Gode dank brengt in uw harten. En al wat gij doet met woord of werk, doet het alles in de naam van de Here Jezus, God, de Vader, dankende door Hem!” (Col. 3:12-17).
Als wij alles wat wij doen „in Zijn naam” doen, zal Hij alles wat wij Hem vragen om Zijnentwil verhoren!