In Bijbels Optiek
21. ANDERE TEKSTEN UIT HET OUDE TESTAMENT.
In dit hoofdstuk komen nog enkele plaatsen uit het Oude Testament besproken, die in discussie zijn, als het gaat over homofilie en homoseksuele handelingen. Ook de conclusies passeren de revue. Daarna komen de gegevens van het Nieuwe Testament aan de orde.
21.1. Enkele veronderstellingen!!
Er wordt soms beweerd, dat de zonde van Cham, gemeld in Genesis 9: 20-25 ook homoseksuele handelingen met zijn naakte en dronken vader betrof.
Evenzo wordt de goede relatie tussen Naomi en haar schoondochter Ruth in een kwaad daglicht gesteld en met de homoseksualiteit in verband gebracht.
Nog vaker duiken de namen van David en Jonathan op, die als goede vrienden aan elkaar verknocht waren. Teksten als 1 Sam. 18: 1 waar we lezen, dat ‘de ziel van Jonathan verbonden werd aan de ziel van David en Jonathan hem beminde als zijn ziel’ en 2 Sam. 1: 26 waar David in zijn klaaglied op de gevallen helden: Saul en zijn zonen, dit van Jonathan zegt: ‘Ik ben benauwd om uwentwil, mijn broeder Jonathan! Gij waart mij zeer lieflijk; uw liefde was mij wonderlijker dan liefde der vrouwen’, zouden aantonen, dat dit een homoseksuele relatie geweest is.
Wat hiervan te zeggen? Het is ronduit indragen van eigen verkeerde visie en daarom inlegkunde ‘om in de bijbelse gegevens aangaande Cham, Naomi en Ruth homoseksualiteit gepraktiseerd te zien. Dat staat eenvoudig nergens. Eerder het tegendeel. Wat David en Jonathan betreft is er duidelijk sprake van een hechte vriendschap. Met nadruk is er sprake van hun hartelijke verbondenheid – hun ziel! -; en uit geen enkele geschiedenis valt af te lezen, dat er een lichamelijke relatie tot stand kwam in de zin van homoseksuele praktijken. Beide mannen hebben heteroseksuele relaties gehad en met name in Davids leven is dat duidelijk – soms al te duidelijk wat hemzelf betreft – gebleken. Deze zuivere vriendschap, deze ziels- en geloofsverbondenheid, mogen wij niet degraderen!
Ook het gezegde van Pred. 4: 7-11 is geen aansporing tot homoseksuele praktijken.
21.2. Een schande in Israël.
Tenslotte het gegeven van Richteren 19. Er zijn overeenkomsten met het verhaalde in Genesis 19. De Leviet en zijn bijvrouw vinden onderdak bij een oude man die zelf als vreemdeling in Gibea woont. Vergelijk dit met Lots handelwijze. Terwijl zij binnen gastvrijheid genieten, wordt het huis omringd door Belialskinderen, nietswaardige lieden en booswichten. Zij eisen de Leviet voor zich op: breng de man die in uw huis gekomen is uit, opdat wij hem bekennen, gemeenschap met hem hebben. De heer des huizes probeert dit te voorkomen en zegt: Neen, mijn broeders, doet toch geen kwaad. Nu deze man in mijn huis gekomen is, moet gij deze schandelijke dwaasheid niet begaan ( vs. 22, 23 ). Maar de mannen wilden niet luisteren. In deze noodsituatie wordt de bijvrouw het slachtoffer.
Wat hiervan te zeggen in verband met dit onderwerp. Allereerst is duidelijk dat het gastrecht wordt geschonden. En nu binnen Israël! Maar het kwaad dat deze mannen willen bedrijven, houdt meer in dan alleen de schending van het gastrecht, geeft het geheel een des te bedenkelijker inhoud! Hier wordt een zware zonde, een seksueel vergrijp gewenst. En het feit, dat de heer des huizes eigen dochter en de bijvrouw van de Leviet aanbiedt, maakt duidelijk, hoe erg en misdadig homoseksualiteit gevonden wordt.
Hoewel uiteindelijk – en dat is het verschil met het gebeuren in Sodom – de mannen die homoseksuele ontucht begeerden, heteroseksuele ontucht plegen, doet dat niets af aan de tekening van de verwording die er in Gibea was gekomen. En die op vreselijke wijze wordt gestraft, zoals Richteren 20 ons laat zien.
21.3. Enkele conclusies.
Het O.T., dat hebben we uit de overwogen bijbelgedeelten naar ons toegekregen, veroordeelt homoseksuele handelingen. De eerlijkheid gebiedt erbij te zeggen, dat de teksten die homoseksuele omgang verbieden niet alleen tegen uitwassen en verwildering gericht zijn, evenmin tegen louter cultische vergroeiingen, maar tegen de homoseksuele omgang als zodanig. Over homseksuele daden wordt nooit anders dan in veroordelende – en dat streng – zin gesproken.
Opvallend is, dat in het O.T. alleen de concrete handelingen genoemd worden en niet de daarachter liggende factoren als aanleg, anderszijn, milieu, enz. Kende men en erkende men die wel genoeg? Het eerste hangt samen met de manier waarop de bijbelschrijvers zich in de Hebreeuwse taal uitdrukken. Men kent geen woorden voor abtracta, men heeft geen woord zelfs voor (homo)-seksualiteit.
Men gaat in het O.T. echter uit van de eenheid in het leven! Men let op de samenhang tussen hart, hoofd en handen, tussen de persoon en zijn levensopenbaring, zijn daden. Vandaar dat de daden concreet genoemd worden, daar komt het op aan. Maar nooit zonder wat daarachter
Ligt: het hart van waaruit de uitgangen des levens zijn: de gezindheid, het gevoelsleven. En het geheel wordt aan Gods wil getoetst.
21.4. Chaos?
Uit het concrete leven blijkt juist of men God vreest of niet. In het eerste geval is het leven, ook wat het lichamelijke en seksuele betreft veilig. In het laatste geval ervaart de homofiel dit als een chaos! Vandaar dat wij niet moeten denken, dat God in zijn wetgeving niet zou weten van onze aanleg. Evenmin moeten we beweren, dat Israël en andere volken in deze erg naïef waren. Denkt de lezer werkelijk dat mensen in die tijd er geen oog voor hadden, hoe iemands aanleg was? Uit de praktijk is wel gebleken, dat men ervan af wist en er zelfs mee rekende. Toch gold Gods wet. We lezen in het O.T. dat zonde met opgeheven hand, dus bewust en opzettelijk gedaan, streng gestraft moest worden. Zonde die onopzettelijk gedaan was, in onwetendheid, krijgt een andere strafmaat. De hogepriester benadert de zondaar zachtmoedig, maar keurt de verkeerde daden beslist niet goed. Ten aanzien van de aanleg en aard is het frappant, dat David in Psalm 51 uit zijn concrete zonden tot de schuldbelijdenis komt, dat de zonde in zijn hart zit!! Dat maakt de schuld, de misdaden niet te verontschuldigen, maar des te erger!
In dit hoofdstuk komen nog enkele plaatsen uit het Oude Testament besproken, die in discussie zijn, als het gaat over homofilie en homoseksuele handelingen. Ook de conclusies passeren de revue. Daarna komen de gegevens van het Nieuwe Testament aan de orde.
21.1. Enkele veronderstellingen!!
Er wordt soms beweerd, dat de zonde van Cham, gemeld in Genesis 9: 20-25 ook homoseksuele handelingen met zijn naakte en dronken vader betrof.
Evenzo wordt de goede relatie tussen Naomi en haar schoondochter Ruth in een kwaad daglicht gesteld en met de homoseksualiteit in verband gebracht.
Nog vaker duiken de namen van David en Jonathan op, die als goede vrienden aan elkaar verknocht waren. Teksten als 1 Sam. 18: 1 waar we lezen, dat ‘de ziel van Jonathan verbonden werd aan de ziel van David en Jonathan hem beminde als zijn ziel’ en 2 Sam. 1: 26 waar David in zijn klaaglied op de gevallen helden: Saul en zijn zonen, dit van Jonathan zegt: ‘Ik ben benauwd om uwentwil, mijn broeder Jonathan! Gij waart mij zeer lieflijk; uw liefde was mij wonderlijker dan liefde der vrouwen’, zouden aantonen, dat dit een homoseksuele relatie geweest is.
Wat hiervan te zeggen? Het is ronduit indragen van eigen verkeerde visie en daarom inlegkunde ‘om in de bijbelse gegevens aangaande Cham, Naomi en Ruth homoseksualiteit gepraktiseerd te zien. Dat staat eenvoudig nergens. Eerder het tegendeel. Wat David en Jonathan betreft is er duidelijk sprake van een hechte vriendschap. Met nadruk is er sprake van hun hartelijke verbondenheid – hun ziel! -; en uit geen enkele geschiedenis valt af te lezen, dat er een lichamelijke relatie tot stand kwam in de zin van homoseksuele praktijken. Beide mannen hebben heteroseksuele relaties gehad en met name in Davids leven is dat duidelijk – soms al te duidelijk wat hemzelf betreft – gebleken. Deze zuivere vriendschap, deze ziels- en geloofsverbondenheid, mogen wij niet degraderen!
Ook het gezegde van Pred. 4: 7-11 is geen aansporing tot homoseksuele praktijken.
21.2. Een schande in Israël.
Tenslotte het gegeven van Richteren 19. Er zijn overeenkomsten met het verhaalde in Genesis 19. De Leviet en zijn bijvrouw vinden onderdak bij een oude man die zelf als vreemdeling in Gibea woont. Vergelijk dit met Lots handelwijze. Terwijl zij binnen gastvrijheid genieten, wordt het huis omringd door Belialskinderen, nietswaardige lieden en booswichten. Zij eisen de Leviet voor zich op: breng de man die in uw huis gekomen is uit, opdat wij hem bekennen, gemeenschap met hem hebben. De heer des huizes probeert dit te voorkomen en zegt: Neen, mijn broeders, doet toch geen kwaad. Nu deze man in mijn huis gekomen is, moet gij deze schandelijke dwaasheid niet begaan ( vs. 22, 23 ). Maar de mannen wilden niet luisteren. In deze noodsituatie wordt de bijvrouw het slachtoffer.
Wat hiervan te zeggen in verband met dit onderwerp. Allereerst is duidelijk dat het gastrecht wordt geschonden. En nu binnen Israël! Maar het kwaad dat deze mannen willen bedrijven, houdt meer in dan alleen de schending van het gastrecht, geeft het geheel een des te bedenkelijker inhoud! Hier wordt een zware zonde, een seksueel vergrijp gewenst. En het feit, dat de heer des huizes eigen dochter en de bijvrouw van de Leviet aanbiedt, maakt duidelijk, hoe erg en misdadig homoseksualiteit gevonden wordt.
Hoewel uiteindelijk – en dat is het verschil met het gebeuren in Sodom – de mannen die homoseksuele ontucht begeerden, heteroseksuele ontucht plegen, doet dat niets af aan de tekening van de verwording die er in Gibea was gekomen. En die op vreselijke wijze wordt gestraft, zoals Richteren 20 ons laat zien.
21.3. Enkele conclusies.
Het O.T., dat hebben we uit de overwogen bijbelgedeelten naar ons toegekregen, veroordeelt homoseksuele handelingen. De eerlijkheid gebiedt erbij te zeggen, dat de teksten die homoseksuele omgang verbieden niet alleen tegen uitwassen en verwildering gericht zijn, evenmin tegen louter cultische vergroeiingen, maar tegen de homoseksuele omgang als zodanig. Over homseksuele daden wordt nooit anders dan in veroordelende – en dat streng – zin gesproken.
Opvallend is, dat in het O.T. alleen de concrete handelingen genoemd worden en niet de daarachter liggende factoren als aanleg, anderszijn, milieu, enz. Kende men en erkende men die wel genoeg? Het eerste hangt samen met de manier waarop de bijbelschrijvers zich in de Hebreeuwse taal uitdrukken. Men kent geen woorden voor abtracta, men heeft geen woord zelfs voor (homo)-seksualiteit.
Men gaat in het O.T. echter uit van de eenheid in het leven! Men let op de samenhang tussen hart, hoofd en handen, tussen de persoon en zijn levensopenbaring, zijn daden. Vandaar dat de daden concreet genoemd worden, daar komt het op aan. Maar nooit zonder wat daarachter
Ligt: het hart van waaruit de uitgangen des levens zijn: de gezindheid, het gevoelsleven. En het geheel wordt aan Gods wil getoetst.
21.4. Chaos?
Uit het concrete leven blijkt juist of men God vreest of niet. In het eerste geval is het leven, ook wat het lichamelijke en seksuele betreft veilig. In het laatste geval ervaart de homofiel dit als een chaos! Vandaar dat wij niet moeten denken, dat God in zijn wetgeving niet zou weten van onze aanleg. Evenmin moeten we beweren, dat Israël en andere volken in deze erg naïef waren. Denkt de lezer werkelijk dat mensen in die tijd er geen oog voor hadden, hoe iemands aanleg was? Uit de praktijk is wel gebleken, dat men ervan af wist en er zelfs mee rekende. Toch gold Gods wet. We lezen in het O.T. dat zonde met opgeheven hand, dus bewust en opzettelijk gedaan, streng gestraft moest worden. Zonde die onopzettelijk gedaan was, in onwetendheid, krijgt een andere strafmaat. De hogepriester benadert de zondaar zachtmoedig, maar keurt de verkeerde daden beslist niet goed. Ten aanzien van de aanleg en aard is het frappant, dat David in Psalm 51 uit zijn concrete zonden tot de schuldbelijdenis komt, dat de zonde in zijn hart zit!! Dat maakt de schuld, de misdaden niet te verontschuldigen, maar des te erger!
In Bijbels Optiek
Het Oude testament ziet praktiserende homoseksualiteit als zonde.
Het O.T. ziet homoseksuele praktijken als zonde. Al wat in strijd is met Gods wil, dient beleden èn bestreden te worden, zeker in de kerk. Bij de inzegening van een ‘huwelijk’ tussen homofielen bevestig je hun geaardheid en stimuleer je hen de weg van God àf te kiezen, terwijl ze denken Zijn zegen te hebben. Welk een verantwoordelijkheid ligt er bij de predikant die dit op zijn geweten heeft. Het gaat immers in de allereerste plaats om gehoorzaamheid en liefde jegens God en zijn geboden. Dat is alleen heilzaam en goed, ook en juist voor deze medemens.
21.5. Strijd.
Het gaat daarom niet aan om te zeggen: homoseksualiteit mag met wederzijds goedvinden. In Lev. 18 : 22 is wederzijdse instemming verondersteld, maar ondanks dat wordt het door de Here God nadrukkelijk verboden!
Israël en alle andere volken hadden en hebben de strijd aan te binden in Gods kracht en met Zijn hulp om niet door het kwade overwonnen te worden, maar het kwade door het goede te overwinnen. Van die strijd èn van die genadige hulp leggen psalmen en profeten getuigenis af.
Het O.T. ziet homoseksuele praktijken als zonde. Al wat in strijd is met Gods wil, dient beleden èn bestreden te worden, zeker in de kerk. Bij de inzegening van een ‘huwelijk’ tussen homofielen bevestig je hun geaardheid en stimuleer je hen de weg van God àf te kiezen, terwijl ze denken Zijn zegen te hebben. Welk een verantwoordelijkheid ligt er bij de predikant die dit op zijn geweten heeft. Het gaat immers in de allereerste plaats om gehoorzaamheid en liefde jegens God en zijn geboden. Dat is alleen heilzaam en goed, ook en juist voor deze medemens.
21.5. Strijd.
Het gaat daarom niet aan om te zeggen: homoseksualiteit mag met wederzijds goedvinden. In Lev. 18 : 22 is wederzijdse instemming verondersteld, maar ondanks dat wordt het door de Here God nadrukkelijk verboden!
Israël en alle andere volken hadden en hebben de strijd aan te binden in Gods kracht en met Zijn hulp om niet door het kwade overwonnen te worden, maar het kwade door het goede te overwinnen. Van die strijd èn van die genadige hulp leggen psalmen en profeten getuigenis af.