In Bijbels Optiek
4. De doop in onze tijd nader beschouwd.
4.1. Bijbels denken en eigentijds denken.
In de praktijk van de Joodse proselietendoop en ook in de bijbelse gegevens over de christelijke doop kom je het denken in boven-persoonlijke groepen tegen. De moderne westerse mens is sterk individueel ingesteld. Dat maakt het voor ons moeilijk de collectivistische denkvormen van de bijbel te begrijpen. De betekenis hiervan gaat veel verder dan de doophandelingen. Het gemeenschapsdenken is kenmerkend voor de gehele bijbel. Daarom moeten we dit steeds nadrukkelijk in gedachten houden. Het is echt jammer, dat bij het verklaren van de doopgeschiedenissen deze belangrijke factor gewoonlijk over het hoofd gezien wordt. Juist bij de doop heeft de gemeenschap van het “huis” een beslissende betekenis.
De vraag is voor ons, of dit gemeenschapsdenken voor een bijbelse toepassing van de doop in onze tijd en situatie nog waarde kan hebben en welke waarde dit dan kan wezen.
Maar wij kunnen er niet om heen, dat de doopverhalen in de bijbel zelf geheel van deze collectieve levenshouding doortrokken zijn. Dit hangt natuurlijk samen met de structuur van de samenleving in die tijd.
We zullen ons dus bezig moeten houden met het hoe en wat van het bijbelse gemeenschapdenken. Met het oog op de doop dringen zich vooral vragen naar voren omtrent het gevaar van een massale interpretatie, de plaats van het persoonlijke in de geloofsbeslissing en de wijze waarop de huisgemeenschap al of niet binnen de christelijke gemeente kan functioneren.
De geschiedenissen van doop-bedieningen in de bijbel geven geen enkele steun aan de volkskerk-gewoonte, volgens welke gedoopt wordt al wat de kerk binnengedragen wordt. Het protest van Karl Barth tegen deze gewoonte kan met reden een bijbels protest tegen een in de kerk binnengeslopen misbruik worden genoemd ( zie Karl Barth en de ( kinder )doop ). Het is een rare uitlegging van de bijbel, wanneer de opdracht van Christus tot het dopen van alle volken zodanig wordt opgevat, dat iedereen die op de weg van de kerk wordt aangetroffen, krachtens het doopbevel zo snel mogelijk naar de doopvont gebracht moet worden. Vroeger werd soms gesproken van gedoopte volken. Nederland is wel als een “gedoopte natie” aangeduid. Voor dergelijke kwalificaties, op welk volk dan ook toegepast, kan men zich niet op de bijbel beroepen.
Als natie heeft alleen Israël een eigen plaats onder de volken. Het is verkoren om te laten zien en bekend te maken te midden van de naties, wie God is in de unieke zin van de Náám : “Ik ben, die Ik ben”, de God-met-ons. Geen ander volk kan in deze roeping Israël vervangen of aflossen. Daarom is het tegen de bijbel, wanneer welk volk ook als Gods volk of als christelijke volk in bijzondere zin wordt aangemerkt.
Ongetwijfeld is de zegen van Abraham voor alle volken bedoeld ( Gen. 12 : 3 ). Zij zullen met Israël instemmen in de lof van de unieke God ( Psalm 67 ). Van alle kanten zal gevraagd worden naar de God van het daartoe verkoren volk
( Zach. 8 : 20-23 ). In de eindoverwinning van Christus zal onder de volken het lied van het Lam worden aangeheven tot lof van God (Openb. 15 : 3,4 ). En de keur der volken zal deel hebben aan het nieuwe Jeruzalem ( Openb. 21 : 26 ). De bijbel is vol van deze wereldomvattende vergezichten. Maar dat is wat anders dan een optelsom van alles en iedereen in de geschiedenis. Veeleer is het massamotief een duistere verleiding voor Gods volk onderweg. Voor het christelijk geloof zijn de beste tijden in de geschiedenis die geweest, waarin de gemeente als een kudde te midden van een dreigende meerderheid moest leven.
Het collectieve denken van de bijbel moet dus niet worden verward met een denken in volksmassa’s. De volken kunnen alleen via Israël en met Israël mee delen in het Rijk van God. En de gelovigen uit de gehele wereld hebben geen weg naar het heil buiten de gemeente van Christus om. Gemeenschap is iets anders dan massa. Het evangelie heeft allen en iedereen op het ook. Maar de geloofsgemeente rondom Jezus Christus is de kleine, gewoonlijk ongeachte en ergerniswekkende, poort waar men doorheen moet. Massa moet eerst tot gemeente worden. Door deze ergernis moeten allen heen, die het Koninkrijk van God willen binnengaan. Het dopen van iedereen, die dat op een af andere reden verlangt, is in strijd met het karakter van de doop als opname in de God-belijdende gemeenschap. Het blijkt wel eens moeilijk om dit joods-christelijk grondbeginsel te handhaven. In de geschiedenis van het joodse proselitisme is er het voorbeeld van het volk van Adiabene, dat in de tijd van de Romeinse keizer Claudius ( 41-54 na Chr. ) tot het Jodendom overging. Dit volkje woonde ten noordoosten van Ninevé in het grensgebied van het Romenise en Perzische rijk. Toen koning Izates van Adiabene besloot zich bij het joodse geloof aan te sluiten, gold dat voor zijn gehele volk in overeenstemming met het collectivistisch denken.
4.1. Bijbels denken en eigentijds denken.
In de praktijk van de Joodse proselietendoop en ook in de bijbelse gegevens over de christelijke doop kom je het denken in boven-persoonlijke groepen tegen. De moderne westerse mens is sterk individueel ingesteld. Dat maakt het voor ons moeilijk de collectivistische denkvormen van de bijbel te begrijpen. De betekenis hiervan gaat veel verder dan de doophandelingen. Het gemeenschapsdenken is kenmerkend voor de gehele bijbel. Daarom moeten we dit steeds nadrukkelijk in gedachten houden. Het is echt jammer, dat bij het verklaren van de doopgeschiedenissen deze belangrijke factor gewoonlijk over het hoofd gezien wordt. Juist bij de doop heeft de gemeenschap van het “huis” een beslissende betekenis.
De vraag is voor ons, of dit gemeenschapsdenken voor een bijbelse toepassing van de doop in onze tijd en situatie nog waarde kan hebben en welke waarde dit dan kan wezen.
Maar wij kunnen er niet om heen, dat de doopverhalen in de bijbel zelf geheel van deze collectieve levenshouding doortrokken zijn. Dit hangt natuurlijk samen met de structuur van de samenleving in die tijd.
We zullen ons dus bezig moeten houden met het hoe en wat van het bijbelse gemeenschapdenken. Met het oog op de doop dringen zich vooral vragen naar voren omtrent het gevaar van een massale interpretatie, de plaats van het persoonlijke in de geloofsbeslissing en de wijze waarop de huisgemeenschap al of niet binnen de christelijke gemeente kan functioneren.
De geschiedenissen van doop-bedieningen in de bijbel geven geen enkele steun aan de volkskerk-gewoonte, volgens welke gedoopt wordt al wat de kerk binnengedragen wordt. Het protest van Karl Barth tegen deze gewoonte kan met reden een bijbels protest tegen een in de kerk binnengeslopen misbruik worden genoemd ( zie Karl Barth en de ( kinder )doop ). Het is een rare uitlegging van de bijbel, wanneer de opdracht van Christus tot het dopen van alle volken zodanig wordt opgevat, dat iedereen die op de weg van de kerk wordt aangetroffen, krachtens het doopbevel zo snel mogelijk naar de doopvont gebracht moet worden. Vroeger werd soms gesproken van gedoopte volken. Nederland is wel als een “gedoopte natie” aangeduid. Voor dergelijke kwalificaties, op welk volk dan ook toegepast, kan men zich niet op de bijbel beroepen.
Als natie heeft alleen Israël een eigen plaats onder de volken. Het is verkoren om te laten zien en bekend te maken te midden van de naties, wie God is in de unieke zin van de Náám : “Ik ben, die Ik ben”, de God-met-ons. Geen ander volk kan in deze roeping Israël vervangen of aflossen. Daarom is het tegen de bijbel, wanneer welk volk ook als Gods volk of als christelijke volk in bijzondere zin wordt aangemerkt.
Ongetwijfeld is de zegen van Abraham voor alle volken bedoeld ( Gen. 12 : 3 ). Zij zullen met Israël instemmen in de lof van de unieke God ( Psalm 67 ). Van alle kanten zal gevraagd worden naar de God van het daartoe verkoren volk
( Zach. 8 : 20-23 ). In de eindoverwinning van Christus zal onder de volken het lied van het Lam worden aangeheven tot lof van God (Openb. 15 : 3,4 ). En de keur der volken zal deel hebben aan het nieuwe Jeruzalem ( Openb. 21 : 26 ). De bijbel is vol van deze wereldomvattende vergezichten. Maar dat is wat anders dan een optelsom van alles en iedereen in de geschiedenis. Veeleer is het massamotief een duistere verleiding voor Gods volk onderweg. Voor het christelijk geloof zijn de beste tijden in de geschiedenis die geweest, waarin de gemeente als een kudde te midden van een dreigende meerderheid moest leven.
Het collectieve denken van de bijbel moet dus niet worden verward met een denken in volksmassa’s. De volken kunnen alleen via Israël en met Israël mee delen in het Rijk van God. En de gelovigen uit de gehele wereld hebben geen weg naar het heil buiten de gemeente van Christus om. Gemeenschap is iets anders dan massa. Het evangelie heeft allen en iedereen op het ook. Maar de geloofsgemeente rondom Jezus Christus is de kleine, gewoonlijk ongeachte en ergerniswekkende, poort waar men doorheen moet. Massa moet eerst tot gemeente worden. Door deze ergernis moeten allen heen, die het Koninkrijk van God willen binnengaan. Het dopen van iedereen, die dat op een af andere reden verlangt, is in strijd met het karakter van de doop als opname in de God-belijdende gemeenschap. Het blijkt wel eens moeilijk om dit joods-christelijk grondbeginsel te handhaven. In de geschiedenis van het joodse proselitisme is er het voorbeeld van het volk van Adiabene, dat in de tijd van de Romeinse keizer Claudius ( 41-54 na Chr. ) tot het Jodendom overging. Dit volkje woonde ten noordoosten van Ninevé in het grensgebied van het Romenise en Perzische rijk. Toen koning Izates van Adiabene besloot zich bij het joodse geloof aan te sluiten, gold dat voor zijn gehele volk in overeenstemming met het collectivistisch denken.
In Bijbels Optiek
Er is nog een sarcofaag bewaard gebleven van Helena van Adiabene, de moeder van koning Izates. Dit volk besloot over te gaan tot het jodendom. De sarcofaag wordt bewaard in het Israëlmuseum te Jertzalem.
Aan joodse zijde was er wel een discussie over wel of geen besnijdenis in dit geval. Maar het reinigingsbad moest zonder meer plaatsvinden. Overigens liet Izates zich óók besnijden. En in de latere joodse oorlogen hielp het volk van Adiabene de Joden in het verzet tegen de Romeinse overheersing. Toch was het massale van deze overgang moeilijk te rijmen met behoedzaamheid, die hoorde bij het zuiver bewaren van de proselietendoop.
In de christelijke zending van de laatste eeuwen zijn eveneens bekeringen van hele volksstammen voorgekomen, doordat een stamhoofd christen werd. Zendelingen hebben wel eens een massale doop bediend, omdat het verlangd werd door zo’n stamhoofd. Het aspect van het toetreden tot de geloofsgemeenschap komt op deze wijze in het gedrang. Hetzelfde is het geval, wanneer in een moderne massa-kerk men fatsoenshalve bij het “geloof” wil horen en op grond daarvan de doop begeert. Dit motief van “gewoonte of bijgeloof” is in de kerken wel afgewezen, maar in de prakrijk vaak toch wel toegelaten.
Is aan de ene kant het massa-motief een bedreiging voor de bijbelse doop, anderzijds is de individuele eigenwilligheid het evenzo. En dat is in de vorige ( twintigste ! ) eeuw een veel voorkomend verschijnsel geworden. Het individualisme viert hoogtij. Wij zeggen tegenwoordig graag en nadrukkelijk “ik”: ik doe wat ik wil ! ik trek mij nergens wat van aan ! niemand heeft iets te maken met mijn particuliere zaken ! ik wens baas in mijn eigen leven te zijn !
Uiteraard zit er in al deze en dergelijke kreten een onmiskenbare waarheid. Maar met het modewoord "privacy" wordt ook heel wat egocentrisme goedgepraat. Het is wat vreemd in een tijd, waarin alom geklaagd wordt over menselijke eenzaamheid en terecht luid geroepen wordt, dat mensen er voor elkaar moeten zijn, telkens te horen ( vaak uit dezelfde mond ) : ik doe wat ik wil !
In de bijbelse visie is het uitgesloten, dat iedereen maar kan doen wat men zelf wil. Wij hebben met elkaar rekening te houden en de medemensen te erkennen en lief te hebben, zoals God met ons rekening houdt, ons erkent en ons liefheeft. Het woord liefde sluit per definitie in : rekening houden met de ander. Liefde gaat veel verder, maar zonder dit allerkleinste begin van erkenning kan van liefhebben geen sprake zijn.
Op het vlak van geloven en belijden staat dit samen-willen-leven met anderen bovenaan. En de christelijke gemeente kan niet bestaan, wanneer de een de ander niet uitnemender acht dan zichzelf. Een grondrecht voor die gemeente is, dat ieder niet slechts let op het eigen belang, maar ook op dat van anderen ( Fil. 2 : 3,4 ). Het “ik-alleen” strijdt met het wezen van het christelijk geloof.
Aan joodse zijde was er wel een discussie over wel of geen besnijdenis in dit geval. Maar het reinigingsbad moest zonder meer plaatsvinden. Overigens liet Izates zich óók besnijden. En in de latere joodse oorlogen hielp het volk van Adiabene de Joden in het verzet tegen de Romeinse overheersing. Toch was het massale van deze overgang moeilijk te rijmen met behoedzaamheid, die hoorde bij het zuiver bewaren van de proselietendoop.
In de christelijke zending van de laatste eeuwen zijn eveneens bekeringen van hele volksstammen voorgekomen, doordat een stamhoofd christen werd. Zendelingen hebben wel eens een massale doop bediend, omdat het verlangd werd door zo’n stamhoofd. Het aspect van het toetreden tot de geloofsgemeenschap komt op deze wijze in het gedrang. Hetzelfde is het geval, wanneer in een moderne massa-kerk men fatsoenshalve bij het “geloof” wil horen en op grond daarvan de doop begeert. Dit motief van “gewoonte of bijgeloof” is in de kerken wel afgewezen, maar in de prakrijk vaak toch wel toegelaten.
Is aan de ene kant het massa-motief een bedreiging voor de bijbelse doop, anderzijds is de individuele eigenwilligheid het evenzo. En dat is in de vorige ( twintigste ! ) eeuw een veel voorkomend verschijnsel geworden. Het individualisme viert hoogtij. Wij zeggen tegenwoordig graag en nadrukkelijk “ik”: ik doe wat ik wil ! ik trek mij nergens wat van aan ! niemand heeft iets te maken met mijn particuliere zaken ! ik wens baas in mijn eigen leven te zijn !
Uiteraard zit er in al deze en dergelijke kreten een onmiskenbare waarheid. Maar met het modewoord "privacy" wordt ook heel wat egocentrisme goedgepraat. Het is wat vreemd in een tijd, waarin alom geklaagd wordt over menselijke eenzaamheid en terecht luid geroepen wordt, dat mensen er voor elkaar moeten zijn, telkens te horen ( vaak uit dezelfde mond ) : ik doe wat ik wil !
In de bijbelse visie is het uitgesloten, dat iedereen maar kan doen wat men zelf wil. Wij hebben met elkaar rekening te houden en de medemensen te erkennen en lief te hebben, zoals God met ons rekening houdt, ons erkent en ons liefheeft. Het woord liefde sluit per definitie in : rekening houden met de ander. Liefde gaat veel verder, maar zonder dit allerkleinste begin van erkenning kan van liefhebben geen sprake zijn.
Op het vlak van geloven en belijden staat dit samen-willen-leven met anderen bovenaan. En de christelijke gemeente kan niet bestaan, wanneer de een de ander niet uitnemender acht dan zichzelf. Een grondrecht voor die gemeente is, dat ieder niet slechts let op het eigen belang, maar ook op dat van anderen ( Fil. 2 : 3,4 ). Het “ik-alleen” strijdt met het wezen van het christelijk geloof.
In Bijbels Optiek
De ik-cultuur is in strijd met het christelijk geloof.
De tegenwerping, dat het geloof toch een persoonlijke keuze is, snijdt hiertegen geen hout. Inderdaad is geloven de meest persoonlijke zaak voor de mens. Maar dat is niet hetzelfde als individuele eigenwilligheid. Individu is de mens op zichzelf. Persoon is de mens in relatie tot anderen. Zonder de ander kan het ik geen identiteit, geen eigen leven hebben. Juist omdat het geloof zo persoonlijk is, kan het alleen in gemeenschap bestaan, met andere mensen mee en eventueel anders dan andere mensen. De mogelijkheid van anderszijn is de vooronderstelling van de persoonlijke eigenheid. Geloven doet de mens dan ook nooit op zichzelf en evenmin uitsluitend vóór zichzelf. Het christelijk geloof is in de eerste plaats naar de ander toegekeerd. In volkomen zin is dit door Christus gebeurd. Hij was er enkel en alleen voor anderen. Het leven van de christen is op dit in Christus gegeven heil gebouwd en wil zich daaraan houden.
Opname in de gemeente is dan ook het binnenkomen in een geloofskring, waar dit voor-en-met-de-ander een grondregel behoort te zijn. Ook al is de werkelijkheid er nogal eens ver van verwijderd, aan deze regel moet ten diepste worden vastgehouden. Het doopgebeuren bij de intrede in de christelijke gemeente is daarom als persoonlijke aangelegenheid tegelijk een zaak van allen in de gemeenschap en tevens van degenen met wie de geloofsverbondenheid in nog nauwere kring wordt beleefd.
In de gemeente van Christus treedt het ik-belang terug voor het wij-te-zamen.
De tegenwerping, dat het geloof toch een persoonlijke keuze is, snijdt hiertegen geen hout. Inderdaad is geloven de meest persoonlijke zaak voor de mens. Maar dat is niet hetzelfde als individuele eigenwilligheid. Individu is de mens op zichzelf. Persoon is de mens in relatie tot anderen. Zonder de ander kan het ik geen identiteit, geen eigen leven hebben. Juist omdat het geloof zo persoonlijk is, kan het alleen in gemeenschap bestaan, met andere mensen mee en eventueel anders dan andere mensen. De mogelijkheid van anderszijn is de vooronderstelling van de persoonlijke eigenheid. Geloven doet de mens dan ook nooit op zichzelf en evenmin uitsluitend vóór zichzelf. Het christelijk geloof is in de eerste plaats naar de ander toegekeerd. In volkomen zin is dit door Christus gebeurd. Hij was er enkel en alleen voor anderen. Het leven van de christen is op dit in Christus gegeven heil gebouwd en wil zich daaraan houden.
Opname in de gemeente is dan ook het binnenkomen in een geloofskring, waar dit voor-en-met-de-ander een grondregel behoort te zijn. Ook al is de werkelijkheid er nogal eens ver van verwijderd, aan deze regel moet ten diepste worden vastgehouden. Het doopgebeuren bij de intrede in de christelijke gemeente is daarom als persoonlijke aangelegenheid tegelijk een zaak van allen in de gemeenschap en tevens van degenen met wie de geloofsverbondenheid in nog nauwere kring wordt beleefd.
In de gemeente van Christus treedt het ik-belang terug voor het wij-te-zamen.
In Bijbels Optiek
De wij-samen cultuur is duurzamer.
Het is een oer-joodse gedachte, dat een mens niet louter als een individueel wezen beschouwd mag worden. Hij is deel van een groter geheel, dat niet enkel de gelijktijdige medeleden van een groep omvat, maar ook degenen, die voorgingen, en degenen, die nog zullen volgen. Van de vroegere generaties zijn de tegenwoordige leden de erfgenamen binnen de gemeenschap. Voor komende geslachten zijn zij de erflaters. Het geheel van deze gemeenschap gaat uit boven individuele bestaan van de leden afzonderlijk. En die bovenpersoonlijke eenheid en verbondenheid wil in elk der deelhebbenden werkzaam zijn. Zij vertegenwoordigen dat geheel onder de mensen.. In de Engelse theologie wordt deze verleden, heden en toekomst opspannende samenhang een corporatieve persoonseenheid ( corporate personality ) genoemd.
Deze gemeenschap in een verbondenheid, die tijden en geslachten verenigt, is met name voor het gelóóf van beslissende betekenis. De vaderen behoren erbij in het Oude Testament. Al wie sterft, wordt tot de vaderen verzameld en valt niet uit de geloofsverbondenheid. En de komende geslachten zijn er evenzeer bij inbegrepen. Maar die organische band wordt ook ervaren met de levende leden in het heden.
Het joodse volk is zo’n geloofseenheid. De generaties, die gingen en die komen, zijn met het volk dat nu leeft, blijvend verbonden. De tabernakel werd in de woestijntocht, na de bevrijding uit Egypte, het zichtbare middelpunt van de joodse eenheid, die in de ontmoeting met de God van Israël heel bijzonder werd gevierd. Na de ballingschap van de zesde eeuw voor Christus kwam de synagoge op, waar men zich rondom het Woord van de aloude openbaring verbonden wist met wat is, wat was en wat komen zou.
Het is een oer-joodse gedachte, dat een mens niet louter als een individueel wezen beschouwd mag worden. Hij is deel van een groter geheel, dat niet enkel de gelijktijdige medeleden van een groep omvat, maar ook degenen, die voorgingen, en degenen, die nog zullen volgen. Van de vroegere generaties zijn de tegenwoordige leden de erfgenamen binnen de gemeenschap. Voor komende geslachten zijn zij de erflaters. Het geheel van deze gemeenschap gaat uit boven individuele bestaan van de leden afzonderlijk. En die bovenpersoonlijke eenheid en verbondenheid wil in elk der deelhebbenden werkzaam zijn. Zij vertegenwoordigen dat geheel onder de mensen.. In de Engelse theologie wordt deze verleden, heden en toekomst opspannende samenhang een corporatieve persoonseenheid ( corporate personality ) genoemd.
Deze gemeenschap in een verbondenheid, die tijden en geslachten verenigt, is met name voor het gelóóf van beslissende betekenis. De vaderen behoren erbij in het Oude Testament. Al wie sterft, wordt tot de vaderen verzameld en valt niet uit de geloofsverbondenheid. En de komende geslachten zijn er evenzeer bij inbegrepen. Maar die organische band wordt ook ervaren met de levende leden in het heden.
Het joodse volk is zo’n geloofseenheid. De generaties, die gingen en die komen, zijn met het volk dat nu leeft, blijvend verbonden. De tabernakel werd in de woestijntocht, na de bevrijding uit Egypte, het zichtbare middelpunt van de joodse eenheid, die in de ontmoeting met de God van Israël heel bijzonder werd gevierd. Na de ballingschap van de zesde eeuw voor Christus kwam de synagoge op, waar men zich rondom het Woord van de aloude openbaring verbonden wist met wat is, wat was en wat komen zou.
In Bijbels Optiek
De Joodse synagoge werd het middelpunt van het geloofsleven in ballingschap.
Het Nieuwe Testament zet dit beleven van de gemeenschap voort. Jezus als de Messias is degene, die is en die was en die komt ( Openb. 1 : 4 ). In Hem is nu de eenheid van de gelovenden in alle tijden gewaarborgd. Maar ook tot alle pláátsen strekt zich voortaan die eenheid uit. Niet alleen te Jeruzalem of op de berg der Samaritanen, maar overal zullen de aanbidders zijn ( Joh. 4 : 21 ).
De gemeente van Christus is de centrale van het geloof, waar de eenheid van allen, die de Náám belijden, wordt gevierd. Aan het begin van de gemeente is de doop het teken van die saamhorigheid. Wie gaat meedoen, ontvangt dit teken en begint het nieuwe leven in de beweging van Jezus Christus op aarde. Dit gemeenschapsmotief is eigen aan de doop. Gedoopt-zijn betekent opgenomen zijn in die ontmoeting, waar profeten en apostelen, Joden niet-Joden, ja God en mens samen zijn. Maar die gemeenschap is geen club van gelijkgezinden. Zij staat open naar de wereld en wil alle volken bereiken. De overwinning van de opgestane Heer wil de ganse mensheid bevrijden. De doop onderstreept de band met Hem. Bij de doopvont begint de victorie voor allen die geloven. En die gaat tot de einden der aarde. Dat is het missionaire motief in de viering van de doop. Alle volken mogen komen en Gods poorten binnenstromen. Daar getuigt de gemeente van. Zij is er niet voor zichzelf, maar voor de anderen, voor allen. Dat is het plaatsbekledend motief in de doop. Wie met de gedoopte geloofsgemeenschap onderweg is, leeft voor anderen om te laten zien wie God is. En die doet mee aan het geheel van geloven en belijden, spreken en handelen, waardoor de wereld wordt heengewezen naar het Rijk van God, zoals het in Jezus Christus nieuw onder de mensen is verschenen en die dat straks in zijn duizendjarig rijk wereldomvattend vorm zal geven.
Het Nieuwe Testament zet dit beleven van de gemeenschap voort. Jezus als de Messias is degene, die is en die was en die komt ( Openb. 1 : 4 ). In Hem is nu de eenheid van de gelovenden in alle tijden gewaarborgd. Maar ook tot alle pláátsen strekt zich voortaan die eenheid uit. Niet alleen te Jeruzalem of op de berg der Samaritanen, maar overal zullen de aanbidders zijn ( Joh. 4 : 21 ).
De gemeente van Christus is de centrale van het geloof, waar de eenheid van allen, die de Náám belijden, wordt gevierd. Aan het begin van de gemeente is de doop het teken van die saamhorigheid. Wie gaat meedoen, ontvangt dit teken en begint het nieuwe leven in de beweging van Jezus Christus op aarde. Dit gemeenschapsmotief is eigen aan de doop. Gedoopt-zijn betekent opgenomen zijn in die ontmoeting, waar profeten en apostelen, Joden niet-Joden, ja God en mens samen zijn. Maar die gemeenschap is geen club van gelijkgezinden. Zij staat open naar de wereld en wil alle volken bereiken. De overwinning van de opgestane Heer wil de ganse mensheid bevrijden. De doop onderstreept de band met Hem. Bij de doopvont begint de victorie voor allen die geloven. En die gaat tot de einden der aarde. Dat is het missionaire motief in de viering van de doop. Alle volken mogen komen en Gods poorten binnenstromen. Daar getuigt de gemeente van. Zij is er niet voor zichzelf, maar voor de anderen, voor allen. Dat is het plaatsbekledend motief in de doop. Wie met de gedoopte geloofsgemeenschap onderweg is, leeft voor anderen om te laten zien wie God is. En die doet mee aan het geheel van geloven en belijden, spreken en handelen, waardoor de wereld wordt heengewezen naar het Rijk van God, zoals het in Jezus Christus nieuw onder de mensen is verschenen en die dat straks in zijn duizendjarig rijk wereldomvattend vorm zal geven.
In Bijbels Optiek
In Jezus Christus mogen alle volken komen en deel hebben in het Duizendjarig Rijk.
Bij dit alles past de verzuchting : zo zou het móéten zijn. Wat laat de gemeente daar vaak weinig van zien ! Soms is er het zoeken van de lof der meerderheid en het kiezen van de grijze massakerk. Dan weer trekken gelovigen zich terug in de beslotenheid van het eigen geloofsleven en de knusheid van een geestelijk onder-ons-je. Maar die misvormingen in het beeld der gemeente mogen ons niet blind maken voor de roeping, die zij heeft en die gelukkig steeds weer door de gebreken heen wordt verstaan : te zamen bezig te zijn in de dienst van Christus. De verbondenheid met Christus is het hart van de christelijke doop. Wat betekent
dit ?
Bij dit alles past de verzuchting : zo zou het móéten zijn. Wat laat de gemeente daar vaak weinig van zien ! Soms is er het zoeken van de lof der meerderheid en het kiezen van de grijze massakerk. Dan weer trekken gelovigen zich terug in de beslotenheid van het eigen geloofsleven en de knusheid van een geestelijk onder-ons-je. Maar die misvormingen in het beeld der gemeente mogen ons niet blind maken voor de roeping, die zij heeft en die gelukkig steeds weer door de gebreken heen wordt verstaan : te zamen bezig te zijn in de dienst van Christus. De verbondenheid met Christus is het hart van de christelijke doop. Wat betekent
dit ?