In Bijbels Optiek
4.8. Doop en pastoraat.
Het pastoraat is ten nauwste bij de doop betrokken. De doop is immers het grondleggend gebeuren aan de basis van de kerk. Hij is de poort naar de geloofsgemeenschap rondom Jezus Christus. Daarom dient de gemeente op haar hoede te zijn tegen vervlakking en verschraling van het kerkelijk leven, waarin de doop tot een fossiel dreigt te worden. De gelovigen moeten weer doordrongen worden van de geestelijke kracht, die de doop kan zijn in gezin en gemeente. En de belemmeringen, die de doorwerking van de zegen in het gedoopte leven verhinderen, moeten worden opgeruimd. Dit vraagt van de gemeente in al haar geledingen een pastorale activiteit.
Allereerst zullen de heersende opvattingen over de doop van misverstanden gezuiverd moeten worden. Dat is een zaak van voortdurend schriftuurlijk onderricht in alle facetten van het kerkenwerk. Daarmee moet gepaard gaan een pastorale zorg, die gezinnen en enkelingen de blijdschap en troost van de doop voor ogen houdt. In het bijzonder de jeugd van de gemeente moet leren verstaan, dat in de doop een zegen voor heel het leven is meegegeven.
Nodig vóór alles is, dat de gedachten over de doop van de rand naar het middelpunt worden geleid. Het lijkt soms wel, alsof de doop als een aanhangsel bij het geloofsleven wordt beschouwd. Meelevende leden van de gemeente komen vaak niet verder dan een discussie over kinderdoop of volwassendoop. De wezenlijke taken van Verbond en Rijk, van mensheid en wereld, die in de doop zich melden, krijgen nauwelijks aandacht. En het is voor de gezondmaking van het kerkelijk leven van de grootste betekenis, dat de gelovigen hun doop weer echt gaan beleven als een bijzonder geschenk van God. Dat vereist voorlichting en catechese. Degenen, die aan dit onderricht willen werken, moeten zelf de bijbelse achtergrond van de doop kennen om de hoofdlijnen te kunnen trekken voor de gemeente. Enkele grondgedachten zullen we hier op een rij zetten :
1. De daad van Gods liefde staat voorop. Hij is ons altijd net een eeuwigheid vóór. Christus is voor ons gestorven, toen wij nog zondaars waren ( Rom. 5 : 8 ). Dit wordt ons in de doop gegarandeerd. Niet onze vroomheid wordt geheiligd en van het kenmerk der echtheid voorzien, maar Gods-komen-tot-ons wordt bevestigd. Hij is voor ons altijd aanwezig. Dat is het Verbond, waarmee Hij zich aan ons verbonden heeft.
2. Wij behoren bij Gods Rijk. Zijn genadige zeggenschap wil over ons regeren. Daarmee zijn de machten die het leven bedreigen, onttroond en teruggewezen. In de geschiedenis van de kerk is speciaal bij de doop gedacht aan het uitbannen van duivelse krachten (exorcisme ). Deze toevoegingen zijn overbodig, want de doop is zelf een ontwijfelbaar getuigenis, dat de duivel niet heer en meester is. Maar de verbinding duivel-uitbanning met de doop wijst er op, hoe van oudsher de doop is gezien als de bezegeling van Gods koningschap voor de gemeente.
3. Uit het voorgaande vloeit de troost van de doop voort. Een moeder die haar kind geruststelt door op de doop te wijzen, heeft het bij het rechte eind. Door op je doop te vertrouwen, laat je zien “een schaapje van Gods kudde te zijn”. Wij zijn in Christus wat wij uit en van onszelf niet kúnnen : kinderen van God. Daarop geeft God ons in de doop zijn bevestiging.
4. Ook de band met het gezin en de gemeente moet duidelijk worden. En daaromheen staat heel de samenleving, waarin de gedoopten leven als mensen, die bij Christus behoren. Zij moeten ontdekken, dat de doop niet alleen te maken heeft met hun particuliere bestaan, maar ook met hun mens-zijn onder de mensen in alle samenhangen van dit aardse leven, allereerst met eigen huis en geloofsgemeenschap. Wij mogen plaatsbekledend voor en met anderen verkeren.
Het bijbelse onderricht aangaande de doop moet in de kerkelijke arbeid werkzaam zijn als zuurdesem. De zondagse prediking moet er opzettelijk en zijdelings regelmatig op wijzen, hoe groot de waarde van de doop is in het leven uit het geloof. De bediening van de doop moet niet als een buitenissig onderdeel in de kerkdienst voorkomen. Het is niet nodig om voor elke doopdienst naar een speciale dooptekst te zoeken of in elke dooppreek een complete doopleer in een notedop ten beste te geven. De stof van zo goed als iedere preek heeft wel een lijn, die doelt op een wezenlijk aspect van de doop, zodat een vanzelfsprekend verband met de bediening van de doop wordt gelegd. En de hele viering van een doopdienst kan in dat teken staan.
Het pastoraat is ten nauwste bij de doop betrokken. De doop is immers het grondleggend gebeuren aan de basis van de kerk. Hij is de poort naar de geloofsgemeenschap rondom Jezus Christus. Daarom dient de gemeente op haar hoede te zijn tegen vervlakking en verschraling van het kerkelijk leven, waarin de doop tot een fossiel dreigt te worden. De gelovigen moeten weer doordrongen worden van de geestelijke kracht, die de doop kan zijn in gezin en gemeente. En de belemmeringen, die de doorwerking van de zegen in het gedoopte leven verhinderen, moeten worden opgeruimd. Dit vraagt van de gemeente in al haar geledingen een pastorale activiteit.
Allereerst zullen de heersende opvattingen over de doop van misverstanden gezuiverd moeten worden. Dat is een zaak van voortdurend schriftuurlijk onderricht in alle facetten van het kerkenwerk. Daarmee moet gepaard gaan een pastorale zorg, die gezinnen en enkelingen de blijdschap en troost van de doop voor ogen houdt. In het bijzonder de jeugd van de gemeente moet leren verstaan, dat in de doop een zegen voor heel het leven is meegegeven.
Nodig vóór alles is, dat de gedachten over de doop van de rand naar het middelpunt worden geleid. Het lijkt soms wel, alsof de doop als een aanhangsel bij het geloofsleven wordt beschouwd. Meelevende leden van de gemeente komen vaak niet verder dan een discussie over kinderdoop of volwassendoop. De wezenlijke taken van Verbond en Rijk, van mensheid en wereld, die in de doop zich melden, krijgen nauwelijks aandacht. En het is voor de gezondmaking van het kerkelijk leven van de grootste betekenis, dat de gelovigen hun doop weer echt gaan beleven als een bijzonder geschenk van God. Dat vereist voorlichting en catechese. Degenen, die aan dit onderricht willen werken, moeten zelf de bijbelse achtergrond van de doop kennen om de hoofdlijnen te kunnen trekken voor de gemeente. Enkele grondgedachten zullen we hier op een rij zetten :
1. De daad van Gods liefde staat voorop. Hij is ons altijd net een eeuwigheid vóór. Christus is voor ons gestorven, toen wij nog zondaars waren ( Rom. 5 : 8 ). Dit wordt ons in de doop gegarandeerd. Niet onze vroomheid wordt geheiligd en van het kenmerk der echtheid voorzien, maar Gods-komen-tot-ons wordt bevestigd. Hij is voor ons altijd aanwezig. Dat is het Verbond, waarmee Hij zich aan ons verbonden heeft.
2. Wij behoren bij Gods Rijk. Zijn genadige zeggenschap wil over ons regeren. Daarmee zijn de machten die het leven bedreigen, onttroond en teruggewezen. In de geschiedenis van de kerk is speciaal bij de doop gedacht aan het uitbannen van duivelse krachten (exorcisme ). Deze toevoegingen zijn overbodig, want de doop is zelf een ontwijfelbaar getuigenis, dat de duivel niet heer en meester is. Maar de verbinding duivel-uitbanning met de doop wijst er op, hoe van oudsher de doop is gezien als de bezegeling van Gods koningschap voor de gemeente.
3. Uit het voorgaande vloeit de troost van de doop voort. Een moeder die haar kind geruststelt door op de doop te wijzen, heeft het bij het rechte eind. Door op je doop te vertrouwen, laat je zien “een schaapje van Gods kudde te zijn”. Wij zijn in Christus wat wij uit en van onszelf niet kúnnen : kinderen van God. Daarop geeft God ons in de doop zijn bevestiging.
4. Ook de band met het gezin en de gemeente moet duidelijk worden. En daaromheen staat heel de samenleving, waarin de gedoopten leven als mensen, die bij Christus behoren. Zij moeten ontdekken, dat de doop niet alleen te maken heeft met hun particuliere bestaan, maar ook met hun mens-zijn onder de mensen in alle samenhangen van dit aardse leven, allereerst met eigen huis en geloofsgemeenschap. Wij mogen plaatsbekledend voor en met anderen verkeren.
Het bijbelse onderricht aangaande de doop moet in de kerkelijke arbeid werkzaam zijn als zuurdesem. De zondagse prediking moet er opzettelijk en zijdelings regelmatig op wijzen, hoe groot de waarde van de doop is in het leven uit het geloof. De bediening van de doop moet niet als een buitenissig onderdeel in de kerkdienst voorkomen. Het is niet nodig om voor elke doopdienst naar een speciale dooptekst te zoeken of in elke dooppreek een complete doopleer in een notedop ten beste te geven. De stof van zo goed als iedere preek heeft wel een lijn, die doelt op een wezenlijk aspect van de doop, zodat een vanzelfsprekend verband met de bediening van de doop wordt gelegd. En de hele viering van een doopdienst kan in dat teken staan.
In Bijbels Optiek
Ook de catechese moet afgestemd zijn op het onderricht over de doop.
Ook de catechese moet meer worden afgestemd op het geheim van de doop dan veelal gebeurt. De uitzichten naar het leven in gezin, gemeente en samenleving moeten worden geopend. Juist in de gesprekken op de catechisaties kan dit telkens de jongeren boeien. Zij zijn meestal gedoopt. Wat betekent dat voor hen ? Jongere catechisanten hebben zeker belangstelling voor de bedoeling van de elementen in het gebeuren van de doop : waarom het gebruik van water; waarom de doopformule; waarom in de gemeente, en dergelijke vragen. De bespreking moet wel doorstoten tot de bijbelse achtergrond. Oudere catechisanten willen ook graag nader ingaan op de waarde van het gedoopt zijn, het behoren bij de gemeente, de aard van het gemeenschappelijk geloven en al wat daarmee samenhangt. Maar ook wanneer het niet speciaal over het onderwerp “doop” gaat, kan in de behandeling van de catachetische stof de functie van een gedoopte gemeente in de wereld ter sprake komen. Juist vanuit de doop kan het eigensoortig karakter van de kerk worden belicht : zij is anders dan welke vereniging of organisatie ook, hoewel zij tevens wel degelijk een organisatie is.
Dat aan het eigene van de kerk als christelijke geloofsgemeenschap zo gemakkelijk voorbijgelopen wordt, hangt samen met het verval in de doop-beleving. Daarom moet de aandacht in de gehele pastorale zorg veel sterker worden gericht op de vernieuwing van het doop-besef. Hier kan een broodnodig kerkelijk reveil inzetten.
Ook de catechese moet meer worden afgestemd op het geheim van de doop dan veelal gebeurt. De uitzichten naar het leven in gezin, gemeente en samenleving moeten worden geopend. Juist in de gesprekken op de catechisaties kan dit telkens de jongeren boeien. Zij zijn meestal gedoopt. Wat betekent dat voor hen ? Jongere catechisanten hebben zeker belangstelling voor de bedoeling van de elementen in het gebeuren van de doop : waarom het gebruik van water; waarom de doopformule; waarom in de gemeente, en dergelijke vragen. De bespreking moet wel doorstoten tot de bijbelse achtergrond. Oudere catechisanten willen ook graag nader ingaan op de waarde van het gedoopt zijn, het behoren bij de gemeente, de aard van het gemeenschappelijk geloven en al wat daarmee samenhangt. Maar ook wanneer het niet speciaal over het onderwerp “doop” gaat, kan in de behandeling van de catachetische stof de functie van een gedoopte gemeente in de wereld ter sprake komen. Juist vanuit de doop kan het eigensoortig karakter van de kerk worden belicht : zij is anders dan welke vereniging of organisatie ook, hoewel zij tevens wel degelijk een organisatie is.
Dat aan het eigene van de kerk als christelijke geloofsgemeenschap zo gemakkelijk voorbijgelopen wordt, hangt samen met het verval in de doop-beleving. Daarom moet de aandacht in de gehele pastorale zorg veel sterker worden gericht op de vernieuwing van het doop-besef. Hier kan een broodnodig kerkelijk reveil inzetten.
In Bijbels Optiek
Pastoraat moet in de eerste plaats uitgaan naar vergeten groepen in de gemeente en de samenleving.
De moderne maatschappelijke ontwikkeling richt de aandacht op het toenemend aantal vergeten en verschoven groepen in de samenleving. Ook het kerkelijk pastoraat draagt daarvoor haar verantwoordelijkheid : zorg voor bejaarden, zorg voor de jeugd, zorg voor de gehandicapten, zorg voor verslaafden, zorg voor asielzoekers, zorg voor eenzamen.. De opsomming kan worden uitgebreid. Het is een enorme opgave voor de kerk om er “bij” te zijn met haar pastorale zorg. Zij haar roeping in dezen zo goed mogelijk moeten nakomen.
Echter in dit alles dreigt nu in gedrang te komen hetgeen vroeger voor de christelijke gemeente een allereerste taak was : de zorg voor het gezin. Het “huis”-bezoek is nog wel een vast punt op het programma van het kerkenwerk. Maar de ambtsdragers en medewerkers klagen vaak, dat zij er niet aan toe kunnen komen door de vele andere belangrijke zaken, die de aandacht vragen. Er wordt enorm veel gedaan op het kerkelijk erf. De kerk wordt gelukkig steeds minder domineeskerk. Het aantal medewerkers groeit landelijk gezien gestaag. Werkgroepen zijn op allerlei gebied bezig.
De moderne maatschappelijke ontwikkeling richt de aandacht op het toenemend aantal vergeten en verschoven groepen in de samenleving. Ook het kerkelijk pastoraat draagt daarvoor haar verantwoordelijkheid : zorg voor bejaarden, zorg voor de jeugd, zorg voor de gehandicapten, zorg voor verslaafden, zorg voor asielzoekers, zorg voor eenzamen.. De opsomming kan worden uitgebreid. Het is een enorme opgave voor de kerk om er “bij” te zijn met haar pastorale zorg. Zij haar roeping in dezen zo goed mogelijk moeten nakomen.
Echter in dit alles dreigt nu in gedrang te komen hetgeen vroeger voor de christelijke gemeente een allereerste taak was : de zorg voor het gezin. Het “huis”-bezoek is nog wel een vast punt op het programma van het kerkenwerk. Maar de ambtsdragers en medewerkers klagen vaak, dat zij er niet aan toe kunnen komen door de vele andere belangrijke zaken, die de aandacht vragen. Er wordt enorm veel gedaan op het kerkelijk erf. De kerk wordt gelukkig steeds minder domineeskerk. Het aantal medewerkers groeit landelijk gezien gestaag. Werkgroepen zijn op allerlei gebied bezig.
In Bijbels Optiek
De multiculturele samenleving behoeft een speciaal nadenken over vernieuwd pastoraat.
Juist de laatste jaren komt het besef krachtig naar boven dat de kerk een roeping naar buiten heeft in onze zogeroemde multiculturele samenleving, waarin men van overheidswege de God van de bijbel een plaats in de marge heeft gegeven. Men wil wel de zegeningen van een moreel hoge samenleving, die op het drijfzand van materiele welstand stand moet houden, maar wil de invloed van de Kerk, de draagster van haar normen en waarden, tot een minimum beperken. Dit is voor de kerk de kans om weer aandacht te gaan besteden aan een van de bouwstenen van de gemeente : het gezin. Politiek is men hiervan reeds doordrongen. De kerk moet nu volgen. De aandacht naar buiten is vaak ten koste gegaan van de opbouw naar binnen. Op den duur leidt dit tot verlies naar alle kanten voor de gemeente als opdracht.
Juist van de doop uit bezien, moet het gezin in de zorg der kerk beslist een centrale plaats houden. De gedoopte gezinnen vormen de kernen van de christengemeente. Calvijn ziet in het gezin iets bewaard van de oorspronkelijke heerlijkheid van de schepping. In elk geval is het evangelisch om het gezin te beschouwen als de eerste mogelijkheid van een christelijke gemeenschap in het samenleven van mensen. Daar leven mensen in een verbondenheid van liefde en trouw. Daar kan men zich in Christus verenigd weten. Daar kan men leven met de bijbel. Daar kan de doop worden be-leefd. Maar in hoeverre wordt deze mogelijkheid tot werkelijkheid ? De nood van de dooppraktijk is, dat ouders de doop van hun kinderen vragen, terwijl in het gezin van het samen leven rondom het evangelie weinig of niets meer wordt gevonden. De geestelijke crisis van de kerk blijkt die van het gezin te zijn. Het dagelijks luisteren naar de bijbel komt steeds minder voor.
Juist de laatste jaren komt het besef krachtig naar boven dat de kerk een roeping naar buiten heeft in onze zogeroemde multiculturele samenleving, waarin men van overheidswege de God van de bijbel een plaats in de marge heeft gegeven. Men wil wel de zegeningen van een moreel hoge samenleving, die op het drijfzand van materiele welstand stand moet houden, maar wil de invloed van de Kerk, de draagster van haar normen en waarden, tot een minimum beperken. Dit is voor de kerk de kans om weer aandacht te gaan besteden aan een van de bouwstenen van de gemeente : het gezin. Politiek is men hiervan reeds doordrongen. De kerk moet nu volgen. De aandacht naar buiten is vaak ten koste gegaan van de opbouw naar binnen. Op den duur leidt dit tot verlies naar alle kanten voor de gemeente als opdracht.
Juist van de doop uit bezien, moet het gezin in de zorg der kerk beslist een centrale plaats houden. De gedoopte gezinnen vormen de kernen van de christengemeente. Calvijn ziet in het gezin iets bewaard van de oorspronkelijke heerlijkheid van de schepping. In elk geval is het evangelisch om het gezin te beschouwen als de eerste mogelijkheid van een christelijke gemeenschap in het samenleven van mensen. Daar leven mensen in een verbondenheid van liefde en trouw. Daar kan men zich in Christus verenigd weten. Daar kan men leven met de bijbel. Daar kan de doop worden be-leefd. Maar in hoeverre wordt deze mogelijkheid tot werkelijkheid ? De nood van de dooppraktijk is, dat ouders de doop van hun kinderen vragen, terwijl in het gezin van het samen leven rondom het evangelie weinig of niets meer wordt gevonden. De geestelijke crisis van de kerk blijkt die van het gezin te zijn. Het dagelijks luisteren naar de bijbel komt steeds minder voor.
In Bijbels Optiek
Het gebed aan tafel is meer dan je handen vouwen.
Het gebed aan tafel is vaak niet meer dan “even-stil-zijn”. Een geloofslied wordt slechts heel zelden gezamenlijk gezongen. Kortom, met de viering van de geloofsgemeenschap in huis is het niet gunstig gesteld. En dat is toch de kracht van de gemeente geweest in tijden van druk en vervolging door de eeuwen heen.
De zorg van de kerk voor de gezinnen moet erop gericht zijn, dat het leven als gedoopten in huis weer als doel en opdracht wordt gezien. De verantwoordelijkheid voor elkaar, speciaal van de ouders voor de kinderen, maar ook omgekeerd en onderling, moet als een zaak van geloof worden aanvaard. Hierin past niet de opvatting dat ieder het zelf maar moet weten en dat de kinderen later zelf maar moeten uitmaken, of zij willen geloven. Dergelijke uitspraken moeten als onwerkelijke en loze kreten worden doorzien. Het spreekt nogal vanzelf, dat ieder zelf heel wat heeft uit te maken en dat de kinderen in hun volwassenheid eigen beslissingen moeten nemen. Maar juist omdát er zoveel moet worden beslist en er zware verantwoordelijkheden op ieders weg komen, hebben mensen elkaar hard nodig. Allereerst in de primaire gemeenschap van het eigen gezin. Juist opdát kinderen tot verantwoorde eigen beslissingen zullen komen, hebben zij op de weg naar volwassenheid de zorg van het gezin nodig. Tenzij men hen maar onvoorbereid aan de invloed van allerlei machten in de wereld wil uitleveren, die wel degelijk opzettelijk en met eigen bedoelingen op hen afkomen. Hierbij moeten vragen over tweeverdieners, zorg van oudere gemeenteleden voor kinderen van deze ouders, de zorg voor kinderen in groepsverband van christelijke gezinnen met activiteiten van deze tijd, zeker aan de orde komen. Verdere oplossing van praktische knelpunten, die de zorg voor het gezin in de weg staan, moeten binnen het kader van de gemeente in werkgroepen besproken worden. Voorwaarde is dat dit vanuit de gemeente, gezien vanuit de opvatting van de doop, ondersteund wordt. Anders moet men er in het geheel niet aan beginnen.
De kerk is geroepen haar gedoopte gezinnen in hun verantwoordelijkheid van dienst te zijn met raad en daad, in gehoorzaamheid aan het evangelie. Op dit dienstbetoon is de pastorale zorg gericht. Huisbezoek blijft een dure plicht in het pastoraat. Het heeft direct te maken met de godsdienstige begeleiding – en niet met religieuze dwang – in de gezinnen. Het christelijk geloof wil in het geheel van het opvoedingsgebeuren werkzaam zijn. Godsdienstige opvoeding is niet een afzonderlijk en bijkomend onderdeel van een “algemene” opvoeding, wat dit laatste dan ook mag wezen. Maar het geloof in Jezus Christus is in een gedoopt gezin de beslissende realiteit, die alle verhoudingen draagt. Daarom heeft de godsdienstige opvoeding in het gezin een zinvolle en belangrijke plaats binnen het lichaam van Christus.
De pastorale zorg voor de gezinnen is dus onmisbaar om de gezinnen te helpen in hun functie als krachtcentrales van het geloofsleven en ze als zodanig in te bouwen in het organische verband van de gemeente. Elke poging, die dit kan bevorderen, moet worden ondernomen. Daartoe verplicht de doop zowel de gemeente als het gezin. Daartoe moet het er niet slechts om begonnen zijn, of de specifiek godsdienstige vormen wel aan hun trekken komen, al zijn deze vormen, zoals het gebed, het lezen uit de bijbel en de gehele viering, van grote waarde. Het eerst-belangrijke in de ontmoeting van gemeente en gezin is, dat er een band der gemeenschap is.
Het gebed aan tafel is vaak niet meer dan “even-stil-zijn”. Een geloofslied wordt slechts heel zelden gezamenlijk gezongen. Kortom, met de viering van de geloofsgemeenschap in huis is het niet gunstig gesteld. En dat is toch de kracht van de gemeente geweest in tijden van druk en vervolging door de eeuwen heen.
De zorg van de kerk voor de gezinnen moet erop gericht zijn, dat het leven als gedoopten in huis weer als doel en opdracht wordt gezien. De verantwoordelijkheid voor elkaar, speciaal van de ouders voor de kinderen, maar ook omgekeerd en onderling, moet als een zaak van geloof worden aanvaard. Hierin past niet de opvatting dat ieder het zelf maar moet weten en dat de kinderen later zelf maar moeten uitmaken, of zij willen geloven. Dergelijke uitspraken moeten als onwerkelijke en loze kreten worden doorzien. Het spreekt nogal vanzelf, dat ieder zelf heel wat heeft uit te maken en dat de kinderen in hun volwassenheid eigen beslissingen moeten nemen. Maar juist omdát er zoveel moet worden beslist en er zware verantwoordelijkheden op ieders weg komen, hebben mensen elkaar hard nodig. Allereerst in de primaire gemeenschap van het eigen gezin. Juist opdát kinderen tot verantwoorde eigen beslissingen zullen komen, hebben zij op de weg naar volwassenheid de zorg van het gezin nodig. Tenzij men hen maar onvoorbereid aan de invloed van allerlei machten in de wereld wil uitleveren, die wel degelijk opzettelijk en met eigen bedoelingen op hen afkomen. Hierbij moeten vragen over tweeverdieners, zorg van oudere gemeenteleden voor kinderen van deze ouders, de zorg voor kinderen in groepsverband van christelijke gezinnen met activiteiten van deze tijd, zeker aan de orde komen. Verdere oplossing van praktische knelpunten, die de zorg voor het gezin in de weg staan, moeten binnen het kader van de gemeente in werkgroepen besproken worden. Voorwaarde is dat dit vanuit de gemeente, gezien vanuit de opvatting van de doop, ondersteund wordt. Anders moet men er in het geheel niet aan beginnen.
De kerk is geroepen haar gedoopte gezinnen in hun verantwoordelijkheid van dienst te zijn met raad en daad, in gehoorzaamheid aan het evangelie. Op dit dienstbetoon is de pastorale zorg gericht. Huisbezoek blijft een dure plicht in het pastoraat. Het heeft direct te maken met de godsdienstige begeleiding – en niet met religieuze dwang – in de gezinnen. Het christelijk geloof wil in het geheel van het opvoedingsgebeuren werkzaam zijn. Godsdienstige opvoeding is niet een afzonderlijk en bijkomend onderdeel van een “algemene” opvoeding, wat dit laatste dan ook mag wezen. Maar het geloof in Jezus Christus is in een gedoopt gezin de beslissende realiteit, die alle verhoudingen draagt. Daarom heeft de godsdienstige opvoeding in het gezin een zinvolle en belangrijke plaats binnen het lichaam van Christus.
De pastorale zorg voor de gezinnen is dus onmisbaar om de gezinnen te helpen in hun functie als krachtcentrales van het geloofsleven en ze als zodanig in te bouwen in het organische verband van de gemeente. Elke poging, die dit kan bevorderen, moet worden ondernomen. Daartoe verplicht de doop zowel de gemeente als het gezin. Daartoe moet het er niet slechts om begonnen zijn, of de specifiek godsdienstige vormen wel aan hun trekken komen, al zijn deze vormen, zoals het gebed, het lezen uit de bijbel en de gehele viering, van grote waarde. Het eerst-belangrijke in de ontmoeting van gemeente en gezin is, dat er een band der gemeenschap is.
In Bijbels Optiek
Het jeugdwerk moet in de kerk een plaats hebben, bijv. door een groeigroep.
Het gezin moet in de gemeente een thuis hebben, zoals de enkeling dat heeft in gezin en gemeente. Natuurlijk gaat deze vergelijking alleen op met inachtneming van de verschillen in de verhouding enkeling-gezin en gezin-gemeenschap. Maar als het niet enigermate gelukt om de gemeente te doen functioneren als de ruimte, waarbinnen de gezinnen een achtergrond en stimulans krijgen, zullen de ontkerkelijking en de ontkerstening moeilijk bestreden kunnen worden. Zonder deze band tussen gemeente en gezin hangt alle kerkenwerk in de lucht. Het heeft geen grond onder de voeten. De kerk moet weer worden de hoedster voor het geestelijk welzijn niet van enkelingen, maar ook van de gezinnen.
Het gezin kan alleen een kerkje in de kerk zijn, wanneer de kerk een groot gezin rondom het gezinnetje is. En de doop is een gebeurtenis, waarin op sacramentele wijze, onder de verzegeling en bevestiging van Godswege, zichtbaar wordt, hoezeer in de verlossing door Jezus Christus gezin en gemeente onlosmakelijk bij elkaar behoren en op elkaar zijn aangewezen.
Tenslotte nog een korte opmerking over de jeugd. Er is een tijd geweest, dat de kerk kon volstaan met haar kerkdiensten, haar catechetisch vormingswerk en haar pastorale bezoeken bij de mensen thuis. Daarmee had zij het gehele werk bestreken. De scholen gingen aanvankelijk van de kerk uit of vielen in elk geval geheel binnen haar invloedssfeer. Ook de jonge generatie werd op deze wijze door haar zorgende arm omvat. Tegenwoordig heeft de kerk heel wat meer moeite om de jeugd te bereiken en te begeleiden. Daartoe moet zij zich bezighouden met een veelheid van milieus, waarin de jongeren verkeren en worden gevormd, zoals : gezin, school, arbeidsomgeving, verband van vrijetijdsbesteding en ontspanning, georganiseerd jeugdwerk, jeugdzorgwerk en nog meer. Het is zelfs de vraag, of de mogelijke bemoeienis van de kerk met de jeugd in enige lijst valt te registreren als men denkt aan de huidige muziekcultuur ( discotheken, houseparty’s ), het drugsgebruik ( XTC cocaïne, enz. ), de filmindustrie ( geweld, criminaliteit, seks ) en occultisme.
Het gezin moet in de gemeente een thuis hebben, zoals de enkeling dat heeft in gezin en gemeente. Natuurlijk gaat deze vergelijking alleen op met inachtneming van de verschillen in de verhouding enkeling-gezin en gezin-gemeenschap. Maar als het niet enigermate gelukt om de gemeente te doen functioneren als de ruimte, waarbinnen de gezinnen een achtergrond en stimulans krijgen, zullen de ontkerkelijking en de ontkerstening moeilijk bestreden kunnen worden. Zonder deze band tussen gemeente en gezin hangt alle kerkenwerk in de lucht. Het heeft geen grond onder de voeten. De kerk moet weer worden de hoedster voor het geestelijk welzijn niet van enkelingen, maar ook van de gezinnen.
Het gezin kan alleen een kerkje in de kerk zijn, wanneer de kerk een groot gezin rondom het gezinnetje is. En de doop is een gebeurtenis, waarin op sacramentele wijze, onder de verzegeling en bevestiging van Godswege, zichtbaar wordt, hoezeer in de verlossing door Jezus Christus gezin en gemeente onlosmakelijk bij elkaar behoren en op elkaar zijn aangewezen.
Tenslotte nog een korte opmerking over de jeugd. Er is een tijd geweest, dat de kerk kon volstaan met haar kerkdiensten, haar catechetisch vormingswerk en haar pastorale bezoeken bij de mensen thuis. Daarmee had zij het gehele werk bestreken. De scholen gingen aanvankelijk van de kerk uit of vielen in elk geval geheel binnen haar invloedssfeer. Ook de jonge generatie werd op deze wijze door haar zorgende arm omvat. Tegenwoordig heeft de kerk heel wat meer moeite om de jeugd te bereiken en te begeleiden. Daartoe moet zij zich bezighouden met een veelheid van milieus, waarin de jongeren verkeren en worden gevormd, zoals : gezin, school, arbeidsomgeving, verband van vrijetijdsbesteding en ontspanning, georganiseerd jeugdwerk, jeugdzorgwerk en nog meer. Het is zelfs de vraag, of de mogelijke bemoeienis van de kerk met de jeugd in enige lijst valt te registreren als men denkt aan de huidige muziekcultuur ( discotheken, houseparty’s ), het drugsgebruik ( XTC cocaïne, enz. ), de filmindustrie ( geweld, criminaliteit, seks ) en occultisme.
In Bijbels Optiek
Ook de kerk heeft haar taak in het oplossen van het drugsgebruik.
In elk geval is de tijd voorbij, dat de zorg van de kerk voor de jeugd uitsluitend kon lopen langs de baan zondagsschool, kinderkerk, catechese en kerkelijk jeugdwerk. Zo werden de gedoopte kinderen door de kerk begeleid en gevormd tot bewuste en belijdende christenen. Maar de catechese wordt veelal niet meer gezien als het eigensoortige en noodzakelijke onderricht van de kerk. Zij is verschrompeld tot één van de vele gelegenheden, waarop de kinderen van de gemeente toch wel met bijbel en geloof in aanraking komen. Haar eigenlijke karakter wordt daarmee miskend. De kerk moet nu wel andere wegen naar de jeugd zoeken naast de catechisatie. Maatschappijkritiek uit evangelische inspiratie kan tot acties leiden. Een bonte verscheidenheid van activiteiten in de wereld der jongeren doet zich voor, die door de christelijke gemeente met haar sympathie en steun kan worden begeleid op grond van haar opdracht onder de mensen. Er is veel arbeid die een relatie met het evangelie heeft zonder in directe zin van de kerk uit te gaan.
Zo moet de gemeente van Christus heel de samenleving zien binnen de lichtkring van de doop, waarmee de Heer haar uitzendt onder de volken. Alle werk, dat lijnen volgt, die overeenkomen met de bedoeling van het evangelie, moet zij durven erkennen en waarderen, ook al doet het op het oog “werelds” aan. Zij moet dit doen met steun en ook met waakzaamheid en waarschuwing. Maar zonder bedilzucht en verlangen naar zieltjeswinnerij. Als eenvoudige dienst die Christus vraagt.
Het moet een positief getuigenis zijn, dat van de gemeente uitgaat onder de jongeren, die zij wil meenemen in de beweging van Jezus door de geschiedenis op weg naar zijn toekomst.
In elk geval is de tijd voorbij, dat de zorg van de kerk voor de jeugd uitsluitend kon lopen langs de baan zondagsschool, kinderkerk, catechese en kerkelijk jeugdwerk. Zo werden de gedoopte kinderen door de kerk begeleid en gevormd tot bewuste en belijdende christenen. Maar de catechese wordt veelal niet meer gezien als het eigensoortige en noodzakelijke onderricht van de kerk. Zij is verschrompeld tot één van de vele gelegenheden, waarop de kinderen van de gemeente toch wel met bijbel en geloof in aanraking komen. Haar eigenlijke karakter wordt daarmee miskend. De kerk moet nu wel andere wegen naar de jeugd zoeken naast de catechisatie. Maatschappijkritiek uit evangelische inspiratie kan tot acties leiden. Een bonte verscheidenheid van activiteiten in de wereld der jongeren doet zich voor, die door de christelijke gemeente met haar sympathie en steun kan worden begeleid op grond van haar opdracht onder de mensen. Er is veel arbeid die een relatie met het evangelie heeft zonder in directe zin van de kerk uit te gaan.
Zo moet de gemeente van Christus heel de samenleving zien binnen de lichtkring van de doop, waarmee de Heer haar uitzendt onder de volken. Alle werk, dat lijnen volgt, die overeenkomen met de bedoeling van het evangelie, moet zij durven erkennen en waarderen, ook al doet het op het oog “werelds” aan. Zij moet dit doen met steun en ook met waakzaamheid en waarschuwing. Maar zonder bedilzucht en verlangen naar zieltjeswinnerij. Als eenvoudige dienst die Christus vraagt.
Het moet een positief getuigenis zijn, dat van de gemeente uitgaat onder de jongeren, die zij wil meenemen in de beweging van Jezus door de geschiedenis op weg naar zijn toekomst.