In Bijbels Optiek
2. Meningen omtrent de doop ( vervolg dogmatiek ).
2.1. Volwassen doop of kinderdoop ?
De meeste kerken kenden tegen het einde van de 19e eeuw bijna niet anders dan de kinderdoop. Behalve op het gebied van de zending en de baptische kerkgenootschappen kwam de doop van volwassenen niet anders dan als uitzondering voor. Toch is in de bijbel het omgekeerde het geval : over de kinderdoop spreekt zij nergens met zoveel woorden, zij gaat uit van de volwassenen doop. Ook de christelijke geloofsbelijdenissen en theologen zijn haar daarin in zoverre gevolgd dat zij de volwassenen doop als uitgangspunt namen en daarna pas tot de conclusie van de kinderdoop kwamen. De volwassenen doop werd immers op Gods bevel door Johannes en daarna door Jezus ingesteld, omdat de hele wereld voor God ‘verdoemelijk’ was. Dat gold niet alleen voor de heidenen, maar ook voor de Joden, die immers hun eigen gerechtigheid zochten in de werken der wet, die ze deden en daarom niet toekwamen aan de wet der rechtvaardigheid ( Rom. 9 : 31 ).
2.1. Volwassen doop of kinderdoop ?
De meeste kerken kenden tegen het einde van de 19e eeuw bijna niet anders dan de kinderdoop. Behalve op het gebied van de zending en de baptische kerkgenootschappen kwam de doop van volwassenen niet anders dan als uitzondering voor. Toch is in de bijbel het omgekeerde het geval : over de kinderdoop spreekt zij nergens met zoveel woorden, zij gaat uit van de volwassenen doop. Ook de christelijke geloofsbelijdenissen en theologen zijn haar daarin in zoverre gevolgd dat zij de volwassenen doop als uitgangspunt namen en daarna pas tot de conclusie van de kinderdoop kwamen. De volwassenen doop werd immers op Gods bevel door Johannes en daarna door Jezus ingesteld, omdat de hele wereld voor God ‘verdoemelijk’ was. Dat gold niet alleen voor de heidenen, maar ook voor de Joden, die immers hun eigen gerechtigheid zochten in de werken der wet, die ze deden en daarom niet toekwamen aan de wet der rechtvaardigheid ( Rom. 9 : 31 ).
In Bijbels Optiek
Joden verwachten Gods gerechtigheid alleen door de wet.
De profeten verkondigden reeds, dat God, die getrouw is en zijn verbond gedenkt, in de toekomst aan Israël bekering en leven, een nieuw hart en een nieuwe geest zou geven, al hun zonden zou vergeven, zijn Geest op hen zou uitstorten, rein water op hen zou sprengen en hen van alle ongerechtigheid zou reinigen.)48 Wedergeboorte, bekering en geloof waren nodig, zowel voor Israël als de heidenen, om in te gaan in het koninkrijk der hemelen en om zó aan zijn zegeningen deel te krijgen.
Johannes en Jezus traden met die prediking op en wie die aannamen, werden gedoopt.
Aan die doop ging dus de aanbieding en de aanneming van het evangeliewoord vooraf. De Schrift laat er niet de minste twijfel over bestaan, dat de doop uitsluitend voor gelovigen is ingesteld. Er worden geen andere personen gedoopt, dan die belijdenis van hun zonden doen en daardoor bewijs geven van bekering en geloof.)49 De doop heet daarom een doop der bekering, opdat men op een weg der vergeving van zonden terecht wil komen.)50 En daarin moet men wel onderwezen worden door prediking van en geloof in de naam van Jezus Christus. Het discipelen maken moet aan de doop voorafgaan ( Joh. 1 : 4 ). Het zijn kinderen van God door het geloof in Jezus Christus, die door de doop Christus hebben aangedaan
(Gal. 3 : 26,27 ).
Zolang er van de doop van volwassenen sprake was, bestond er hierover tussen de christelijke kerken geen verschil : geen enkele kerk doopte een volwassene zonder voorafgaand onderricht in de waarheid, zonder dat hij tevoren belijdenis van het geloof had afgelegd. Zelfs Rome erkende dat in de volwassene de ‘zeven voorbereidingen (praeparationes )’ aan de doop voorafgegaan moesten zijn en dat niet de objectieve geldigheid van de doop, maar de subjectieve werking van goede wil in de ontvanger voorwaarde was en is.)51 Maar Rome heeft hoe langer hoe meer deze subjectieve voorwaarden in de ontvanger verzwakt, en het zwaartepunt uit het woord en het geloof in het sacrament verlegd; dit sacrament zou automatisch werken ( ex opere operato, zie aantek. 24 ) zonder van de ontvanger iets anders te eisen dan een negatief onvoorwaardelijk gehoorzamen. Evenals de zonden, worden de weldaden die de genade aanbied, door Rome eindeloos in stukjes gesplitst, in stukjes en beetjes hier en in het hiernamaals uitgedeeld; het is altijd hetzelfde denkbeeld der hiërarchie )52, dat hier in de leer der genade, evenals overal elders, zijn invloed doet gevoelen. Daarom leert Rome dan ook, dat prediking en geloof slechts voorbereidende betekenis hebben en de eigenlijke, heiligmakende, bovennatuurlijke genade alleen wordt medegedeeld door het sacrament van de doop en dat daarom de doop voor alle mensen, volwassenen zowel als kinderen, voor hun zaligheid volstrekt noodzakelijk is. Paragraph. Hier klikken om te bewerken.
De profeten verkondigden reeds, dat God, die getrouw is en zijn verbond gedenkt, in de toekomst aan Israël bekering en leven, een nieuw hart en een nieuwe geest zou geven, al hun zonden zou vergeven, zijn Geest op hen zou uitstorten, rein water op hen zou sprengen en hen van alle ongerechtigheid zou reinigen.)48 Wedergeboorte, bekering en geloof waren nodig, zowel voor Israël als de heidenen, om in te gaan in het koninkrijk der hemelen en om zó aan zijn zegeningen deel te krijgen.
Johannes en Jezus traden met die prediking op en wie die aannamen, werden gedoopt.
Aan die doop ging dus de aanbieding en de aanneming van het evangeliewoord vooraf. De Schrift laat er niet de minste twijfel over bestaan, dat de doop uitsluitend voor gelovigen is ingesteld. Er worden geen andere personen gedoopt, dan die belijdenis van hun zonden doen en daardoor bewijs geven van bekering en geloof.)49 De doop heet daarom een doop der bekering, opdat men op een weg der vergeving van zonden terecht wil komen.)50 En daarin moet men wel onderwezen worden door prediking van en geloof in de naam van Jezus Christus. Het discipelen maken moet aan de doop voorafgaan ( Joh. 1 : 4 ). Het zijn kinderen van God door het geloof in Jezus Christus, die door de doop Christus hebben aangedaan
(Gal. 3 : 26,27 ).
Zolang er van de doop van volwassenen sprake was, bestond er hierover tussen de christelijke kerken geen verschil : geen enkele kerk doopte een volwassene zonder voorafgaand onderricht in de waarheid, zonder dat hij tevoren belijdenis van het geloof had afgelegd. Zelfs Rome erkende dat in de volwassene de ‘zeven voorbereidingen (praeparationes )’ aan de doop voorafgegaan moesten zijn en dat niet de objectieve geldigheid van de doop, maar de subjectieve werking van goede wil in de ontvanger voorwaarde was en is.)51 Maar Rome heeft hoe langer hoe meer deze subjectieve voorwaarden in de ontvanger verzwakt, en het zwaartepunt uit het woord en het geloof in het sacrament verlegd; dit sacrament zou automatisch werken ( ex opere operato, zie aantek. 24 ) zonder van de ontvanger iets anders te eisen dan een negatief onvoorwaardelijk gehoorzamen. Evenals de zonden, worden de weldaden die de genade aanbied, door Rome eindeloos in stukjes gesplitst, in stukjes en beetjes hier en in het hiernamaals uitgedeeld; het is altijd hetzelfde denkbeeld der hiërarchie )52, dat hier in de leer der genade, evenals overal elders, zijn invloed doet gevoelen. Daarom leert Rome dan ook, dat prediking en geloof slechts voorbereidende betekenis hebben en de eigenlijke, heiligmakende, bovennatuurlijke genade alleen wordt medegedeeld door het sacrament van de doop en dat daarom de doop voor alle mensen, volwassenen zowel als kinderen, voor hun zaligheid volstrekt noodzakelijk is. Paragraph. Hier klikken om te bewerken.
In Bijbels Optiek
De leer van de Rooms-katholieke kerk verkondigt, dat je alleen na de doop deel krijgt aan Gods barmhartigheid en genade. De peter en de meter zijn de belangrijkste getuigen, die door hun aanwezigheid de doop mede bezegelen.
De Reformatie heeft daartegenover het schriftuurlijk beginsel gesteld, dat het sacrament geen enkele weldaad meedeelt of meedelen kan, die de gelovige niet reeds bezit door zijn vertrouwen op het woord van God. Het christelijk geloof alleen, afgedacht van elk sacrament, stelt reeds dat men in het bezit en genot van alle weldaden van het heil in Christus is. Als dit geloof voor de doop aanwezig is, kan het sacrament op zich geen enkele weldaad meer aan de gelovige meedelen. De doop kan dus niet anders dan de weldaden, die door het geloof ontvangen zijn, bevestigen en verzegelen en daardoor het geloof versterken.)53 Ook de Luthersen stemden ermee in dat de doop aan volwassenen toegediend moest worden. Zij moesten wedergeboren zijn en vooraf belijdenis van hun geloof gedaan hebben. Ook hierbij geldt dat het geloof en de gave van de Heilige Geest door de prediking van het woord in de wederomgeborene vermeerderd wordt.)54 Dit is een Protestants beginsel; wie aan de doop het beginsel van genade verbindt, die door het woord en het geloof niet verkregen zou kunnen worden, die zet de deur open voor de Roomse sacramentsleer.
De Reformatie heeft daartegenover het schriftuurlijk beginsel gesteld, dat het sacrament geen enkele weldaad meedeelt of meedelen kan, die de gelovige niet reeds bezit door zijn vertrouwen op het woord van God. Het christelijk geloof alleen, afgedacht van elk sacrament, stelt reeds dat men in het bezit en genot van alle weldaden van het heil in Christus is. Als dit geloof voor de doop aanwezig is, kan het sacrament op zich geen enkele weldaad meer aan de gelovige meedelen. De doop kan dus niet anders dan de weldaden, die door het geloof ontvangen zijn, bevestigen en verzegelen en daardoor het geloof versterken.)53 Ook de Luthersen stemden ermee in dat de doop aan volwassenen toegediend moest worden. Zij moesten wedergeboren zijn en vooraf belijdenis van hun geloof gedaan hebben. Ook hierbij geldt dat het geloof en de gave van de Heilige Geest door de prediking van het woord in de wederomgeborene vermeerderd wordt.)54 Dit is een Protestants beginsel; wie aan de doop het beginsel van genade verbindt, die door het woord en het geloof niet verkregen zou kunnen worden, die zet de deur open voor de Roomse sacramentsleer.
In Bijbels Optiek
De prediking van het Woord van God in de wekelijkse kerkdiensten helpt de ouders inzicht te krijgen en hun kind daardoor inhoudelijk geloof bij te brengen via hun eigen leefwijze en opvoeding.
Het karakter van de doop bestaat in een door God gelegd `verband tussen een zichtbaar teken en een onzichtbaar geestelijk goed’. Als teken doet het water dienst
( Matth. 3 : 6, Hand. 8 : 36 ).
Dat is niet toevallig of willekeurig, maar om zijn treffende overeenkomst met de zaak die het betreft. Wat het onreine, vervuilende en verstikkende stof is voor het lichaam, dat is de zonde voor de ziel; en zoals het water de onreinheid van het lichaam afwast, zo reinigt het bloed van Christus van alle zonden. Bijna bij alle volken en in alle godsdiensten heeft daarom het water een rijke, symbolische betekenis. Juist omdat het dienst doet bij allerlei wassingen, stond in de schaduw ervan reeds de geestelijke reiniging, die ieder mens behoeft om in de gemeenschap met God te verkeren. Zo neemt het water in de Oudtestamentische eredienst een brede plaats in ) 55 en de profeten stelden de geestelijke reiniging van het volk voor als een besprenging met water )56. Uit zichzelf en van nature, krachtens zijn aard, die God er bij de schepping aan heeft gegeven, is het water dus uitstekend geschikt, om bij de doop de afwassing der zonden en de geestelijke vernieuwing af te beelden en te verzekeren. Daarom is het ook niet nodig, zoals Rome beweert, dat het doopwater tevoren op Paas- en Pinksterzaterdag gewijd en met olie vermengd moet worden.)57 Ook mag het gebruik van doopwater niet nagelaten worden zoals de Paulicianen )58 beweren, omdat Christus het levende water is, of, zoals bij andere secten, de doop achterwege gelaten wordt en moet worden vervangen door inbranding van een merkteken of door geseling tot bloedens toe.)59 Zelfs is het overbodig, om met Beza )60 en anderen te stellen, dat, als het water ontbreekt, een andere vloeistof te gebruiken, want dat is gewoon onmogelijk.)61
Het karakter van de doop bestaat in een door God gelegd `verband tussen een zichtbaar teken en een onzichtbaar geestelijk goed’. Als teken doet het water dienst
( Matth. 3 : 6, Hand. 8 : 36 ).
Dat is niet toevallig of willekeurig, maar om zijn treffende overeenkomst met de zaak die het betreft. Wat het onreine, vervuilende en verstikkende stof is voor het lichaam, dat is de zonde voor de ziel; en zoals het water de onreinheid van het lichaam afwast, zo reinigt het bloed van Christus van alle zonden. Bijna bij alle volken en in alle godsdiensten heeft daarom het water een rijke, symbolische betekenis. Juist omdat het dienst doet bij allerlei wassingen, stond in de schaduw ervan reeds de geestelijke reiniging, die ieder mens behoeft om in de gemeenschap met God te verkeren. Zo neemt het water in de Oudtestamentische eredienst een brede plaats in ) 55 en de profeten stelden de geestelijke reiniging van het volk voor als een besprenging met water )56. Uit zichzelf en van nature, krachtens zijn aard, die God er bij de schepping aan heeft gegeven, is het water dus uitstekend geschikt, om bij de doop de afwassing der zonden en de geestelijke vernieuwing af te beelden en te verzekeren. Daarom is het ook niet nodig, zoals Rome beweert, dat het doopwater tevoren op Paas- en Pinksterzaterdag gewijd en met olie vermengd moet worden.)57 Ook mag het gebruik van doopwater niet nagelaten worden zoals de Paulicianen )58 beweren, omdat Christus het levende water is, of, zoals bij andere secten, de doop achterwege gelaten wordt en moet worden vervangen door inbranding van een merkteken of door geseling tot bloedens toe.)59 Zelfs is het overbodig, om met Beza )60 en anderen te stellen, dat, als het water ontbreekt, een andere vloeistof te gebruiken, want dat is gewoon onmogelijk.)61
In Bijbels Optiek
Bij sommige kerkgemeenschappen als baptisten en pinksterkerken wordt de dopeling als kind letterlijk ondergedompeld in het doopvont en er ‘uitgetrokken’. Want Paulus zegt in Romeinen 6:” Wij zijn dan met Hem begraven in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is, door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen.
In de eerste tijd bestond de handeling van het dopen daarin, dat de dopeling in het water van het bad ondergedompeld en een ogenblik daarna weer daaruit opgetrokken werd. Letterlijk betekent dopen indopen ( Joh. 13 : 26 ) en geeft ook dan, wanneer het in ruimer zin voor wassen )62 of overdrachtelijk )63 wordt gebezigd, een duidelijke handeling te kennen, waarbij de persoon of zaak, die gedoopt wordt, geheel en al ondergedompeld of gereinigd wordt.
Verder tonen de gevallen, die de Schrift noemt, duidelijk aan, dat de doop in de apostolische tijd door onderdompeling plaats vond.)64 En uiteindelijk is de formulering omtrent de doop geheel en al door deze wijze van doopbediening op schrift gesteld.)65 Eeuwenlang is de onderdompeling dan ook in de christelijke kerk in gebruik gebleven ( de Griekse kerk houdt er nog aan vast ! ). Besprenging ( adspersio ) of liever begieting ( infusio ) kwam in oude tijden alleen voor, als er geen water genoeg was )66 of als zieken op hun bed gedoopt moesten worden. Cyprianus )67 verdedigde in dit laatste geval de adspersio ( besprenging ) of perfusio ( overgieting ) met een beroep op Ezech. 36 : 25 :”Ik zal rein water over u sprengen en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw afgoden zal ik u reinigen”, maar, nader beschouwd, spreken de kerkvaders altijd van de doop als van een onderdompeling in het water.)68
In de eerste tijd bestond de handeling van het dopen daarin, dat de dopeling in het water van het bad ondergedompeld en een ogenblik daarna weer daaruit opgetrokken werd. Letterlijk betekent dopen indopen ( Joh. 13 : 26 ) en geeft ook dan, wanneer het in ruimer zin voor wassen )62 of overdrachtelijk )63 wordt gebezigd, een duidelijke handeling te kennen, waarbij de persoon of zaak, die gedoopt wordt, geheel en al ondergedompeld of gereinigd wordt.
Verder tonen de gevallen, die de Schrift noemt, duidelijk aan, dat de doop in de apostolische tijd door onderdompeling plaats vond.)64 En uiteindelijk is de formulering omtrent de doop geheel en al door deze wijze van doopbediening op schrift gesteld.)65 Eeuwenlang is de onderdompeling dan ook in de christelijke kerk in gebruik gebleven ( de Griekse kerk houdt er nog aan vast ! ). Besprenging ( adspersio ) of liever begieting ( infusio ) kwam in oude tijden alleen voor, als er geen water genoeg was )66 of als zieken op hun bed gedoopt moesten worden. Cyprianus )67 verdedigde in dit laatste geval de adspersio ( besprenging ) of perfusio ( overgieting ) met een beroep op Ezech. 36 : 25 :”Ik zal rein water over u sprengen en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw afgoden zal ik u reinigen”, maar, nader beschouwd, spreken de kerkvaders altijd van de doop als van een onderdompeling in het water.)68
In Bijbels Optiek
Paus Stefanus II neemt hier een geschenk van Pepijn de Korte in ontvangst, waardoor hij door deze voormalige hormeier, nu koning van het Frankische Rijk geëerd wordt als een vorst. Dit had tot gevolg dat de Rooms-katholieke kerk als Staat allure kreeg en de paus een wereldlijk vorst werd en dat ook zijn macht over leer en leven toenam. De leer van de kerk kreeg daardoor meer gezag en dus ook de institutie aangaande de doop.
Paus Stefanus II stond in 754 de doop door begieting toe in geval van noodzaak bij kinderen en zieken, maar een concilie van het jaar 816 schreef nog aan de priesters voor “ut non effundant aquam super capita infantium sed semper mergantur in lavacro ( zorg ervoor dat je het water niet boven het kinderhoofd uitgiet, maar dompel het in het bad onder ). Thomas van Aquino zei “titius est baptizare per immersionem, quia hoc habet usus communis” ( het veiligst is de doop door onderdompeling, omdat dat de meest algemeen erkende gewoonte is )69. Het concilie van Ravenna 311 liet de keuze tussen onderdompeling en begieting vrij. Tot de 13e eeuw toe komt de onderdompeling nog naast de besprenging voor, daarna echter wordt de laatste hoe langer hoe meer algemeen.
Toen in het gekerstende Europa de volwassen doop uitzondering en de kinderdoop regel werd, kwam er niet uit dogmatische maar uit hygiënische overwegingen ook verandering in de wijze van doopbediening. De Hervormers sloten zich bij deze denkbeelden aan : Luther gaf aan onderdompeling de voorkeur, Calvijn vond het een zaak van ondergeschikt belang, maar de Anabaptisten maakten er een beginsel van en keerden daarom tot de onderdompeling terug. En dit principe – door er een vaststaande wet van te maken - is het, wat wezenlijk bestreden dient te worden. Er is geen twijfel aan of de onderdompeling was in oude tijd algemeen in gebruik en is nog geoorloofd en doet de rijke betekenis van de doop ook beter dan de besprenging uitkomen. Maar er is geen beginsel of principe van te maken.
Want 1. Het water is niet het bloed van Christus zelf en bewerkt niet zelf de afwassing van zonden, maar is daarvan een teken en zegel; daarom kan het bij de doop niet gaan om de hoeveelheid water, die op de dopeling uitgestort of waarin hij ondergedompeld wordt,
en 2. De geestelijke weldaad die door de doop wordt afgebeeld, wordt niet alleen een afwassing van de zonden, maar ook een besprenging met rein water en met het bloed van Christus genoemd.)70
3. Hoewel de onderdompeling eeuwenlang in gebruik bleef, werd toch van oude tijden in gevallen van noodzaak de besprenging geoorloofd geacht en nooit dacht de christelijke kerk eraan om de doop daarom als ongeldig te beschouwen, alleen omdat hij bij wijze van besprenging was toegediend; de voorstanders van onderdompeling deinzen meestal in de praktijk persoonlijk voor deze opvatting terug.
4. Hoewel is vast te houden aan de doop van drievoudige onderdompeling, die in oude tijden gebruikelijk was )71, mag daartegenover de besprenging niet in zo geringe mate geschieden, dat elk denkbeeld aan afwassing verdwenen is. Evenals het avondmaal, hoe het ook ingekrompen is, een maaltijd moet blijven, zo behoort ook in de besprenging met het doopwater de symboliek der afwassing behouden te blijven.)72
De opvatting dat besprenkeling alleen met water niet een afdoend middel voor de doop zou zijn, zou de volgende tekst in Numeri 19 : 18,19 kunnen staven : ‘ Dan zal een rein man hysop nemen, dat in het water dopen en dit sprenkelen op de tent en op al de vaten en op de personen die daarin zijn, en op degene die het gebeente, of de gedode, of het lijk, of het graf heeft aangeraakt; 19 : de reine zal op de derde dag en op de zevende dag de onreine besprenkelen en hij zal hem op de zevende dag ontzondigen; en hij zal zijn klederen wassen, zich in water baden en des avonds rein zijn ‘.
Zoals uit deze tekst blijkt, moet de persoon en alles dat onrein is, besprenkeld worden op de 3e en de 7e dag. Daarna, blijkbaar is het besprenkelen niet voldoende, moet de persoon zijn kleren wassen en zich baden. Net als beschreven is, dat kleding geheel onder water gaat als deze gewassen wordt, zo is ook beschreven hoe men, tijdens dit reinigingsritueel, moest baden ( zie hiervoor de beschrijving van de mikva ).
Mocht er toch nog enige twijfel zijn of de persoon geheel onder water moest bij dit ritueel, dan biedt Lev. 17 : 15,16 uitkomst : ‘ En ieder, hetzij geboren Israeliet of vreemdeling, die een gestorven of verscheurd dier eet, zal zijn klederen wassen, zich in water baden en onrein zijn tot de avond; dan zal hij rein zijn 16 : Maar indien hij ze niet wast en zijn lichaam niet baadt, dan zal hij zijn ongerechtigheid dragen ‘. Het Hebreeuwse woord dat hier gebruikt wordt voor het woord lichaam is ‘basar’. Dat betekent letterlijk vlees en wel al het vlees op het lichaam. In het Nederlands zou je gerust kunnen zeggen : van top tot teen.
Paus Stefanus II stond in 754 de doop door begieting toe in geval van noodzaak bij kinderen en zieken, maar een concilie van het jaar 816 schreef nog aan de priesters voor “ut non effundant aquam super capita infantium sed semper mergantur in lavacro ( zorg ervoor dat je het water niet boven het kinderhoofd uitgiet, maar dompel het in het bad onder ). Thomas van Aquino zei “titius est baptizare per immersionem, quia hoc habet usus communis” ( het veiligst is de doop door onderdompeling, omdat dat de meest algemeen erkende gewoonte is )69. Het concilie van Ravenna 311 liet de keuze tussen onderdompeling en begieting vrij. Tot de 13e eeuw toe komt de onderdompeling nog naast de besprenging voor, daarna echter wordt de laatste hoe langer hoe meer algemeen.
Toen in het gekerstende Europa de volwassen doop uitzondering en de kinderdoop regel werd, kwam er niet uit dogmatische maar uit hygiënische overwegingen ook verandering in de wijze van doopbediening. De Hervormers sloten zich bij deze denkbeelden aan : Luther gaf aan onderdompeling de voorkeur, Calvijn vond het een zaak van ondergeschikt belang, maar de Anabaptisten maakten er een beginsel van en keerden daarom tot de onderdompeling terug. En dit principe – door er een vaststaande wet van te maken - is het, wat wezenlijk bestreden dient te worden. Er is geen twijfel aan of de onderdompeling was in oude tijd algemeen in gebruik en is nog geoorloofd en doet de rijke betekenis van de doop ook beter dan de besprenging uitkomen. Maar er is geen beginsel of principe van te maken.
Want 1. Het water is niet het bloed van Christus zelf en bewerkt niet zelf de afwassing van zonden, maar is daarvan een teken en zegel; daarom kan het bij de doop niet gaan om de hoeveelheid water, die op de dopeling uitgestort of waarin hij ondergedompeld wordt,
en 2. De geestelijke weldaad die door de doop wordt afgebeeld, wordt niet alleen een afwassing van de zonden, maar ook een besprenging met rein water en met het bloed van Christus genoemd.)70
3. Hoewel de onderdompeling eeuwenlang in gebruik bleef, werd toch van oude tijden in gevallen van noodzaak de besprenging geoorloofd geacht en nooit dacht de christelijke kerk eraan om de doop daarom als ongeldig te beschouwen, alleen omdat hij bij wijze van besprenging was toegediend; de voorstanders van onderdompeling deinzen meestal in de praktijk persoonlijk voor deze opvatting terug.
4. Hoewel is vast te houden aan de doop van drievoudige onderdompeling, die in oude tijden gebruikelijk was )71, mag daartegenover de besprenging niet in zo geringe mate geschieden, dat elk denkbeeld aan afwassing verdwenen is. Evenals het avondmaal, hoe het ook ingekrompen is, een maaltijd moet blijven, zo behoort ook in de besprenging met het doopwater de symboliek der afwassing behouden te blijven.)72
De opvatting dat besprenkeling alleen met water niet een afdoend middel voor de doop zou zijn, zou de volgende tekst in Numeri 19 : 18,19 kunnen staven : ‘ Dan zal een rein man hysop nemen, dat in het water dopen en dit sprenkelen op de tent en op al de vaten en op de personen die daarin zijn, en op degene die het gebeente, of de gedode, of het lijk, of het graf heeft aangeraakt; 19 : de reine zal op de derde dag en op de zevende dag de onreine besprenkelen en hij zal hem op de zevende dag ontzondigen; en hij zal zijn klederen wassen, zich in water baden en des avonds rein zijn ‘.
Zoals uit deze tekst blijkt, moet de persoon en alles dat onrein is, besprenkeld worden op de 3e en de 7e dag. Daarna, blijkbaar is het besprenkelen niet voldoende, moet de persoon zijn kleren wassen en zich baden. Net als beschreven is, dat kleding geheel onder water gaat als deze gewassen wordt, zo is ook beschreven hoe men, tijdens dit reinigingsritueel, moest baden ( zie hiervoor de beschrijving van de mikva ).
Mocht er toch nog enige twijfel zijn of de persoon geheel onder water moest bij dit ritueel, dan biedt Lev. 17 : 15,16 uitkomst : ‘ En ieder, hetzij geboren Israeliet of vreemdeling, die een gestorven of verscheurd dier eet, zal zijn klederen wassen, zich in water baden en onrein zijn tot de avond; dan zal hij rein zijn 16 : Maar indien hij ze niet wast en zijn lichaam niet baadt, dan zal hij zijn ongerechtigheid dragen ‘. Het Hebreeuwse woord dat hier gebruikt wordt voor het woord lichaam is ‘basar’. Dat betekent letterlijk vlees en wel al het vlees op het lichaam. In het Nederlands zou je gerust kunnen zeggen : van top tot teen.
In Bijbels Optiek
Het doopwater wordt op het hoofdje van het kind gesprenkeld. Hier heeft de opvatting post gevat dat het Hebreeuwse begrip ‘niddah’ ook geldt voor onze kinderen. Het doopritueel duurde dan 7 dagen en op de 3e en 7e dag werd de dopeling besprenkeld en zodoende gescheiden van de zonde of het kwaad. Op de 7e dag kon dan volledige reiniging toegepast worden.
Wat is besprenkelen dan wel ? Het heeft toch zeker een functie ? Om dat uit de bijbel te weten te komen moeten we Numeri 19 : 20 lezen : ‘Maar iemand die onrein geworden is en zich niet laat ontzondigen, die zal uit de gemeente uitgeroeid worden omdat hij het heiligdom des Heren verontreinigd heeft en er is geen water der reiniging op hem gesprengd ‘. Hier staat een waarschuwing voor het belang ontzondigen ( = reinigen, baden ) en besprenkelen in die periode, maar het gaat ons nu om de naam die hier aan de besprenkeling gegeven wordt. Wat voor water werd er gesprenkeld : ‘…water der reiniging op hem gesprengd…’ De Engelse King James vertaling vertaalt dat met : ‘…the water of seperation…’ te vertalen in het Nederlands als : ‘water der scheiding’ werd op hem gesprenkeld. Het Hebreeuwse woord dat hier gebruikt wordt is : ‘niddah’ dat betekent ‘apart zetten’ of ‘uit elkaar halen’ of scheiden’. Omdat het hele ritueel 7 dagen duurde werd de persoon op de 3e dag en op de 7e dag gescheiden van de zonde of het kwaad. Tot het moment dat hij zich kon wassen na 7 dagen en dan weer rein zou zijn. Door het besprenkelen werd hij dus los gemaakt van de verontreiniging maar niet gereinigd, daarvoor moest hij zich baden.
Het water nu wordt tot een sacrament door de instelling van de doop. In de Schrift wordt de doop nu eens omschreven als een doop in de naam van Christus )73 en dan weer als een doop in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.)74 Deze uitdrukkingen dienen er niet toe ons een formule aan de hand te doen, die bij de doop uitgesproken moet worden, maar zij beschrijven het wezen van de christelijke doop : deze moet zijn een doop in de naam van Christus en dus in de naam van God Drieënig. Dat ze niet als een formule bedoeld zijn, blijkt hieruit, dat ook bij besnijdenis en pascha, bij de doop van Johannes en bij het avondmaal van zo’n formule geen sprake is. Toch werd er bij het bedienen en ontvangen van de doop reeds van het begin af aan een en ander gesproken. Zo werd er belijdenis van zonden ( Matth. 3 : 6 ) en van het geloof in Christus (Hand. 8 : 37, vgl. 1 Tim. 6 : 12 ) afgelegd. Hiervoor kwam uit de aard der zaak vrij spoedig een vaststaande formule in gebruik, die van de instellingswoorden van Matth. 28 : 19 in gebruik.
Hoewel nu een doop in de naam van Christus of met de belijdenis, dat Jezus Christus de Zoon van Gods is ( Hand. 8 : 37 ) in de eerste tijd voldoende was, moest toch later, toen allerlei ketterijen opkwamen, juist ter handhaving van het christelijk karakter van de doop de trinitarische formule hoe langer hoe meer als noodzakelijk beschouwd worden.)75 Toch luidt deze trinitarische formule niet in alle kerken gelijk. De Protestantse kerken namen die van de Latijnse kerk over : in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.)76 Zowel de Griekse kerk als de Syrische en Armeense kerken wijken hiervan af.)77
Alles bewijst, dat de geldigheid van de doop op zichzelf niet afhangt van de letterlijke tekst, die daarbij door de dienaar van het woord uitgesproken wordt. De trinitarische formule is alleen noodzakelijk geworden, om afwijkingen tegen te gaan, om een waarborg te geven, dat de doop, die bediend werd, de ware, christelijke doop was en is, en om met regelgeving de liturgie te onderbouwen. Daarbij zij ten overvloede nogmaals vermeld dat de trinitarische doopformule geen magische kracht bezit, om het water in het bloed van Christus te veranderen. De Gereformeerden ontkenden dit niet alleen, ook de Griekse , de Roomse en de Lutherse kerk staan wat het doopwater betreft op hetzelfde standpunt. Dit in tegenstelling met het Heilig Avondmaal. Zo zegt de Roomse Catechismus duidelijk dat de instellingswoorden, die gesproken worden, begrijpelijk en duidelijk moeten zijn, tot onderwijs van de mensen, die erbij aanwezig zijn )78 en ontkent, dat er bij de doop een transsubstantiatie)79 van het water in het bloed van Christus plaats heeft )80. De mening t.a.v. het sacrament is hier dus een andere dan bij die van het Heilig Avondmaal.
Toch blijft er ook dan nog wel verschil van opvatting. Roomsen en Luthersen stellen dat de werking van de Heilige Geest bij de doop door het water heengaat. De Gereformeerden verwerpen deze locaal-fysieke vereniging van water en Geest en nemen in plaats daarvan aan, dat er een verband bestaat zoals ook bij het gesproken woord gebeurt. Evenals de Heilige Geest wel werkt door het Woord, maar zijn kracht en werking niet aan het woord verbindt, zo is dat ook bij het doopwater het geval.
Wat is besprenkelen dan wel ? Het heeft toch zeker een functie ? Om dat uit de bijbel te weten te komen moeten we Numeri 19 : 20 lezen : ‘Maar iemand die onrein geworden is en zich niet laat ontzondigen, die zal uit de gemeente uitgeroeid worden omdat hij het heiligdom des Heren verontreinigd heeft en er is geen water der reiniging op hem gesprengd ‘. Hier staat een waarschuwing voor het belang ontzondigen ( = reinigen, baden ) en besprenkelen in die periode, maar het gaat ons nu om de naam die hier aan de besprenkeling gegeven wordt. Wat voor water werd er gesprenkeld : ‘…water der reiniging op hem gesprengd…’ De Engelse King James vertaling vertaalt dat met : ‘…the water of seperation…’ te vertalen in het Nederlands als : ‘water der scheiding’ werd op hem gesprenkeld. Het Hebreeuwse woord dat hier gebruikt wordt is : ‘niddah’ dat betekent ‘apart zetten’ of ‘uit elkaar halen’ of scheiden’. Omdat het hele ritueel 7 dagen duurde werd de persoon op de 3e dag en op de 7e dag gescheiden van de zonde of het kwaad. Tot het moment dat hij zich kon wassen na 7 dagen en dan weer rein zou zijn. Door het besprenkelen werd hij dus los gemaakt van de verontreiniging maar niet gereinigd, daarvoor moest hij zich baden.
Het water nu wordt tot een sacrament door de instelling van de doop. In de Schrift wordt de doop nu eens omschreven als een doop in de naam van Christus )73 en dan weer als een doop in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.)74 Deze uitdrukkingen dienen er niet toe ons een formule aan de hand te doen, die bij de doop uitgesproken moet worden, maar zij beschrijven het wezen van de christelijke doop : deze moet zijn een doop in de naam van Christus en dus in de naam van God Drieënig. Dat ze niet als een formule bedoeld zijn, blijkt hieruit, dat ook bij besnijdenis en pascha, bij de doop van Johannes en bij het avondmaal van zo’n formule geen sprake is. Toch werd er bij het bedienen en ontvangen van de doop reeds van het begin af aan een en ander gesproken. Zo werd er belijdenis van zonden ( Matth. 3 : 6 ) en van het geloof in Christus (Hand. 8 : 37, vgl. 1 Tim. 6 : 12 ) afgelegd. Hiervoor kwam uit de aard der zaak vrij spoedig een vaststaande formule in gebruik, die van de instellingswoorden van Matth. 28 : 19 in gebruik.
Hoewel nu een doop in de naam van Christus of met de belijdenis, dat Jezus Christus de Zoon van Gods is ( Hand. 8 : 37 ) in de eerste tijd voldoende was, moest toch later, toen allerlei ketterijen opkwamen, juist ter handhaving van het christelijk karakter van de doop de trinitarische formule hoe langer hoe meer als noodzakelijk beschouwd worden.)75 Toch luidt deze trinitarische formule niet in alle kerken gelijk. De Protestantse kerken namen die van de Latijnse kerk over : in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.)76 Zowel de Griekse kerk als de Syrische en Armeense kerken wijken hiervan af.)77
Alles bewijst, dat de geldigheid van de doop op zichzelf niet afhangt van de letterlijke tekst, die daarbij door de dienaar van het woord uitgesproken wordt. De trinitarische formule is alleen noodzakelijk geworden, om afwijkingen tegen te gaan, om een waarborg te geven, dat de doop, die bediend werd, de ware, christelijke doop was en is, en om met regelgeving de liturgie te onderbouwen. Daarbij zij ten overvloede nogmaals vermeld dat de trinitarische doopformule geen magische kracht bezit, om het water in het bloed van Christus te veranderen. De Gereformeerden ontkenden dit niet alleen, ook de Griekse , de Roomse en de Lutherse kerk staan wat het doopwater betreft op hetzelfde standpunt. Dit in tegenstelling met het Heilig Avondmaal. Zo zegt de Roomse Catechismus duidelijk dat de instellingswoorden, die gesproken worden, begrijpelijk en duidelijk moeten zijn, tot onderwijs van de mensen, die erbij aanwezig zijn )78 en ontkent, dat er bij de doop een transsubstantiatie)79 van het water in het bloed van Christus plaats heeft )80. De mening t.a.v. het sacrament is hier dus een andere dan bij die van het Heilig Avondmaal.
Toch blijft er ook dan nog wel verschil van opvatting. Roomsen en Luthersen stellen dat de werking van de Heilige Geest bij de doop door het water heengaat. De Gereformeerden verwerpen deze locaal-fysieke vereniging van water en Geest en nemen in plaats daarvan aan, dat er een verband bestaat zoals ook bij het gesproken woord gebeurt. Evenals de Heilige Geest wel werkt door het Woord, maar zijn kracht en werking niet aan het woord verbindt, zo is dat ook bij het doopwater het geval.
In Bijbels Optiek
Alleen Jezus Christus geeft door zijn Geest zin en betekenis aan de doop. De handeling op zich is slechts een ritueel.
Paulus onderscheidt in Ef. 5 : 26 juist de werking van Christus door het woord van die van het water, evenals dat ook gebeurt in Hebr. 10 : 22 en 1 Petr. 3 : 21. Niet de dienaar en niet het water, maar Christus heiligt en geeft betekenis aan de doop.)81 Als het water van de doop de wedergeboorte bewerkte, had Paulus in 1 Cor. 1 : 14 niet kunnen zeggen, dat Christus hem niet zond om te dopen, maar om het evangelie te verkondigen.
Maar hoewel er menig verschil bestaat op de manier, waarop het teken en de inhoud van de doop functioneert, er is overeenstemming over de realiteit van de verbinding. Ook de Reformatorische kerken van Nederland belijden, dat Christus in de doop aan een ieder, die deze doop in geloof ondergaat, toezegt en verzekert, dat hij zeker mag weten dat zo schoon het water hem lichamelijk van buiten gewassen heeft, ook de Geest door Christus’ bloed zijn geest gereinigd heeft. )82
Ook over de weldaden, die in de doop aan de volwassen gelovigen geschonken worden, bestaat er in hoofdzaak overeenstemming. Zij zijn in de gemeenschap met de drieënige God mede begrepen, in wie hij door de doop is ingelijfd ( Matth. 29 : 19 ). De Vader betuigt ons in de doop, dat Hij met ons een eeuwig verbond der genade opricht, en ons tot zijn kinderen en erfgenamen aanneemt )83. De Zoon verzekert ons dat hij ons wast in zijn bloed en ons inlijft in de gemeenschap met zijn dood en zijn wederopstanding )84. En de Heilige Geest verzekert ons, dat Hij in ons komt wonen en ons tot leden van Christus’ lichaam, de gemeente, heiligt )85. Toegespitst zijn deze weldaden :
1. De rechtvaarmaking of de vergeving der zonden.)86 Doedes meent, dat deze weldaad niet bij de doop maar pas bij het Heilig Avondmaal in werking gaat, terwijl de doop een doop van bekering tot vergeving van zonden wordt genoemd )87. Maar deze opvatting wordt in de Bijbel )88 duidelijk weersproken; de bekering is wel de weg, waarlangs de door Christus verworven vergeving in ons bezit en genot komt, maar de doop is juist op de weg van door bekering verkregen vergeving, het bewijs en onderpand; immers de belijdenis der zonden en het geloof in rechtvaardiging gaat aan de doop vooraf. In de doop worden daarom ook alle zonden met al haar schuld en straf vergeven, niet alleen de zonden van het verleden, maar ook de tegenwoordige en die van de toekomst, want de rechtvaardigmaking is een juridische daad, een verandering van staat, en daarom eenmalig, volkomen en voorgoed tot stand gebracht.)89
Paulus onderscheidt in Ef. 5 : 26 juist de werking van Christus door het woord van die van het water, evenals dat ook gebeurt in Hebr. 10 : 22 en 1 Petr. 3 : 21. Niet de dienaar en niet het water, maar Christus heiligt en geeft betekenis aan de doop.)81 Als het water van de doop de wedergeboorte bewerkte, had Paulus in 1 Cor. 1 : 14 niet kunnen zeggen, dat Christus hem niet zond om te dopen, maar om het evangelie te verkondigen.
Maar hoewel er menig verschil bestaat op de manier, waarop het teken en de inhoud van de doop functioneert, er is overeenstemming over de realiteit van de verbinding. Ook de Reformatorische kerken van Nederland belijden, dat Christus in de doop aan een ieder, die deze doop in geloof ondergaat, toezegt en verzekert, dat hij zeker mag weten dat zo schoon het water hem lichamelijk van buiten gewassen heeft, ook de Geest door Christus’ bloed zijn geest gereinigd heeft. )82
Ook over de weldaden, die in de doop aan de volwassen gelovigen geschonken worden, bestaat er in hoofdzaak overeenstemming. Zij zijn in de gemeenschap met de drieënige God mede begrepen, in wie hij door de doop is ingelijfd ( Matth. 29 : 19 ). De Vader betuigt ons in de doop, dat Hij met ons een eeuwig verbond der genade opricht, en ons tot zijn kinderen en erfgenamen aanneemt )83. De Zoon verzekert ons dat hij ons wast in zijn bloed en ons inlijft in de gemeenschap met zijn dood en zijn wederopstanding )84. En de Heilige Geest verzekert ons, dat Hij in ons komt wonen en ons tot leden van Christus’ lichaam, de gemeente, heiligt )85. Toegespitst zijn deze weldaden :
1. De rechtvaarmaking of de vergeving der zonden.)86 Doedes meent, dat deze weldaad niet bij de doop maar pas bij het Heilig Avondmaal in werking gaat, terwijl de doop een doop van bekering tot vergeving van zonden wordt genoemd )87. Maar deze opvatting wordt in de Bijbel )88 duidelijk weersproken; de bekering is wel de weg, waarlangs de door Christus verworven vergeving in ons bezit en genot komt, maar de doop is juist op de weg van door bekering verkregen vergeving, het bewijs en onderpand; immers de belijdenis der zonden en het geloof in rechtvaardiging gaat aan de doop vooraf. In de doop worden daarom ook alle zonden met al haar schuld en straf vergeven, niet alleen de zonden van het verleden, maar ook de tegenwoordige en die van de toekomst, want de rechtvaardigmaking is een juridische daad, een verandering van staat, en daarom eenmalig, volkomen en voorgoed tot stand gebracht.)89
In Bijbels Optiek
Wedergeboorte is geestelijk gezien opnieuw beginnen.
2. De wedergeboorte, bekering, afsterving van de oude en opstanding van de nieuwe mens door gemeenschap aan de dood en de opstanding van Christus)90. Volgens Roomse opvatting wordt in de doop dezelfde genade teruggeschonken, die Adam als toegevoegd geschenk ontving, maar door de zonde verloor. Evenals in Adam vóór de val de begeerte in de natuurlijke mens aanwezig was, en door dit toegevoegde geschenk beteugeld werd, zo is dit ook bij de gedoopte het geval. De begeerte blijft in hem, maar deze is op zichzelf geen zonde en is de mens van nature eigen : hij bestaat namelijk uit vlees en geest. Alleen kan deze begeerte gemakkelijk aanleiding tot zonde worden, als de mens, in plaats van zich door de bovennatuurlijke genade te laten leiden, naar haar luistert en op haar ingaat. Maar afgedacht van dit gevaar, dat de gedoopte altijd blijft bedreigen, is hij door de genade, die hij in de doop ontvangt, niet alleen van alle schuld maar ook van alle smet der zonde bevrijd. Daarentegen sprak de Nederl. Geloofdbel. in art. 15 uit : de erfzonde is zelfs door de doop niet geheel teniet gedaan noch geheel uitgeroeid. Hoewel velen met Doedes deze woorden afkeuren, zijn zij toch correct en met de Heilige Schrift in overeenstemming. In bovenaangehaalde tekst leert zij heel duidelijk, dat de doop, als teken en zegel, de mens opnieuw geboren doet worden en vernieuwt, de kracht van de erfzonde in hem breekt, hem in nieuwheid des levens doet wandelen, echter zó, dat de zonde nog altijd in zijn vlees blijft wonen en hem tegen zijn wil onder haar wet steeds weer gevangen neemt. De erfsmet wordt dus maar ten dele en in principe, maar niet geheel door de doop als sacrament te niet gedaan, hoewel ze geen eeuwige verwerping over de gelovige uitspreekt, zij blijft toch nog in hem tot aan zijn dood toe, een onprettige fontein van allerlei zonde.
3. De gemeenschap, niet alleen met Christus zelf, maar ook met de gemeente, die zijn lichaam is. De gedoopte wordt behouden van het verkeerde geslacht, waartussen hij leeft, afgezonderd van de wereld ( Hand. 2 : 40,41), tot een discipel van Jezus Christus gemaakt ( Matth. 28 : 19, Joh. 4 :1 ), in zijn gemeente ingelijfd ( 1 Cor. 12 : 13 ), en dus ook tot een wandel in oprechtheid ( Gen. 17 : 1 ), en in nieuwheid des levens ( Rom. 6 ), tot belijdenis van Gods naam en tot onderhouding van Jezus geboden verplicht ( Matth. 28 : 19 ).
2. De wedergeboorte, bekering, afsterving van de oude en opstanding van de nieuwe mens door gemeenschap aan de dood en de opstanding van Christus)90. Volgens Roomse opvatting wordt in de doop dezelfde genade teruggeschonken, die Adam als toegevoegd geschenk ontving, maar door de zonde verloor. Evenals in Adam vóór de val de begeerte in de natuurlijke mens aanwezig was, en door dit toegevoegde geschenk beteugeld werd, zo is dit ook bij de gedoopte het geval. De begeerte blijft in hem, maar deze is op zichzelf geen zonde en is de mens van nature eigen : hij bestaat namelijk uit vlees en geest. Alleen kan deze begeerte gemakkelijk aanleiding tot zonde worden, als de mens, in plaats van zich door de bovennatuurlijke genade te laten leiden, naar haar luistert en op haar ingaat. Maar afgedacht van dit gevaar, dat de gedoopte altijd blijft bedreigen, is hij door de genade, die hij in de doop ontvangt, niet alleen van alle schuld maar ook van alle smet der zonde bevrijd. Daarentegen sprak de Nederl. Geloofdbel. in art. 15 uit : de erfzonde is zelfs door de doop niet geheel teniet gedaan noch geheel uitgeroeid. Hoewel velen met Doedes deze woorden afkeuren, zijn zij toch correct en met de Heilige Schrift in overeenstemming. In bovenaangehaalde tekst leert zij heel duidelijk, dat de doop, als teken en zegel, de mens opnieuw geboren doet worden en vernieuwt, de kracht van de erfzonde in hem breekt, hem in nieuwheid des levens doet wandelen, echter zó, dat de zonde nog altijd in zijn vlees blijft wonen en hem tegen zijn wil onder haar wet steeds weer gevangen neemt. De erfsmet wordt dus maar ten dele en in principe, maar niet geheel door de doop als sacrament te niet gedaan, hoewel ze geen eeuwige verwerping over de gelovige uitspreekt, zij blijft toch nog in hem tot aan zijn dood toe, een onprettige fontein van allerlei zonde.
3. De gemeenschap, niet alleen met Christus zelf, maar ook met de gemeente, die zijn lichaam is. De gedoopte wordt behouden van het verkeerde geslacht, waartussen hij leeft, afgezonderd van de wereld ( Hand. 2 : 40,41), tot een discipel van Jezus Christus gemaakt ( Matth. 28 : 19, Joh. 4 :1 ), in zijn gemeente ingelijfd ( 1 Cor. 12 : 13 ), en dus ook tot een wandel in oprechtheid ( Gen. 17 : 1 ), en in nieuwheid des levens ( Rom. 6 ), tot belijdenis van Gods naam en tot onderhouding van Jezus geboden verplicht ( Matth. 28 : 19 ).
In Bijbels Optiek
De christen behoort bij een kerkelijke gemeenschap. Dat is één van de fundamenteelste keuzes, die hij of zij moet maken. Anders treedt geestelijke eenzaamheid op.
Al deze weldaden zijn de gedoopte reeds geschonken vóór de doop in de boodschap van het evangelie, ze zijn door hem aangenomen door het geloof; maar nu krijgen ze voor hem door de doop persoonlijke betekenis en wordt hij erdoor verzegeld. Het mag dus niet zó voorgesteld worden, alsof in het geloof vóór de doop slechts enkele of in elk geval niet alle weldaden werden geschonken, en dat de ontbrekende dan nog in de doop worden verleend. Want het woord bevat alle beloften en geloof neemt ze alle aan. Er is geen enkele genade, die òf door het woord òf door het sacrament wordt uitgedeeld. Ook de inlijving in het lichaam van Christus geschiedt door het geloof en ontvangt in de doop haar teken en zegel. De genade van de doop bestaat en kan naar schrift en belijdenis nergens anders in bestaan dan in openbaring (declaratio ) en bevestiging ( confirmatio ).)91
Al deze weldaden zijn de gedoopte reeds geschonken vóór de doop in de boodschap van het evangelie, ze zijn door hem aangenomen door het geloof; maar nu krijgen ze voor hem door de doop persoonlijke betekenis en wordt hij erdoor verzegeld. Het mag dus niet zó voorgesteld worden, alsof in het geloof vóór de doop slechts enkele of in elk geval niet alle weldaden werden geschonken, en dat de ontbrekende dan nog in de doop worden verleend. Want het woord bevat alle beloften en geloof neemt ze alle aan. Er is geen enkele genade, die òf door het woord òf door het sacrament wordt uitgedeeld. Ook de inlijving in het lichaam van Christus geschiedt door het geloof en ontvangt in de doop haar teken en zegel. De genade van de doop bestaat en kan naar schrift en belijdenis nergens anders in bestaan dan in openbaring (declaratio ) en bevestiging ( confirmatio ).)91