In Bijbels Optiek
9.1. Moeten christenen eten halal vlees? - Bijbelse principes Marc. 7:1-23 / Matth. 15:1-20.
In de evangeliën leert de Here Jezus ons dat er niets dat de mond ingaat, hen kan verontreinigen in de ogen van God. Wat van binnenuit komt, dat maakt de mens onrein, want wat uit de mond komt, komt uit het hart, en uit deze bron komen slechte dingen die ons ongeschikt maken voor contact met God.
De leer van Christus omtrent eten wordt ons gegeven in het kader van een geschil over de Joodse spijswetten. Deze verordeningen verbood de Joden het eten van verschillende soorten voedsel en het eten van maaltijden die door niet-Joden bereid waren, met het argument dat ze “onrein” waren. Maar om te zeggen dat dit voedsel iemand verontreinigt, die God aanbidt, gaat te ver (volgens Markus 7:19), de Heer verklaarde alle voedingsmiddelen voor rein. Zijn discipelen konden alle soorten voedsel en uit welke bron ook zonder bezwaar eten en werden dan niet onrein.
1 Korintiërs 8 tot 10. In dit belangrijke deel richt de apostel Paulus zich op een onenigheid tussen de christenen van Corinthe over het eten van voedsel dat was geofferd aan de afgoden. Sommige van hen geloofden dat dergelijke voedsel te vergelijken was met het aanbidden van andere goden. Anderen zeggen dat deze goden niet bestonden, en dachten dat ze vrij waren zelfs feesten, gehouden in afgodentempels, bij te wonen.
Paulus bevestigt dat afgoden niets zijn, en dat voedsel dat hen werd aangeboden geen speciaal gevolg zou hebben. De aarde en haar volheid zijn van de Heer, wat betekent dat al het voedsel afkomstig is van Hem. Niets is onrein in zichzelf.
Maar Paulus zegt óók dat er in bepaalde contexten waar voedsel dat is aangeboden aan afgoden niet mag worden gegeten. Deelnemen aan een feest in de tempel van een afgod is onaanvaardbaar, omdat het offer aan de goden gedaan door zulke maaltijden, in feite gebracht zijn aan demonen, die achter de afgoden schuilgaan. Als je dat voedsel eet heb je gemeenschap met die demonen.
Bovendien vinden sommige gelovigen met een zwak geweten het verkeerd om afgodenvlees te eten. We We moeten geen voedsel, dat aan de afgoden geofferd is, eten, als zwakkere broeders daardoor in gewetensnood komen.
In de evangeliën leert de Here Jezus ons dat er niets dat de mond ingaat, hen kan verontreinigen in de ogen van God. Wat van binnenuit komt, dat maakt de mens onrein, want wat uit de mond komt, komt uit het hart, en uit deze bron komen slechte dingen die ons ongeschikt maken voor contact met God.
De leer van Christus omtrent eten wordt ons gegeven in het kader van een geschil over de Joodse spijswetten. Deze verordeningen verbood de Joden het eten van verschillende soorten voedsel en het eten van maaltijden die door niet-Joden bereid waren, met het argument dat ze “onrein” waren. Maar om te zeggen dat dit voedsel iemand verontreinigt, die God aanbidt, gaat te ver (volgens Markus 7:19), de Heer verklaarde alle voedingsmiddelen voor rein. Zijn discipelen konden alle soorten voedsel en uit welke bron ook zonder bezwaar eten en werden dan niet onrein.
1 Korintiërs 8 tot 10. In dit belangrijke deel richt de apostel Paulus zich op een onenigheid tussen de christenen van Corinthe over het eten van voedsel dat was geofferd aan de afgoden. Sommige van hen geloofden dat dergelijke voedsel te vergelijken was met het aanbidden van andere goden. Anderen zeggen dat deze goden niet bestonden, en dachten dat ze vrij waren zelfs feesten, gehouden in afgodentempels, bij te wonen.
Paulus bevestigt dat afgoden niets zijn, en dat voedsel dat hen werd aangeboden geen speciaal gevolg zou hebben. De aarde en haar volheid zijn van de Heer, wat betekent dat al het voedsel afkomstig is van Hem. Niets is onrein in zichzelf.
Maar Paulus zegt óók dat er in bepaalde contexten waar voedsel dat is aangeboden aan afgoden niet mag worden gegeten. Deelnemen aan een feest in de tempel van een afgod is onaanvaardbaar, omdat het offer aan de goden gedaan door zulke maaltijden, in feite gebracht zijn aan demonen, die achter de afgoden schuilgaan. Als je dat voedsel eet heb je gemeenschap met die demonen.
Bovendien vinden sommige gelovigen met een zwak geweten het verkeerd om afgodenvlees te eten. We We moeten geen voedsel, dat aan de afgoden geofferd is, eten, als zwakkere broeders daardoor in gewetensnood komen.
In Bijbels Optiek
De Bijbel, het Boek of het Woord van God.
Romeinen 14:1 - 15:6 Hier is Paulus is op zoek om de spanningen op te lossen tussen joodse christenen, die denken dat ze verplicht zijn om joodse gewoonten aan heiden-christenen op te leggen, die zichzelf op hun beurt daartoe niet verplicht achten. Hij waarschuwt hen die de voedselwetten houden, dat zij niet moeten oordelen over hen die ze niet houden, want iedere gelovige moet persoonlijk verantwoording afleggen aan de Heer.
Maar Paulus benadrukt ook dat zij die niet voldoen aan de wetten, niet mogen worden veracht door mensen die dat wel doen. Ze moeten eerder geduld met hen hebben en ervoor zorgen dat ze niet struikelen. Het is waar, dat niets onrein is in zichzelf - maar het is onrein voor ieder die denkt dat het dat is. Als je door het eten van dit vlees andere christenen in verwarring brengt, is dat zonde.
Handelingen 15 en Openbaring 2.
Handelingen 15 handelt over de brief van de kerk in Jeruzalem. Hier wordt men geïnstrueerd dat niet-Joodse gelovigen in Antiochië en elders zich te onthouden hebben van voedsel dat is geofferd aan afgoden.
En in Openbaring 2 berispt de Heer twee kerken die mensen tolereren die anderen leren om dergelijke eten te nuttigen.
1 Timotheüs 4:1-5. Deze passage bevestigt dat alles dat door God geschapen is, goed is, en dat Hij voedsel gemaakt heeft om met dankzegging te eten door hen die geloven en de waarheid kennen. Deze passage zegt ook dat er niets mag worden geweigerd als het met dankzegging gepaard gaat, want het is geheiligd door het woord van God en door gebed.
Romeinen 14:1 - 15:6 Hier is Paulus is op zoek om de spanningen op te lossen tussen joodse christenen, die denken dat ze verplicht zijn om joodse gewoonten aan heiden-christenen op te leggen, die zichzelf op hun beurt daartoe niet verplicht achten. Hij waarschuwt hen die de voedselwetten houden, dat zij niet moeten oordelen over hen die ze niet houden, want iedere gelovige moet persoonlijk verantwoording afleggen aan de Heer.
Maar Paulus benadrukt ook dat zij die niet voldoen aan de wetten, niet mogen worden veracht door mensen die dat wel doen. Ze moeten eerder geduld met hen hebben en ervoor zorgen dat ze niet struikelen. Het is waar, dat niets onrein is in zichzelf - maar het is onrein voor ieder die denkt dat het dat is. Als je door het eten van dit vlees andere christenen in verwarring brengt, is dat zonde.
Handelingen 15 en Openbaring 2.
Handelingen 15 handelt over de brief van de kerk in Jeruzalem. Hier wordt men geïnstrueerd dat niet-Joodse gelovigen in Antiochië en elders zich te onthouden hebben van voedsel dat is geofferd aan afgoden.
En in Openbaring 2 berispt de Heer twee kerken die mensen tolereren die anderen leren om dergelijke eten te nuttigen.
1 Timotheüs 4:1-5. Deze passage bevestigt dat alles dat door God geschapen is, goed is, en dat Hij voedsel gemaakt heeft om met dankzegging te eten door hen die geloven en de waarheid kennen. Deze passage zegt ook dat er niets mag worden geweigerd als het met dankzegging gepaard gaat, want het is geheiligd door het woord van God en door gebed.