Click here to edit.
6. Overzicht van afzonderlijke gaven
6.1. Profetie
In de Bijbel kunnen we drie vormen, waarin profetie zich manifesteert, onderscheiden: de oudtestamentische profeten, de nieuwtestamentische profeten en de gave van profetie. De eerstgenoemde categorie had, om het zo maar eens te zeggen, het laatste woord: het woord van een profeet was het einde van alle tegenspraak, God Zelf sprak rechtstreeks door de profeet en de profeten waren ook vaak richters of leiders van het volk.
De tweede categorie komt later aan de beurt bij punt 18.
De derde categorie, de gave van profetie, is een van de negen gaven van de Geest uit 1 Cor. 12, gegeven aan 'gewone' gemeenteleden, dus niet ambtelijk bepaald.
In 1 Cor 14 lezen we de volgende uitspraken van Paulus over deze gave: 'we moeten er naar jagen' (vs. 1), 'wie profeteert spreekt stichtend, vermanend en vertroostend' (3), 'wie profeteert sticht de gemeente' (4), 'Paulus wilde wel dat allen profeteerden' (5), 'de profetie is voor de gelovigen' (22). 'Als allen (!) profeteren en er komt een ongelovige of toehoorder binnen, dan wordt hij door allen weerlegd, wordt hij door allen doorgrond, het verborgene van zijn hart komt aan het licht en hij zal zich ter aarde werpen, God aanbidden en belijden, dat God inderdaad in uw midden is' (24, 25).
In vs 29 is niet direct duidelijk of hier sprake is van de gave van profetie of het ambt van profeet {1}. 'Want gij kunt allen één voor één profeteren', staat in vs. 31.
En het volgende vers luidt: 'de geesten der profeten zijn aan de profeten onderworpen', dit om wanorde en door elkaar heen praten te voorkomen.
En aan het slot van dit hoofdstuk worden we nogmaals opgeroepen 'te streven naar het profeteren.'
In 1 Cor 11:5 is ook sprake van profeterende vrouwen, evenals in Hand. 21:9, de vier dochters van Philippus.
In Hand.19:6 begonnen de twaalf discipelen, na de handoplegging van Paulus ter vervulling met de Heilige Geest, te profeteren; waarschijnlijk is dit ook het geval geweest in Hand. 8, de doop met de Heilige Geest van de gelovigen in Samaria, gezien de reactie van Simon de tovenaar, en Hand. 10, de gelovigen bij Cornelius.
Waartoe dient nu de gave van profetie en het ambt van profeet?
'Het profeteren is naar de mate van ons geloof' ( Rom 12:6), hoe meer iemand van God verwacht, gelooft, wat God kan geven, des te meer kan God ook door zo iemand geven aan duidelijkheid betreffende Zijn plannen. Maar toch, hoe groot het geloof van iemand met een profetische gave ook is, altijd zal het profeteren onvolkomen zijn (1 Cor 13:9), totdat de tijd aanbreekt dat we God van aangezicht tot aangezicht (vs. 12) zullen zien en we Hem volkomen zullen kennen.
Er wordt gewaarschuwd voor het uitdoven van de Geest (1 Thess 5:19) en het verachten van profetieën (vs. 20).
Bij 1 Cor 14:32 merkt Calvijn in zijn commentaar op (zie CALVIJN "1 Cor 14:32"):
'Uit deze plaats van Paulus mag men verstaan, hoe uitnemend schone overvloed en verscheidenheid van geestelijke goederen die gemeente had. Daar waren samenkomsten der profeten, zodat men moeite had om de beurten onder hen te verdelen; daar was zulk een grote verscheidenheid van gaven, dat er overvloed was. Nu zien wij onze kleinheid, ja, armoede; maar deze straf wordt zeker onze ondankbaarheid opgelegd: want de schatten Gods zijn niet uitgeput, en Zijn goedheid is niet verminderd, maar wij zijn noch bekwaam noch waardig om Zijn gaven te ontvangen. Hoewel, er is nog overvloedig licht en lering genoeg, zo er maar gebrek ware in de begeerte en oefening der godzaligheid, en in de vruchten, die daaruit voortkomen.'
In een vijftal artikelen in de Waarheidsvriend van november en december 1992 over hedendaagse profetie maakt prof. Graafland enkele behartenswaardige opmerkingen over deze gave. Een paar citaten:
"Wat mij opvalt is de grote onzekerheid die Calvijns uitleg op dit punt kenmerkt. Ik verwijs o.a. naar zijn uitleg van
1 Cor 12:28, waar Paulus schrijft, dat God in de gemeente sommigen heeft gesteld, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, enz.. Calvijn schrijft dan over die profeten, dat er volgens hem uitleggers van de Schrift mee worden bedoeld, die ook de Schrift toepassen op actuele situaties.
6.1. Profetie
In de Bijbel kunnen we drie vormen, waarin profetie zich manifesteert, onderscheiden: de oudtestamentische profeten, de nieuwtestamentische profeten en de gave van profetie. De eerstgenoemde categorie had, om het zo maar eens te zeggen, het laatste woord: het woord van een profeet was het einde van alle tegenspraak, God Zelf sprak rechtstreeks door de profeet en de profeten waren ook vaak richters of leiders van het volk.
De tweede categorie komt later aan de beurt bij punt 18.
De derde categorie, de gave van profetie, is een van de negen gaven van de Geest uit 1 Cor. 12, gegeven aan 'gewone' gemeenteleden, dus niet ambtelijk bepaald.
In 1 Cor 14 lezen we de volgende uitspraken van Paulus over deze gave: 'we moeten er naar jagen' (vs. 1), 'wie profeteert spreekt stichtend, vermanend en vertroostend' (3), 'wie profeteert sticht de gemeente' (4), 'Paulus wilde wel dat allen profeteerden' (5), 'de profetie is voor de gelovigen' (22). 'Als allen (!) profeteren en er komt een ongelovige of toehoorder binnen, dan wordt hij door allen weerlegd, wordt hij door allen doorgrond, het verborgene van zijn hart komt aan het licht en hij zal zich ter aarde werpen, God aanbidden en belijden, dat God inderdaad in uw midden is' (24, 25).
In vs 29 is niet direct duidelijk of hier sprake is van de gave van profetie of het ambt van profeet {1}. 'Want gij kunt allen één voor één profeteren', staat in vs. 31.
En het volgende vers luidt: 'de geesten der profeten zijn aan de profeten onderworpen', dit om wanorde en door elkaar heen praten te voorkomen.
En aan het slot van dit hoofdstuk worden we nogmaals opgeroepen 'te streven naar het profeteren.'
In 1 Cor 11:5 is ook sprake van profeterende vrouwen, evenals in Hand. 21:9, de vier dochters van Philippus.
In Hand.19:6 begonnen de twaalf discipelen, na de handoplegging van Paulus ter vervulling met de Heilige Geest, te profeteren; waarschijnlijk is dit ook het geval geweest in Hand. 8, de doop met de Heilige Geest van de gelovigen in Samaria, gezien de reactie van Simon de tovenaar, en Hand. 10, de gelovigen bij Cornelius.
Waartoe dient nu de gave van profetie en het ambt van profeet?
'Het profeteren is naar de mate van ons geloof' ( Rom 12:6), hoe meer iemand van God verwacht, gelooft, wat God kan geven, des te meer kan God ook door zo iemand geven aan duidelijkheid betreffende Zijn plannen. Maar toch, hoe groot het geloof van iemand met een profetische gave ook is, altijd zal het profeteren onvolkomen zijn (1 Cor 13:9), totdat de tijd aanbreekt dat we God van aangezicht tot aangezicht (vs. 12) zullen zien en we Hem volkomen zullen kennen.
Er wordt gewaarschuwd voor het uitdoven van de Geest (1 Thess 5:19) en het verachten van profetieën (vs. 20).
Bij 1 Cor 14:32 merkt Calvijn in zijn commentaar op (zie CALVIJN "1 Cor 14:32"):
'Uit deze plaats van Paulus mag men verstaan, hoe uitnemend schone overvloed en verscheidenheid van geestelijke goederen die gemeente had. Daar waren samenkomsten der profeten, zodat men moeite had om de beurten onder hen te verdelen; daar was zulk een grote verscheidenheid van gaven, dat er overvloed was. Nu zien wij onze kleinheid, ja, armoede; maar deze straf wordt zeker onze ondankbaarheid opgelegd: want de schatten Gods zijn niet uitgeput, en Zijn goedheid is niet verminderd, maar wij zijn noch bekwaam noch waardig om Zijn gaven te ontvangen. Hoewel, er is nog overvloedig licht en lering genoeg, zo er maar gebrek ware in de begeerte en oefening der godzaligheid, en in de vruchten, die daaruit voortkomen.'
In een vijftal artikelen in de Waarheidsvriend van november en december 1992 over hedendaagse profetie maakt prof. Graafland enkele behartenswaardige opmerkingen over deze gave. Een paar citaten:
"Wat mij opvalt is de grote onzekerheid die Calvijns uitleg op dit punt kenmerkt. Ik verwijs o.a. naar zijn uitleg van
1 Cor 12:28, waar Paulus schrijft, dat God in de gemeente sommigen heeft gesteld, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, enz.. Calvijn schrijft dan over die profeten, dat er volgens hem uitleggers van de Schrift mee worden bedoeld, die ook de Schrift toepassen op actuele situaties.
Click here to edit.
Echte profetie is ingegeven door de Geest van de Schrift, de Heilige Geest.
In wezen bestaat er dus tussen deze profeten en de herders en leraars als dienaren van het Woord geen inhoudelijk verschil, omdat ook de laatstgenoemden zich niet beperken tot alleen maar Schriftuitleg, maar ook de toepassing eraan verbonden. Calvijn is daarin dus niet duidelijk. Enerzijds hebben die profeten een bijzondere gave van uitleg en toepassing van de Schrift.
Anderzijds verbindt Calvijn ze nauw met de genoemde herders en leraars. In 1 Cor 12 en
Eph 4 worden zij echter duidelijk van elkaar onderscheiden. Dat is dus de eerste onzekerheid, die Calvijns uitleg kenmerkt. Calvijn is zich daarvan overigens zeer bewust geweest, want nadat hij het bovengenoemde n.a.v. 1 Cor 12:28 heeft opgemerkt, voegt hij eraan toe: 'indien iemand anders gevoelt, ik kan het makkelijk dragen en zal daarom geen gekijf verwekken.' Calvijn laat dus ruimte voor een andere uitleg, vanwege het besef kennelijk, dat zijn eigen uitleg niet iedereen zal overtuigen. Maar ook nog om een andere reden merkt hij dit op, die hij er onmiddellijk op laat volgen. Calvijn schrijft dan namelijk:
'Want men kan kwalijk oordelen over gaven en ambten, van welke de gemeente zo lang beroofd is geweest: uitgenomen dat er alleen nog enige sporen of schaduwen gezien worden.' Calvijn wil daarmee zeggen, dat zijn eigen onzekerheid haar oorzaak vindt in het feit, dat de gemeente van zijn tijd deze gave van de profetie sedert lang niet meer kent, 'behoudens enige sporen of schaduwen.'
Calvijn en de gemeente van toen wisten niet meer, wat er oorspronkelijk met deze profetie en de genoemde profeten bedoeld werden. Dat geldt trouwens ook voor de volgende door Paulus genoemde genadegave, namelijk de gave der gezondmaking.
Calvijn zegt ervan: 'Het is zeker voorheen zowel een ambt als een gave geweest, die ons heden onbekend is.' Calvijn weet dus niet meer, waarover de apostel het hier precies heeft. En daarom wil hij zijn eigen uitleg niet verabsoluteren, maar geeft hij zijn mening voor beter. Welnu, die onzekerheid is sinds Calvijn in de gereformeerde traditie gebleven. En daaruit is ook de huidige onzekerheid bij velen van ons te verklaren.
Wellicht heeft Calvijn die in het Nieuwe Testament genoemde profetie en profeten a.h.w. nader verklaard naar wat hem wel bekend was, en wat zo hoog bij hem stond aangeschreven, namelijk de ambtelijke bediening van het Woord.
Het is echter duidelijk uit Calvijns exegese, dat hij hiermee niet is klaargekomen. Want hij voegt dan samen, wat de Schrift onderscheidt."
Verderop schrijft prof. Graafland: "De vraag klemt dan, of deze gave alleen aan de jonge christelijke gemeente is geschonken en niet meer aan de gemeenten daarna, of dat we mogen geloven, dat deze gave een blijvende gave is van de Geest, ook aan de gemeente van nu.
Wij wezen er al op, dat Calvijn de eerste mening is toegedaan. Maar dan moet eerlijkheidshalve toch wel daarbij worden opgemerkt, dat hij daarvoor geen enkel (direct) Bijbels bewijs kan leveren.
Zijn voornaamste argument is, dat die gave niet meer voorkomt, en dat ze dus alleen voor de vroege gemeente bestemd moet worden aangezien. Dat is echter een zwakke redenering, vooral omdat de Schrift dit zelf niet noemt.
Eigenlijk gaat Calvijn het gemis van de gemeente van zijn tijd tot norm stellen van wat de Geest kan en wil doen. Maar gelukkig hoeven we aan de Geest die maatstaf niet op te leggen.
Eigenlijk is het zo, dat als de Schrift ons zelf de gave van profetie aanreikt, wij ook nu daarop mogen hopen en daarnaar mogen verlangen."
Aan het eind van zijn artikel schrijft prof. Graafland: "Als er een afwijzing plaatsvindt puur uit vooroordeel, of vanuit een traditionele, zelfs calvinistisch aandoende, maar toch on-Bijbelse onzekerheid, dan is het nodig, dat de gemeente zich op dit punt corrigeert en zelfs bekeert en zich dieper en breder door de Schrift laat onderwijzen.
Een juiste beoordeling van de profetie komt niet voort uit een vooroordeel, hetzij negatief, hetzij positief, maar vanuit een Bijbelskritisch openstaan ervoor."
Waarom nu zoveel aandacht voor juist dit onderwerp? Omdat er voor ieder een opdracht ligt: Streeft er naar te profeteren, veracht de profetieën niet.
6.2. Dienen of dienstbetoon
Op het eerste gezicht lijkt het niet duidelijk, waarom ‘het dienen’ tot de genadegaven, de charismata, gerekend wordt. Immers, ‘dienen’ is voor iedere gelovige een vanzelfsprekende zaak, de ambten in Eph 4:11 zijn in eerste instantie gegeven voor deze taak. Letterlijk staat er: 'om de heiligen volmaakt te maken in het dienstbetoon.'
Maar net als in het vorige, het profeteren, wil Jezus door het dienen in ons werkzaam zijn, immers Hij was onder ons als een die dient.
In wezen bestaat er dus tussen deze profeten en de herders en leraars als dienaren van het Woord geen inhoudelijk verschil, omdat ook de laatstgenoemden zich niet beperken tot alleen maar Schriftuitleg, maar ook de toepassing eraan verbonden. Calvijn is daarin dus niet duidelijk. Enerzijds hebben die profeten een bijzondere gave van uitleg en toepassing van de Schrift.
Anderzijds verbindt Calvijn ze nauw met de genoemde herders en leraars. In 1 Cor 12 en
Eph 4 worden zij echter duidelijk van elkaar onderscheiden. Dat is dus de eerste onzekerheid, die Calvijns uitleg kenmerkt. Calvijn is zich daarvan overigens zeer bewust geweest, want nadat hij het bovengenoemde n.a.v. 1 Cor 12:28 heeft opgemerkt, voegt hij eraan toe: 'indien iemand anders gevoelt, ik kan het makkelijk dragen en zal daarom geen gekijf verwekken.' Calvijn laat dus ruimte voor een andere uitleg, vanwege het besef kennelijk, dat zijn eigen uitleg niet iedereen zal overtuigen. Maar ook nog om een andere reden merkt hij dit op, die hij er onmiddellijk op laat volgen. Calvijn schrijft dan namelijk:
'Want men kan kwalijk oordelen over gaven en ambten, van welke de gemeente zo lang beroofd is geweest: uitgenomen dat er alleen nog enige sporen of schaduwen gezien worden.' Calvijn wil daarmee zeggen, dat zijn eigen onzekerheid haar oorzaak vindt in het feit, dat de gemeente van zijn tijd deze gave van de profetie sedert lang niet meer kent, 'behoudens enige sporen of schaduwen.'
Calvijn en de gemeente van toen wisten niet meer, wat er oorspronkelijk met deze profetie en de genoemde profeten bedoeld werden. Dat geldt trouwens ook voor de volgende door Paulus genoemde genadegave, namelijk de gave der gezondmaking.
Calvijn zegt ervan: 'Het is zeker voorheen zowel een ambt als een gave geweest, die ons heden onbekend is.' Calvijn weet dus niet meer, waarover de apostel het hier precies heeft. En daarom wil hij zijn eigen uitleg niet verabsoluteren, maar geeft hij zijn mening voor beter. Welnu, die onzekerheid is sinds Calvijn in de gereformeerde traditie gebleven. En daaruit is ook de huidige onzekerheid bij velen van ons te verklaren.
Wellicht heeft Calvijn die in het Nieuwe Testament genoemde profetie en profeten a.h.w. nader verklaard naar wat hem wel bekend was, en wat zo hoog bij hem stond aangeschreven, namelijk de ambtelijke bediening van het Woord.
Het is echter duidelijk uit Calvijns exegese, dat hij hiermee niet is klaargekomen. Want hij voegt dan samen, wat de Schrift onderscheidt."
Verderop schrijft prof. Graafland: "De vraag klemt dan, of deze gave alleen aan de jonge christelijke gemeente is geschonken en niet meer aan de gemeenten daarna, of dat we mogen geloven, dat deze gave een blijvende gave is van de Geest, ook aan de gemeente van nu.
Wij wezen er al op, dat Calvijn de eerste mening is toegedaan. Maar dan moet eerlijkheidshalve toch wel daarbij worden opgemerkt, dat hij daarvoor geen enkel (direct) Bijbels bewijs kan leveren.
Zijn voornaamste argument is, dat die gave niet meer voorkomt, en dat ze dus alleen voor de vroege gemeente bestemd moet worden aangezien. Dat is echter een zwakke redenering, vooral omdat de Schrift dit zelf niet noemt.
Eigenlijk gaat Calvijn het gemis van de gemeente van zijn tijd tot norm stellen van wat de Geest kan en wil doen. Maar gelukkig hoeven we aan de Geest die maatstaf niet op te leggen.
Eigenlijk is het zo, dat als de Schrift ons zelf de gave van profetie aanreikt, wij ook nu daarop mogen hopen en daarnaar mogen verlangen."
Aan het eind van zijn artikel schrijft prof. Graafland: "Als er een afwijzing plaatsvindt puur uit vooroordeel, of vanuit een traditionele, zelfs calvinistisch aandoende, maar toch on-Bijbelse onzekerheid, dan is het nodig, dat de gemeente zich op dit punt corrigeert en zelfs bekeert en zich dieper en breder door de Schrift laat onderwijzen.
Een juiste beoordeling van de profetie komt niet voort uit een vooroordeel, hetzij negatief, hetzij positief, maar vanuit een Bijbelskritisch openstaan ervoor."
Waarom nu zoveel aandacht voor juist dit onderwerp? Omdat er voor ieder een opdracht ligt: Streeft er naar te profeteren, veracht de profetieën niet.
6.2. Dienen of dienstbetoon
Op het eerste gezicht lijkt het niet duidelijk, waarom ‘het dienen’ tot de genadegaven, de charismata, gerekend wordt. Immers, ‘dienen’ is voor iedere gelovige een vanzelfsprekende zaak, de ambten in Eph 4:11 zijn in eerste instantie gegeven voor deze taak. Letterlijk staat er: 'om de heiligen volmaakt te maken in het dienstbetoon.'
Maar net als in het vorige, het profeteren, wil Jezus door het dienen in ons werkzaam zijn, immers Hij was onder ons als een die dient.
Click here to edit.
In de gave van het dienen wil Jezus door ons heen werkzaam zijn. Dit wordt vaak verbeeld door het voeten wassen, een nederig werkje. In Bijbelse tijd konden deze lichaamsdelen vaak vies en stoffig zijn. De wegen bestonden, zoals bekend, voor het merendeel uit zand.
Het Griekse woord diakonia wordt ook gebruikt in 1 Cor 12:5, 'verscheidenheid in bedieningen, maar het is dezelfde Here', en van de dienst van Paulus (2 Tit 4:11 Hand. 12:25 21:19, bijv.).
Het overeenkomstige werkwoord diakoneo betekent gewoon: dienen, maar ook dienen als diaken, bijv. in 1Tit 3:10.
Heel duidelijk wordt het bijzondere van het dienen uit 1 Petr 4:11, 'dient iemand, laat het zijn als uit kracht door God verleend, opdat in alles God verheerlijkt worde door Jezus Christus....' Daardoor wordt het dienen op een hoger vlak gebracht, niet meer uit onszelf, uit eigen kracht, maar God Zelf doet het door en in mensen.
6.3. Onderwijzen
Een leraar of onderwijzer brengt uit zijn voorraad nieuwe en oude dingen te voorschijn, zegt Jezus in Mt 13:52. Het zou kunnen lijken dat een leraar door hard te studeren altijd in staat is om de wil van God aan anderen door te geven.
Inderdaad komt het nog al eens voor, dat verhandelingen over God verstandelijk best kloppen, maar toch dor en droog zijn, het leven ontbreekt. Daarom is het niet voor niets, dat deze eigenschap onder de charismata valt, m.a.w., God Zelf wil de leraar inspireren om Zijn woorden fris en levend te laten zijn.
Het Griekse woord diakonia wordt ook gebruikt in 1 Cor 12:5, 'verscheidenheid in bedieningen, maar het is dezelfde Here', en van de dienst van Paulus (2 Tit 4:11 Hand. 12:25 21:19, bijv.).
Het overeenkomstige werkwoord diakoneo betekent gewoon: dienen, maar ook dienen als diaken, bijv. in 1Tit 3:10.
Heel duidelijk wordt het bijzondere van het dienen uit 1 Petr 4:11, 'dient iemand, laat het zijn als uit kracht door God verleend, opdat in alles God verheerlijkt worde door Jezus Christus....' Daardoor wordt het dienen op een hoger vlak gebracht, niet meer uit onszelf, uit eigen kracht, maar God Zelf doet het door en in mensen.
6.3. Onderwijzen
Een leraar of onderwijzer brengt uit zijn voorraad nieuwe en oude dingen te voorschijn, zegt Jezus in Mt 13:52. Het zou kunnen lijken dat een leraar door hard te studeren altijd in staat is om de wil van God aan anderen door te geven.
Inderdaad komt het nog al eens voor, dat verhandelingen over God verstandelijk best kloppen, maar toch dor en droog zijn, het leven ontbreekt. Daarom is het niet voor niets, dat deze eigenschap onder de charismata valt, m.a.w., God Zelf wil de leraar inspireren om Zijn woorden fris en levend te laten zijn.
Click here to edit.
Nicodemus bezocht de Here Jezus ’s nachts en stelde Hem allerlei vragen. Jezus onderwees hem uit de Schriften. Zelf was Nicodemus lid van het Sanhedrin en lid van de partij der Farizeeën.
In Mt 23:8 noemt Jezus Zichzelf de Meester, Nicodemus noemt Hem de Leraar van God gezonden ( Joh 3:2). Iedere leraar, in dienst van God, kan dit aspect van Jezus laten zien in zijn werk: 'spreekt iemand, laten het woorden zijn als van God' (1 Petr 4:11). Jezus sprak met gezag, niet zoals de farizeeën, en dit verlangt Jezus ook van allen die namens Hem spreken. En dit geldt voor alle 'spreek-gaven'.
6.4. Vermanen
De tekst: 'wie vermaant in het vermanen' is op het eerste gezicht niet zo duidelijk. In het Grieks worden hier na elkaar twee woorden gebruikt, nl. parakaleo en paraklesis. Deze woorden lijken veel op een bij iedereen bekend Grieks woord: Parakleet, de aanduiding van de Trooster, Die Jezus zenden zou volgens Joh 14, 15, 16.
Inderdaad worden deze twee Griekse woorden ook vaak vertaald met troosten, bemoedigen, aansporen, opbeuren, voorspraak, erbij roepen, iemand terzijde staan. Het Boek vertaalt deze tekst zo: 'wie anderen moet aansporen en bemoedigen, krijgt daar de woorden voor.'
In 1 Joh 2:1 wordt Jezus ook de Trooster, Parakleet, genoemd, en in 2 Cor 1:4 noemt Paulus God de Vader als de Trooster. Ook hier geldt weer: het troosten, bemoedigen, aansporen, enz., is een goddelijke eigenschap, die wij in Zijn Naam mogen gebruiken en toepassen. Eigenlijk is dit het charisma van de zielzorg.
De zielzorger wordt profetisch geleid in het onderkennen van de diepere oorzaken van een conflict en ook wordt juist in deze gave duidelijk hoe de gaven en de vrucht van de Geest samen functioneren.
6.5. Mededelen, uitdelen
De NBG-vertaling heeft hier: 'wie mededeelt, in eenvoud;'
Ludwig Albrecht zegt: 'wie liefdegaven uitdeelt, moet onpartijdig zijn.'
Het geven aan anderen van geld of tijd dient in elk geval zo te zijn, dat we er niets voor terug verwachten, alles wat we hebben komt van God en als we iets aan anderen geven, geven we het eigenlijk aan God terug.
In Jac 1:5 wordt deze manier van geven een goddelijke eigenschap genoemd: 'Die aan allen geeft, eenvoudigweg en zonder verwijt.' Het kostbaarste dat God te geven had heeft Hij aan ons gegeven, Zijn Zoon, aan mensen die er maar weinig voor teruggeven; en die manier van geven zoekt Hij ook in ons. Maar dat kunnen wij alleen maar in de kracht van Zijn Geest.
6.6. Leiding geven, besturen
'Wie leiding geeft, in ijver' (NBG); voor het leiding geven aan (dikwijls moeilijke) mensen is alle kracht nodig, die de Heilige Geest geven wil. In 1 Tit 3:4,5 5:17 wordt deze uitdrukking gebruikt voor het regeren van de ouderlingen, in dienst van God, Die het al regeert: 'De Heer regeert, Zijn koninkrijk staat vast (Gez. 304:2).'
Iedereen die regeert, vertegenwoordigt God en kan dat ook alleen maar doen in Zijn kracht.
In Mt 23:8 noemt Jezus Zichzelf de Meester, Nicodemus noemt Hem de Leraar van God gezonden ( Joh 3:2). Iedere leraar, in dienst van God, kan dit aspect van Jezus laten zien in zijn werk: 'spreekt iemand, laten het woorden zijn als van God' (1 Petr 4:11). Jezus sprak met gezag, niet zoals de farizeeën, en dit verlangt Jezus ook van allen die namens Hem spreken. En dit geldt voor alle 'spreek-gaven'.
6.4. Vermanen
De tekst: 'wie vermaant in het vermanen' is op het eerste gezicht niet zo duidelijk. In het Grieks worden hier na elkaar twee woorden gebruikt, nl. parakaleo en paraklesis. Deze woorden lijken veel op een bij iedereen bekend Grieks woord: Parakleet, de aanduiding van de Trooster, Die Jezus zenden zou volgens Joh 14, 15, 16.
Inderdaad worden deze twee Griekse woorden ook vaak vertaald met troosten, bemoedigen, aansporen, opbeuren, voorspraak, erbij roepen, iemand terzijde staan. Het Boek vertaalt deze tekst zo: 'wie anderen moet aansporen en bemoedigen, krijgt daar de woorden voor.'
In 1 Joh 2:1 wordt Jezus ook de Trooster, Parakleet, genoemd, en in 2 Cor 1:4 noemt Paulus God de Vader als de Trooster. Ook hier geldt weer: het troosten, bemoedigen, aansporen, enz., is een goddelijke eigenschap, die wij in Zijn Naam mogen gebruiken en toepassen. Eigenlijk is dit het charisma van de zielzorg.
De zielzorger wordt profetisch geleid in het onderkennen van de diepere oorzaken van een conflict en ook wordt juist in deze gave duidelijk hoe de gaven en de vrucht van de Geest samen functioneren.
6.5. Mededelen, uitdelen
De NBG-vertaling heeft hier: 'wie mededeelt, in eenvoud;'
Ludwig Albrecht zegt: 'wie liefdegaven uitdeelt, moet onpartijdig zijn.'
Het geven aan anderen van geld of tijd dient in elk geval zo te zijn, dat we er niets voor terug verwachten, alles wat we hebben komt van God en als we iets aan anderen geven, geven we het eigenlijk aan God terug.
In Jac 1:5 wordt deze manier van geven een goddelijke eigenschap genoemd: 'Die aan allen geeft, eenvoudigweg en zonder verwijt.' Het kostbaarste dat God te geven had heeft Hij aan ons gegeven, Zijn Zoon, aan mensen die er maar weinig voor teruggeven; en die manier van geven zoekt Hij ook in ons. Maar dat kunnen wij alleen maar in de kracht van Zijn Geest.
6.6. Leiding geven, besturen
'Wie leiding geeft, in ijver' (NBG); voor het leiding geven aan (dikwijls moeilijke) mensen is alle kracht nodig, die de Heilige Geest geven wil. In 1 Tit 3:4,5 5:17 wordt deze uitdrukking gebruikt voor het regeren van de ouderlingen, in dienst van God, Die het al regeert: 'De Heer regeert, Zijn koninkrijk staat vast (Gez. 304:2).'
Iedereen die regeert, vertegenwoordigt God en kan dat ook alleen maar doen in Zijn kracht.
Click here to edit.
De Bijbel is een leidraad voor je leven, die je leiding geeft bij vele moeilijke beslissingen. Door het lezen ervan kom je altijd weer terecht bij het kruis van Jezus Christus, hoe je het ook wendt of keert.
6.7. Barmhartigheid bewijzen
God is de Vader van alle barmhartigheden; als God Zich aan Mozes kenbaar maakt, is Zijn Naam: barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw ( Ex 34:6). Gods barmhartigheid is groot, zegt David (2 Sam 24:14). Ook wij allen worden opgeroepen barmhartig te zijn, zoals onze hemelse Vader barmhartig is( Lu 6:36).
Deze goddelijke eigenschap mogen we uitoefenen in blijdschap, dus niet al zuchtend of ons op de borst slaande (op de protestantse manier tenminste, om te laten zien hoe goed we zijn), maar gewoon, vanzelfsprekend, omdat we zo aan de wereld iets mogen laten zien van Wie God is, wat God doet, in Zijn kracht.
6.8. De gave van onthouding
We kunnen veronderstellen, dat als Paulus die gave niet had gehad, als hij een gezin had moeten onderhouden, we dan een groot gedeelte van zijn brieven niet gehad zouden hebben. Dan zou hij zijn zendingsreizen niet hebben kunnen volbrengen en zou ook, menselijkerwijs gesproken, het evangelie moeilijker voortgang hebben gevonden.
'Er zijn gesnedenen die zichzelf gesneden hebben terwille van het Koninkrijk der hemelen', zegt Jezus in Mt 19:12.
6.7. Barmhartigheid bewijzen
God is de Vader van alle barmhartigheden; als God Zich aan Mozes kenbaar maakt, is Zijn Naam: barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw ( Ex 34:6). Gods barmhartigheid is groot, zegt David (2 Sam 24:14). Ook wij allen worden opgeroepen barmhartig te zijn, zoals onze hemelse Vader barmhartig is( Lu 6:36).
Deze goddelijke eigenschap mogen we uitoefenen in blijdschap, dus niet al zuchtend of ons op de borst slaande (op de protestantse manier tenminste, om te laten zien hoe goed we zijn), maar gewoon, vanzelfsprekend, omdat we zo aan de wereld iets mogen laten zien van Wie God is, wat God doet, in Zijn kracht.
6.8. De gave van onthouding
We kunnen veronderstellen, dat als Paulus die gave niet had gehad, als hij een gezin had moeten onderhouden, we dan een groot gedeelte van zijn brieven niet gehad zouden hebben. Dan zou hij zijn zendingsreizen niet hebben kunnen volbrengen en zou ook, menselijkerwijs gesproken, het evangelie moeilijker voortgang hebben gevonden.
'Er zijn gesnedenen die zichzelf gesneden hebben terwille van het Koninkrijk der hemelen', zegt Jezus in Mt 19:12.
Click here to edit.
Paulus was door zijn dienst in het evangelie ongetrouwd gebleven. Hij hoefde niet de zorgen van een gezin met zich mee te dragen. Hier ontfermt hij zich over Onésimus, een weggelopen slaaf, die hij terugstuurt naar Filémon, zijn meester, die hij verzoekt zijn slaaf goed te behandelen.
In 1 Cor 7:33 geeft Paulus de raad niet te trouwen, omdat anders de zorgen voor het aardse leven iemand teveel in beslag kunnen nemen. Maar het gaat te ver hieruit een verplichting tot celibaat te destilleren, want ouderlingen en diakenen mogen getrouwd zijn (1Tit 3), en het is niet goed voor de mens om alleen te zijn. Echter, als iemand die gave ontvangt voor een speciaal geval, en zeker weet dat hij er gebruik van moet maken, is dit iets geweldigs.
6.9. Met wijsheid spreken
Wijsheid is zeker een goddelijke eigenschap, daar is de Bijbel heel duidelijk over. Ook deze eigenschap wil God met mensen delen, om zo iets van Zichzelf te laten zien. Wijsheid heeft niet zoveel met intellect te maken, zie het verhaal van de arme wijze man in Pred. 9, die een stad kon redden.
Salomo ontving deze gave op gebed, en in Jac 1:5 staat ook, dat God deze gave geeft als wij Hem er om vragen. In Jac. 3 wordt een definitie van wijsheid gegeven: 'rein, vreedzaam, vriendelijk, gezeggelijk, vol van ontferming en goede vruchten, onpartijdig en ongeveinsd.' Wat is daar een behoefte aan in de Kerk, aan mensen die in conflicten een oplossing kunnen geven, die partijen weer bij elkaar kunnen brengen, die de raad van God in moeilijke ethische kwesties kenbaar kunnen maken. Wat zou de Kerk een zegen voor de wereld kunnen zijn als deze gave weer meer zou functioneren.
Moge Paulus' gebed nog eens verhoord worden: 'het woord van Christus wone rijkelijk in u, zodat gij in alle wijsheid elkander leert en terechtwijst en met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen zingende, Gode dank brengt in uw harten'
( Col 3:16).
Deze gave is ook van belang wanneer we voor stadhouders en overheden getuigenis van ons geloof moeten afleggen. De Heilige Geest zal ons dan de woorden in de mond leggen ( Mt 10:18-20). Stefanus en de apostelen voor de hoge raad zijn daar een voorbeeld van, hoe plotseling samenhangen zichtbaar worden.
In 1 Cor 7:33 geeft Paulus de raad niet te trouwen, omdat anders de zorgen voor het aardse leven iemand teveel in beslag kunnen nemen. Maar het gaat te ver hieruit een verplichting tot celibaat te destilleren, want ouderlingen en diakenen mogen getrouwd zijn (1Tit 3), en het is niet goed voor de mens om alleen te zijn. Echter, als iemand die gave ontvangt voor een speciaal geval, en zeker weet dat hij er gebruik van moet maken, is dit iets geweldigs.
6.9. Met wijsheid spreken
Wijsheid is zeker een goddelijke eigenschap, daar is de Bijbel heel duidelijk over. Ook deze eigenschap wil God met mensen delen, om zo iets van Zichzelf te laten zien. Wijsheid heeft niet zoveel met intellect te maken, zie het verhaal van de arme wijze man in Pred. 9, die een stad kon redden.
Salomo ontving deze gave op gebed, en in Jac 1:5 staat ook, dat God deze gave geeft als wij Hem er om vragen. In Jac. 3 wordt een definitie van wijsheid gegeven: 'rein, vreedzaam, vriendelijk, gezeggelijk, vol van ontferming en goede vruchten, onpartijdig en ongeveinsd.' Wat is daar een behoefte aan in de Kerk, aan mensen die in conflicten een oplossing kunnen geven, die partijen weer bij elkaar kunnen brengen, die de raad van God in moeilijke ethische kwesties kenbaar kunnen maken. Wat zou de Kerk een zegen voor de wereld kunnen zijn als deze gave weer meer zou functioneren.
Moge Paulus' gebed nog eens verhoord worden: 'het woord van Christus wone rijkelijk in u, zodat gij in alle wijsheid elkander leert en terechtwijst en met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen zingende, Gode dank brengt in uw harten'
( Col 3:16).
Deze gave is ook van belang wanneer we voor stadhouders en overheden getuigenis van ons geloof moeten afleggen. De Heilige Geest zal ons dan de woorden in de mond leggen ( Mt 10:18-20). Stefanus en de apostelen voor de hoge raad zijn daar een voorbeeld van, hoe plotseling samenhangen zichtbaar worden.
Click here to edit.
Koning Salomo is bekend om zijn bijzondere gave van grote wijsheid. Zo besliste hij eens dat een baby doormidden gedeeld moest worden om te weten te komen wie de echte moeder was.
Na de uitspraak van Salomo lezen we, dat God in het middelpunt wordt gesteld: 'Toen geheel Israel het oordeel vernam, dat de koning had uitgesproken, werden zij met ontzag voor de koning vervuld, want zij merkten, dat de wijsheid Gods in hem was om recht te doen' (1 Kon 3:28).
Typisch voor deze gave is de instemming van anderen. Als iemand bij de meest uiteenlopende moeilijkheden zo'n treffend en verlossend woord spreekt, ontstaat een vertrouwensrelatie, sterker dan sympathie.
6.10. Met kennis spreken
Met kennis wordt bedoeld: inzicht hebben in de raad van God, maar ook in de werken van satan. Een paar voorbeelden uit de Bijbel:
Samuël wist waar de ezels van Saul waren en dat hij koning van Israël zou worden. Elisa wist dat Gehazi Naäman was gevolgd en wat de koning van Aram zelfs in zijn slaapkamer sprak. Jezus zag Nathanaël onder de vijgeboom zitten en Hij wist dat de Samaritaanse vrouw vijf mannen had.
Petrus wist van het bedrog van Ananias en Sapphira, om maar enkele voorbeelden te noemen. Vooral in het pastoraat is deze gave onmisbaar: wat is de eigenlijke oorzaak van iemands problemen of beschadigingen? Een simpele vraag of opmerking kan, door de leiding van de Heilige Geest, de ware oorzaak van een probleem aan het licht brengen en zo de weg tot genezing vrij maken.
Na de uitspraak van Salomo lezen we, dat God in het middelpunt wordt gesteld: 'Toen geheel Israel het oordeel vernam, dat de koning had uitgesproken, werden zij met ontzag voor de koning vervuld, want zij merkten, dat de wijsheid Gods in hem was om recht te doen' (1 Kon 3:28).
Typisch voor deze gave is de instemming van anderen. Als iemand bij de meest uiteenlopende moeilijkheden zo'n treffend en verlossend woord spreekt, ontstaat een vertrouwensrelatie, sterker dan sympathie.
6.10. Met kennis spreken
Met kennis wordt bedoeld: inzicht hebben in de raad van God, maar ook in de werken van satan. Een paar voorbeelden uit de Bijbel:
Samuël wist waar de ezels van Saul waren en dat hij koning van Israël zou worden. Elisa wist dat Gehazi Naäman was gevolgd en wat de koning van Aram zelfs in zijn slaapkamer sprak. Jezus zag Nathanaël onder de vijgeboom zitten en Hij wist dat de Samaritaanse vrouw vijf mannen had.
Petrus wist van het bedrog van Ananias en Sapphira, om maar enkele voorbeelden te noemen. Vooral in het pastoraat is deze gave onmisbaar: wat is de eigenlijke oorzaak van iemands problemen of beschadigingen? Een simpele vraag of opmerking kan, door de leiding van de Heilige Geest, de ware oorzaak van een probleem aan het licht brengen en zo de weg tot genezing vrij maken.
Click here to edit.
Petrus kreeg van God de gave van het pastoraat om te doorzien dat Ananias en Saffira hun bezittingen verkochten en het geld aan de apostelen gaven om geëerd te worden door de gemeente. Zij logen hierbij over de verkoop en moesten dit met de dood bekopen.
6.11. Geloof
Cousen onderscheidt drie vormen van geloof: Het reddende geloof, het geloof om uit te leven en de gave van geloof.
Om deze derde vorm gaat het hier, kort gezegd: het geloof dat grote daden van God verwacht.
Cousen noemt een mooi verhaal ter illustratie: ergens in de V.S. was een langdurige droogte waardoor de oogst dreigde te mislukken. De plaatselijke predikant schreef een bidstond en een dag van vasten uit, maar er was maar één boer die een paraplu mee naar de kerk nam. Die man had echt geloof. Toen de kerk uitging stortregende het, waarop een boer opmerkte: we kwamen om voor regen te bidden, maar dit is belachelijk. Zo klein denken we van God, merkt Cousen op (p. 192).
Wat een verschil met het geloof van Elia (1 Kon 18:41-45); hij bad om regen na een droogteperiode van drieëneenhalf jaar. Van tevoren had hij al tegen Achab gezegd dat het zou gaan regenen, zó groot was zijn geloof.
Veel voorbeelden van dat geloof zijn bekend uit het leven van Jezus, waarin Hij ons ook tot voorbeeld wil zijn. Het is het geloof dat bergen verzet, dat de storm kan bedwingen, dat alles van God verwacht, ook het menselijk-onmogelijke.
In de St.V. worden Rom. én Gal 3:22 vertaald met: 'het geloof ván Jezus Christus;' Brouwer merkt bij de Romeinen-tekst op: 'door het geloof in Jezus Christus' kan ook vertaald worden met: 'door de trouw van Jezus Christus.'
De St.V. en Brouwer vertalen Openb. 14:12 beide met: 'geloof van Jezus.' Zie voor dit verschil in vertaling ook Gal 2:16. Hoe dan ook, het staat buiten kijf, dat niemand een zo groot geloof heeft als Jezus en dat geloof van Hemzelf wil Hij ook aan ons meedelen.
6.12. Gaven van genezing
Cousen (p. 104) onderscheidt vijf vormen van genezing in het Nieuwe Testament. Dat is waarschijnlijk de reden dat deze gave in het meervoud wordt genoemd. Hij noemt: 1. handoplegging, 2. zalving met olie, 3. bidden voor elkaar, 4. het woord van gezag en 5. de gaven van genezing. Voor elk onderdeel wat teksten:
1. Heb 6:2, de leer van handoplegging (niet alleen voor genezing, maar ook voor het geven van de Heilige Geest, aanstelling in een ambt en bijvoorbeeld ook zegening), die hoort tot de eerste beginselen;
Mr 6:5, Jezus geneest enkele zieken door handoplegging, maar door hun ongeloof kon Hij niet meer doen;
Hand.28:8, Paulus geneest zo de vader van Publius;
Mr 16:18, 'deze tekenen zullen de gelovigen volgen: op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen genezen.'
6.11. Geloof
Cousen onderscheidt drie vormen van geloof: Het reddende geloof, het geloof om uit te leven en de gave van geloof.
Om deze derde vorm gaat het hier, kort gezegd: het geloof dat grote daden van God verwacht.
Cousen noemt een mooi verhaal ter illustratie: ergens in de V.S. was een langdurige droogte waardoor de oogst dreigde te mislukken. De plaatselijke predikant schreef een bidstond en een dag van vasten uit, maar er was maar één boer die een paraplu mee naar de kerk nam. Die man had echt geloof. Toen de kerk uitging stortregende het, waarop een boer opmerkte: we kwamen om voor regen te bidden, maar dit is belachelijk. Zo klein denken we van God, merkt Cousen op (p. 192).
Wat een verschil met het geloof van Elia (1 Kon 18:41-45); hij bad om regen na een droogteperiode van drieëneenhalf jaar. Van tevoren had hij al tegen Achab gezegd dat het zou gaan regenen, zó groot was zijn geloof.
Veel voorbeelden van dat geloof zijn bekend uit het leven van Jezus, waarin Hij ons ook tot voorbeeld wil zijn. Het is het geloof dat bergen verzet, dat de storm kan bedwingen, dat alles van God verwacht, ook het menselijk-onmogelijke.
In de St.V. worden Rom. én Gal 3:22 vertaald met: 'het geloof ván Jezus Christus;' Brouwer merkt bij de Romeinen-tekst op: 'door het geloof in Jezus Christus' kan ook vertaald worden met: 'door de trouw van Jezus Christus.'
De St.V. en Brouwer vertalen Openb. 14:12 beide met: 'geloof van Jezus.' Zie voor dit verschil in vertaling ook Gal 2:16. Hoe dan ook, het staat buiten kijf, dat niemand een zo groot geloof heeft als Jezus en dat geloof van Hemzelf wil Hij ook aan ons meedelen.
6.12. Gaven van genezing
Cousen (p. 104) onderscheidt vijf vormen van genezing in het Nieuwe Testament. Dat is waarschijnlijk de reden dat deze gave in het meervoud wordt genoemd. Hij noemt: 1. handoplegging, 2. zalving met olie, 3. bidden voor elkaar, 4. het woord van gezag en 5. de gaven van genezing. Voor elk onderdeel wat teksten:
1. Heb 6:2, de leer van handoplegging (niet alleen voor genezing, maar ook voor het geven van de Heilige Geest, aanstelling in een ambt en bijvoorbeeld ook zegening), die hoort tot de eerste beginselen;
Mr 6:5, Jezus geneest enkele zieken door handoplegging, maar door hun ongeloof kon Hij niet meer doen;
Hand.28:8, Paulus geneest zo de vader van Publius;
Mr 16:18, 'deze tekenen zullen de gelovigen volgen: op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen genezen.'
Click here to edit.
Een tweedracht in de huidige evangelisch-pastorale zorg is de vraag of christenen in onze tijd op elk willekeurig moment zieken de handen op mogen leggen, opdat zij in Jezus' naam genezen zullen worden.
2. Jac 5:14, de oudsten, die de zieke met olie zalven;
Mr 6:13, de discipelen zalven veel zieken met olie.
3. Jac 5:16, 'bidt voor elkander, opdat gij genezing ontvangt.'
4. Hand. 3:6, 'Petrus zeide: zilver of goud bezit ik niet, maar wat ik heb geef ik u: in de Naam van Jezus de Christus, de Nazoreeër, wandel.' (Over dit gedeelte is nog een aardige anekdote: een kardinaal liep met de paus over het Sint-Pietersplein, vol ontzag over de rijkdommen. 'We hebben het toch maar flink wat verder geschopt dan onze eerste paus' zei de kardinaal, 'want die moest nog zeggen: zilver of goud heb ik niet, en kijk nou eens om u heen, wat een weelde.' 'Dat kan wel waar zijn,' zei de paus, 'maar het vervolg van zijn uitspraak tegen de verlamde, dat kunnen wij weer niet zeggen').
Luc 9:1, toen Jezus de twaalf uitzond, gaf Hij hun macht en gezag over alle boze geesten en om ziekten te genezen;
Luc 10:9, de zeventig krijgen macht om zieken te genezen.
5. Naast 1 Cor 12:9 worden de gaven van genezing ook nog genoemd in 1 Cor 12:28. Iemand heeft eens uitgerekend, dat ongeveer een derde deel van de evangeliën over genezingen gaat.
Cousen (p. 112) maakt nog een interessante opmerking in dit verband. Hij schrijft: 'Jehova-Rophi, Ik, de HERE, ben uw Heelmeester (Ex 15:26) is één van de zeven Jehova namen in het Oude Testament. Wanneer we in gedachte houden dat Jezus Zich identificeerde met Jehova, Die Zich noemde: IK BEN, kunnen we gevoeglijk ieder van deze Jehova namen zien als een belangrijk aspect van het leven en de dienst van onze Here Jezus Christus.
In dit verband wordt de gave van genezing gezien in de juiste context in het voortzetten door de Kerk van het werk, dat Jezus is 'begonnen te doen en te onderwijzen.' We kunnen niet aanvaarden Jehova-Jireh, de Here zal voorzien; Jehova- Nissi, de Here mijn banier; Jehova-Tsidkenu, de Here mijn rechtvaardiging; Jehova-Shalom, de Here mijn vrede; Jehova-Shamma, de Here is er; en Jehova-Raah, de Here mijn herder; we kunnen deze zes niet aanvaarden en Jehova-Rophi verwerpen, Ik ben de Here, uw Heelmeester.'
In dit verband mag ook gewezen worden op Joh 12:14, 'wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen en grotere nog dan deze, want Ik ga tot de Vader;' het werk, dat Jezus begonnen is te doen, mag de Kerk voortzetten, om zo Jezus te laten zien aan de wereld.
2. Jac 5:14, de oudsten, die de zieke met olie zalven;
Mr 6:13, de discipelen zalven veel zieken met olie.
3. Jac 5:16, 'bidt voor elkander, opdat gij genezing ontvangt.'
4. Hand. 3:6, 'Petrus zeide: zilver of goud bezit ik niet, maar wat ik heb geef ik u: in de Naam van Jezus de Christus, de Nazoreeër, wandel.' (Over dit gedeelte is nog een aardige anekdote: een kardinaal liep met de paus over het Sint-Pietersplein, vol ontzag over de rijkdommen. 'We hebben het toch maar flink wat verder geschopt dan onze eerste paus' zei de kardinaal, 'want die moest nog zeggen: zilver of goud heb ik niet, en kijk nou eens om u heen, wat een weelde.' 'Dat kan wel waar zijn,' zei de paus, 'maar het vervolg van zijn uitspraak tegen de verlamde, dat kunnen wij weer niet zeggen').
Luc 9:1, toen Jezus de twaalf uitzond, gaf Hij hun macht en gezag over alle boze geesten en om ziekten te genezen;
Luc 10:9, de zeventig krijgen macht om zieken te genezen.
5. Naast 1 Cor 12:9 worden de gaven van genezing ook nog genoemd in 1 Cor 12:28. Iemand heeft eens uitgerekend, dat ongeveer een derde deel van de evangeliën over genezingen gaat.
Cousen (p. 112) maakt nog een interessante opmerking in dit verband. Hij schrijft: 'Jehova-Rophi, Ik, de HERE, ben uw Heelmeester (Ex 15:26) is één van de zeven Jehova namen in het Oude Testament. Wanneer we in gedachte houden dat Jezus Zich identificeerde met Jehova, Die Zich noemde: IK BEN, kunnen we gevoeglijk ieder van deze Jehova namen zien als een belangrijk aspect van het leven en de dienst van onze Here Jezus Christus.
In dit verband wordt de gave van genezing gezien in de juiste context in het voortzetten door de Kerk van het werk, dat Jezus is 'begonnen te doen en te onderwijzen.' We kunnen niet aanvaarden Jehova-Jireh, de Here zal voorzien; Jehova- Nissi, de Here mijn banier; Jehova-Tsidkenu, de Here mijn rechtvaardiging; Jehova-Shalom, de Here mijn vrede; Jehova-Shamma, de Here is er; en Jehova-Raah, de Here mijn herder; we kunnen deze zes niet aanvaarden en Jehova-Rophi verwerpen, Ik ben de Here, uw Heelmeester.'
In dit verband mag ook gewezen worden op Joh 12:14, 'wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen en grotere nog dan deze, want Ik ga tot de Vader;' het werk, dat Jezus begonnen is te doen, mag de Kerk voortzetten, om zo Jezus te laten zien aan de wereld.
Click here to edit.
Eén van de namen van Jehova of Jahweh is Jehova-Raah of voor ons bekender: de Heer is mijn Herder.
6.13. Werken van krachten
In de eerste plaats is in de Schrift sprake van krachten en wonderen met betrekking tot het werk van Jezus Christus. Immers, Hij stilde de storm op het meer, hij wekte doden op, twee keer wordt een wonderbare spijziging vermeld, Hij veranderde water in wijn.
En ook in het Oude Testament wordt hier vaak melding van gemaakt. De Bijbel geeft geen definitie van het begrip krachten en wonderen, maar algemeen wordt toch wel aangenomen dat exorcisme, dodenopwekking en beïnvloeding van het weer hier onder vallen.
Een paar keer wordt vermeld, dat de evangelieprediking gepaard ging met het betoon van wonderen en krachten.
Enkele voorbeelden: Mr 16:20, 'terwijl de Heer medewerkte en het woord bevestigde door de tekenen, die er op volgden;'
Hand. 2:22, 'een Man u van Godswege aangewezen door krachten, wonderen en tekenen;' Hand. 8:13, Simon was verbijsterd door de tekenen en grote krachten die hij zag geschieden;
Hand. 5:12, 'en door de handen van de apostelen geschiedden vele tekenen en wonderen onder het volk;'
Hand. 14:3, 'in vertrouwen op de Here, die getuigenis gaf aan het woord zijner genade en tekenen en wonderen door hun handen deed geschieden;'
Rom 15:19, 'door heidenen tot gehoorzaamheid te brengen door woord en daad, door kracht van tekenen en wonderen, door de kracht des Geestes;'
Hand.19:11, 'En God deed buitengewone krachten door de handen van Paulus, zodat ook zweetdoeken of gordeldoeken van zijn lichaam aan de zieken gebracht werden en hun kwalen van hen weken en de boze geesten uitvoeren;'
Luc 10:17, 'En de zeventig zijn teruggekeerd met blijdschap en zeiden: ook de boze geesten onderwerpen zich aan ons in Uw Naam;'
Hebr 2:4, 'terwijl ook God getuigenis daaraan geeft door tekenen en wonderen en velerlei krachten en door de Heilige Geest toe te delen naar Zijn wil.'
We klagen in de Kerk wel eens over een krachteloos evangelie; inderdaad, wat een verschil met die 'goeie, ouwe tijd', maar zou God veranderd zijn of zijn wij te bescheiden geworden in ons vragen aan Hem? Toch zien we dat God al deze mogelijkheden weer terug wil geven aan hen, die Hem erom vragen.
Een gospel-zanger heeft eens gezegd: 'Why should the devil have all the good music?'
In analogie: waarom zou de duivel het alleenrecht op wonderen en tekenen mogen hebben? Zoals al eerder werd genoemd: als in de laatste tijd de antichrist grote tekenen en wonderen zal doen (2 Thess 2:9), waarom zou dat dan niet door de Heilige Geest, in de Kerk aanwezig, kunnen zijn?
Apologeten in de eerste eeuwen gebruikten het aanwezig zijn van tekenen en wonderen in de Kerk als een bewijs van de waarheid van het christelijk geloof.
6.14. Onderscheiden van geesten
De duivel komt vaak tot ons als een engel des lichts in allerlei groepen, sekten en organisaties. Daarom is er in de Kerk grote behoefte aan mensen die zijn listige trucs kunnen onderscheiden en aan het licht brengen. McGorman schrijft hier over: 'Voor iedere charismatische gave of ieder ambt is een duivels surrogaat. De onvolwassenen in het geloof en de mensen die gauw op een dwaalspoor gebracht kunnen worden, zijn makkelijk te misleiden en daarom is het van het grootste belang dat er gemeenteleden zijn, toegerust met de Geest, om te onderscheiden tussen het duivelse en dat wat van God komt.'
Als deze gave er niet is, zijn de muren van de wijngaard doorbroken en hebben de vossen vrij spel (Jes 5:5).
Jezus wist in zijn gesprekken met schriftgeleerden en farizeeën precies, wat hun eigenlijke drijfveren waren. Paulus wist dat de slavin in Philippi een waarzeggende, duivelse, geest had, hoewel zij riep: 'deze mensen zijn dienstknechten van de allerhoogste God' (Hand.16:17). Petrus wist welke geest Annanias en Sapphira aanspoorde de gemeente te bedriegen (Hand. 5:4).
6.13. Werken van krachten
In de eerste plaats is in de Schrift sprake van krachten en wonderen met betrekking tot het werk van Jezus Christus. Immers, Hij stilde de storm op het meer, hij wekte doden op, twee keer wordt een wonderbare spijziging vermeld, Hij veranderde water in wijn.
En ook in het Oude Testament wordt hier vaak melding van gemaakt. De Bijbel geeft geen definitie van het begrip krachten en wonderen, maar algemeen wordt toch wel aangenomen dat exorcisme, dodenopwekking en beïnvloeding van het weer hier onder vallen.
Een paar keer wordt vermeld, dat de evangelieprediking gepaard ging met het betoon van wonderen en krachten.
Enkele voorbeelden: Mr 16:20, 'terwijl de Heer medewerkte en het woord bevestigde door de tekenen, die er op volgden;'
Hand. 2:22, 'een Man u van Godswege aangewezen door krachten, wonderen en tekenen;' Hand. 8:13, Simon was verbijsterd door de tekenen en grote krachten die hij zag geschieden;
Hand. 5:12, 'en door de handen van de apostelen geschiedden vele tekenen en wonderen onder het volk;'
Hand. 14:3, 'in vertrouwen op de Here, die getuigenis gaf aan het woord zijner genade en tekenen en wonderen door hun handen deed geschieden;'
Rom 15:19, 'door heidenen tot gehoorzaamheid te brengen door woord en daad, door kracht van tekenen en wonderen, door de kracht des Geestes;'
Hand.19:11, 'En God deed buitengewone krachten door de handen van Paulus, zodat ook zweetdoeken of gordeldoeken van zijn lichaam aan de zieken gebracht werden en hun kwalen van hen weken en de boze geesten uitvoeren;'
Luc 10:17, 'En de zeventig zijn teruggekeerd met blijdschap en zeiden: ook de boze geesten onderwerpen zich aan ons in Uw Naam;'
Hebr 2:4, 'terwijl ook God getuigenis daaraan geeft door tekenen en wonderen en velerlei krachten en door de Heilige Geest toe te delen naar Zijn wil.'
We klagen in de Kerk wel eens over een krachteloos evangelie; inderdaad, wat een verschil met die 'goeie, ouwe tijd', maar zou God veranderd zijn of zijn wij te bescheiden geworden in ons vragen aan Hem? Toch zien we dat God al deze mogelijkheden weer terug wil geven aan hen, die Hem erom vragen.
Een gospel-zanger heeft eens gezegd: 'Why should the devil have all the good music?'
In analogie: waarom zou de duivel het alleenrecht op wonderen en tekenen mogen hebben? Zoals al eerder werd genoemd: als in de laatste tijd de antichrist grote tekenen en wonderen zal doen (2 Thess 2:9), waarom zou dat dan niet door de Heilige Geest, in de Kerk aanwezig, kunnen zijn?
Apologeten in de eerste eeuwen gebruikten het aanwezig zijn van tekenen en wonderen in de Kerk als een bewijs van de waarheid van het christelijk geloof.
6.14. Onderscheiden van geesten
De duivel komt vaak tot ons als een engel des lichts in allerlei groepen, sekten en organisaties. Daarom is er in de Kerk grote behoefte aan mensen die zijn listige trucs kunnen onderscheiden en aan het licht brengen. McGorman schrijft hier over: 'Voor iedere charismatische gave of ieder ambt is een duivels surrogaat. De onvolwassenen in het geloof en de mensen die gauw op een dwaalspoor gebracht kunnen worden, zijn makkelijk te misleiden en daarom is het van het grootste belang dat er gemeenteleden zijn, toegerust met de Geest, om te onderscheiden tussen het duivelse en dat wat van God komt.'
Als deze gave er niet is, zijn de muren van de wijngaard doorbroken en hebben de vossen vrij spel (Jes 5:5).
Jezus wist in zijn gesprekken met schriftgeleerden en farizeeën precies, wat hun eigenlijke drijfveren waren. Paulus wist dat de slavin in Philippi een waarzeggende, duivelse, geest had, hoewel zij riep: 'deze mensen zijn dienstknechten van de allerhoogste God' (Hand.16:17). Petrus wist welke geest Annanias en Sapphira aanspoorde de gemeente te bedriegen (Hand. 5:4).
Click here to edit.
Paulus had de gave van onderscheid van geesten en daarom gaf hij in Jezus naam bevel aan de boze geest om de slavin te verlaten. En het gebeurde.
Deze gave is o.a. van belang samen met de gave van genezing en voor het onderscheiden van valse apostelen (Openb. 2:2). In de evangeliën is enkele malen sprake van ziekten die door een demonische macht werden veroorzaakt. Jezus krijgt te maken met een vrouw die door de satan gebonden was (Luc 13:16); met een boze geest die stom was( Luc 11:14); met een stomme geest (een geest die iemand stom maakte) ( Mr 9:17), die Jezus later een stomme en dove geest noemde (vs. 25); iemand die door de satan blind en stom was (Matth 12:22).
Zonder de gave van het onderscheiden van geesten zouden pogingen zo iemand te genezen zonder exorcisme vruchteloos blijken.
6.15 Tongentaal en 6.16. vertolking van tongen
Dit zijn de twee enige gaven waarvan niet bekend is of Jezus ze ook gebruikte (maar we weten niet, hoe Jezus in de nacht tot Zijn Vader bad). Over deze gaven heerst veel verwarring. Sommige pinkstergroepen zijn er van overtuigd, dat alleen iemand met deze gave een volwaardig christen is, ondanks de retorische vraag van Paulus: 'spreken soms allen in tongen?'
Ook zijn er gelovigen die menen dat deze gaven alleen nodig zijn bij de evangelieprediking aan vreemde volkeren, dat spaart dan de moeite uit van het leren van een moeilijke taal.
Maar de meeste christenen verwerpen deze gaven, deels uit een begrijpelijke angst voor misbruik, deels uit onkunde.
Wat schrijft Paulus hier nu over? Uit 1 Cor 14 leren we dat 'wie in een tong spreekt, niet tot mensen spreekt, maar tot God' (vs. 2), 'wie in een tong spreekt, sticht zichzelf' (vs. 4), hij wilde wel, 'dat allen in tongen spreken zouden' (vs. 5), een vertolkte tongentaal sticht de gemeente (vs. 5), als hij zich tot de gemeente zou richten in uitsluitend tongentaal, zou de gemeente weinig nut ondervinden (vs. 6), er moet gebeden worden om uitlegging (vs. 13), bidden in tongentaal is bidden in de geest (vs. 14), Paulus dankt God, 'dat hij meer dan allen in tongen spreekt' (vs. 18), maar dan wel privé (vs. 19), tongentaal is een teken voor de ongelovigen (vs. 22), 'toehoorders zullen zeggen dat allen wartaal spreken, als in de samenkomst in tongentaal wordt gesproken' (vs. 23), bij iedere samenkomst 'heeft ieder iets: een psalm of een lering of een openbaring of een tong of een uitlegging' (vs. 26), 'ten hoogste twee of drie mogen in tongen spreken en één moet uitleg geven' (vs. 27), 'zonder uitlegger moet men tot zichzelf en tot God spreken' (vs. 28), 'belemmert het spreken in tongen niet' (vs. 39). Uit 1 Cor 13:1 blijkt dat het mensen- of engelentaal kan zijn.
Uit deze gegevens blijkt dat tongentaal door Paulus, onder zekere voorwaarden, aangemoedigd wordt, hoewel het, zonder de gave van vertolking, meer bestemd is voor privé-gebruik. De aanbidding van God wordt a.h.w. door de Heilige Geest overgenomen. Hij gebruikt ons onvolkomen vermogen om God te loven en te aanbidden en transformeert het tot een volkomen dankoffer.
Het spreken in een taal of tong is volgens Paulus een spreken met God door de Heilige Geest, Die daarbij gebruik maakt van de menselijke tong, zodat er klanken geuit worden, die voor andere mensen onverstaanbaar zijn, tenzij er een uitlegger is.
Deze gave is o.a. van belang samen met de gave van genezing en voor het onderscheiden van valse apostelen (Openb. 2:2). In de evangeliën is enkele malen sprake van ziekten die door een demonische macht werden veroorzaakt. Jezus krijgt te maken met een vrouw die door de satan gebonden was (Luc 13:16); met een boze geest die stom was( Luc 11:14); met een stomme geest (een geest die iemand stom maakte) ( Mr 9:17), die Jezus later een stomme en dove geest noemde (vs. 25); iemand die door de satan blind en stom was (Matth 12:22).
Zonder de gave van het onderscheiden van geesten zouden pogingen zo iemand te genezen zonder exorcisme vruchteloos blijken.
6.15 Tongentaal en 6.16. vertolking van tongen
Dit zijn de twee enige gaven waarvan niet bekend is of Jezus ze ook gebruikte (maar we weten niet, hoe Jezus in de nacht tot Zijn Vader bad). Over deze gaven heerst veel verwarring. Sommige pinkstergroepen zijn er van overtuigd, dat alleen iemand met deze gave een volwaardig christen is, ondanks de retorische vraag van Paulus: 'spreken soms allen in tongen?'
Ook zijn er gelovigen die menen dat deze gaven alleen nodig zijn bij de evangelieprediking aan vreemde volkeren, dat spaart dan de moeite uit van het leren van een moeilijke taal.
Maar de meeste christenen verwerpen deze gaven, deels uit een begrijpelijke angst voor misbruik, deels uit onkunde.
Wat schrijft Paulus hier nu over? Uit 1 Cor 14 leren we dat 'wie in een tong spreekt, niet tot mensen spreekt, maar tot God' (vs. 2), 'wie in een tong spreekt, sticht zichzelf' (vs. 4), hij wilde wel, 'dat allen in tongen spreken zouden' (vs. 5), een vertolkte tongentaal sticht de gemeente (vs. 5), als hij zich tot de gemeente zou richten in uitsluitend tongentaal, zou de gemeente weinig nut ondervinden (vs. 6), er moet gebeden worden om uitlegging (vs. 13), bidden in tongentaal is bidden in de geest (vs. 14), Paulus dankt God, 'dat hij meer dan allen in tongen spreekt' (vs. 18), maar dan wel privé (vs. 19), tongentaal is een teken voor de ongelovigen (vs. 22), 'toehoorders zullen zeggen dat allen wartaal spreken, als in de samenkomst in tongentaal wordt gesproken' (vs. 23), bij iedere samenkomst 'heeft ieder iets: een psalm of een lering of een openbaring of een tong of een uitlegging' (vs. 26), 'ten hoogste twee of drie mogen in tongen spreken en één moet uitleg geven' (vs. 27), 'zonder uitlegger moet men tot zichzelf en tot God spreken' (vs. 28), 'belemmert het spreken in tongen niet' (vs. 39). Uit 1 Cor 13:1 blijkt dat het mensen- of engelentaal kan zijn.
Uit deze gegevens blijkt dat tongentaal door Paulus, onder zekere voorwaarden, aangemoedigd wordt, hoewel het, zonder de gave van vertolking, meer bestemd is voor privé-gebruik. De aanbidding van God wordt a.h.w. door de Heilige Geest overgenomen. Hij gebruikt ons onvolkomen vermogen om God te loven en te aanbidden en transformeert het tot een volkomen dankoffer.
Het spreken in een taal of tong is volgens Paulus een spreken met God door de Heilige Geest, Die daarbij gebruik maakt van de menselijke tong, zodat er klanken geuit worden, die voor andere mensen onverstaanbaar zijn, tenzij er een uitlegger is.
Click here to edit.
Velen menen uit de Bijbel te kunnen opmaken dat het spreken in tongen een voorwaarde betekent voor wedergeboorte, zoals in de Heilige Schrift wordt uitgelegd.
Welke taal wordt door de glossolaal gesproken? Is het een bestaande of zelfs onbekende taal? Er zijn exegeten, die hierbij denken aan een engelentaal, op grond van 1 Cor 13:1.'
Bidden in de Geest wil zeggen dat we zo vervuld zijn van de Heilige Geest, dat ook ons gebed daarvan doordrenkt is. Dat kan de vorm aannemen van het bidden zonder woorden, waarbij de Heilige Geest het spreken overneemt en we in woordenloze gebeden het diepste van ons hart voor de Here God neerleggen ( Rom 8:26,27). Het kan ook de vorm aannemen van het bidden in tongen, waarbij we in een onbegrijpelijke taal direct tot God spreken door de kracht van de Heilige Geest
(1 Cor 14:14).'
6.17. Apostelen
De eerste twaalf apostelen werden door Jezus Zelf, tijdens Zijn leven op aarde, aangesteld. Ze moesten na Jezus' hemelvaart laten zien wie Jezus is. Dat blijkt uit uitspraken van Jezus als: 'wie u hoort, hoort Mij, wie u ontvangt, ontvangt Mij, wier zonden gij vergeeft, die zijn ze vergeven, al wat gij op de aarde bindt, zal in de hemelen gebonden zijn, de tekenen die Ik doe zult gij doen en nog grotere dan deze.'
Later schrijft Paulus (maar dat geldt ook voor de eerste twaalf): 'weest navolgers van mij, zoals ik navolger van Christus ben' (1 Cor 11:1), 'van ons hebt gij vernomen hoe men wandelen moet en Gode behagen' (1 Thess 4:1), 'weest allen mijn navolgers, broeders' ( Php 4:17), 'en gij zijt navolgers geworden van ons en van de Here' (1 Thess 1:6).
Welke taal wordt door de glossolaal gesproken? Is het een bestaande of zelfs onbekende taal? Er zijn exegeten, die hierbij denken aan een engelentaal, op grond van 1 Cor 13:1.'
Bidden in de Geest wil zeggen dat we zo vervuld zijn van de Heilige Geest, dat ook ons gebed daarvan doordrenkt is. Dat kan de vorm aannemen van het bidden zonder woorden, waarbij de Heilige Geest het spreken overneemt en we in woordenloze gebeden het diepste van ons hart voor de Here God neerleggen ( Rom 8:26,27). Het kan ook de vorm aannemen van het bidden in tongen, waarbij we in een onbegrijpelijke taal direct tot God spreken door de kracht van de Heilige Geest
(1 Cor 14:14).'
6.17. Apostelen
De eerste twaalf apostelen werden door Jezus Zelf, tijdens Zijn leven op aarde, aangesteld. Ze moesten na Jezus' hemelvaart laten zien wie Jezus is. Dat blijkt uit uitspraken van Jezus als: 'wie u hoort, hoort Mij, wie u ontvangt, ontvangt Mij, wier zonden gij vergeeft, die zijn ze vergeven, al wat gij op de aarde bindt, zal in de hemelen gebonden zijn, de tekenen die Ik doe zult gij doen en nog grotere dan deze.'
Later schrijft Paulus (maar dat geldt ook voor de eerste twaalf): 'weest navolgers van mij, zoals ik navolger van Christus ben' (1 Cor 11:1), 'van ons hebt gij vernomen hoe men wandelen moet en Gode behagen' (1 Thess 4:1), 'weest allen mijn navolgers, broeders' ( Php 4:17), 'en gij zijt navolgers geworden van ons en van de Here' (1 Thess 1:6).
Click here to edit.
De eerste twaalf apostelen kregen hun aanstelling om de wereld in te gaan van Jezus Zelf.
De eerste twaalf hadden een bijzondere roeping. Uit de aanstelling van Matthias blijkt, dat het voor hen een vereiste was met Jezus rondgegaan te zijn (Hand. 1:21,22). Ze kregen de belofte, dat ze met Jezus op twaalf tronen zouden zitten om de twaalf stammen Israëls te richten ( Mt 19:28). Hun namen staan op de twaalf fundamenten van de stad (Openb 21:14).
Later blijkt dat het uitdelen van de Heilige Geest door hun handoplegging tot hun taak behoort (Hand 8:17). Alle reden dus voor de toen levende Christenen om aan te nemen dat hun ambt uniek was. Er zijn zelfs aanwijzingen dat zij geloofden in een spoedige wederkomst van Jezus, al tijdens hun leven.
Wat een schok moet het dan voor hen geweest zijn toen Paulus en Barnabas zichzelf ook als apostelen presenteerden! Nog afgezien van het feit dat Paulus de gemeente vervolgd had, voldeed hij niet aan een paar belangrijke criteria: hij had niet met Jezus rondgewandeld, was geen getuige van Zijn opstanding in de juridische zin, en niemand was erbij geweest toen hij door Jezus werd aangesteld, zeker van Barnabas is dit niet bekend.
Toch hebben de eerste apostelen het geloof en de moed gehad hen als hun gelijke te aanvaarden, zoals beschreven staat in Gal. 2: 'ze reikten elkaar de broederhand.' Ze merkten de genade op die aan hen geschonken was en de waarheid van de leer die Jezus in de woestijn had gegeven.
Een paar keer is er sprake van het onderscheiden van valse en ware apostelen (2 Cor 11:13 Hand 2:2). Als het getal vast zou gelegen hebben, komt zo'n opmerking wat vreemd over.
Later blijkt dat ook Paulus de Heilige Geest meedeelt door zijn handoplegging (Hand 19:6), dat zijn prediking bij de heidenen vaak vergezeld gaat van machtige tekenen (1 Cor 2:4) en genezingen en duiveluitdrijvingen (Hand 19:11,12).
Van apostelen in het algemeen kan gezegd worden dat hun taak bestaat in het zorgen voor de Kerk als geheel (2 Cor 11:28), het aanstellen van andere ambtsdragers (Hand 6:6 14:23, 2 Tit 1:6), het bewaren van de ware leer (Hand 2:42 2Pe 3:2 1 Cor 14:37), de Kerk zuiver houden (Hand 5:4 1Co 5:4 1 Tit 1:20), het voorbereiden van de Kerk op de wederkomst in volmaaktheid ( Col 1:28) en het voorstellen van de Kerk als een reine maagd aan Christus bij Zijn komst (2 Cor 11:2) en het geven van de Heilige Geest.
Helaas lezen we al gauw, tijdens het leven van de apostelen, dat de Kerk deze gave afwees. 'Allen hebben mij in de steek gelaten', schrijft Paulus (2 Tit 4:16 1Ti 1:15), vaak moest Paulus zich verdedigen tegen aanvallen.
In de gereformeerde (en ook andere) theologie is vaak dezelfde onduidelijkheid op te merken als boven reeds gesignaleerd bij de gave van profetie. Een paar voorbeelden: In het bevestigingsformulier staat aan het begin, na een letterlijke aanhaling van Eph 4:11,12:
'daar zien wij, dat de heilige apostel onder anderen zegt, dat het herdersambt een instelling van Jezus Christus is', zonder verder op de drie andere ambten in te gaan. Even verder: een aanhaling van 2 Cor 5:18-20, over het ambt der verzoening, staat tussen haakjes: 'namelijk de apostelen en herders', terwijl Paulus dit ambt alleen voor zichzelf reserveert.
Ook wordt Mt 18:18 nog aangehaald: 'al wat gij op de aarde binden zult, zal in de hemel gebonden zijn', een taak die Jezus juist wel op de schouders van de apostelen gelegd heeft. Calvijn zegt 'de eerste drie (hij bedoelt apostelen, profeten en evangelisten) heeft de Here in het begin van zijn rijk opgewekt, en wekt Hij ook nu en dan op, naar de noodzakelijkheid der tijd eist.'
En: 'trouwens, ik ontken niet, dat God ook later somtijds apostelen, of althans in hun plaats, evangelisten heeft opgewekt, gelijk in onze tijd geschied is.' Op pag. 57: 'immers het licht en de warmte van de zon, of spijs en drank zijn niet zo noodzakelijk tot het koesteren en onderhouden van het tegenwoordige leven, als het ambt van apostel en herder tot het bewaren van de Kerk op aarde.'
In zijn verdere betoog blijkt dat hij niet een scherp onderscheid maakt tussen apostelen en herders (net zo als het bevestigingsformulier) waar de Bijbel dat wel doet. Anderen vereenzelvigen de eerste twaalf met Paulus en Barnabas, waardoor weer andere onduidelijkheden ontstaan.
De eerste twaalf hadden een bijzondere roeping. Uit de aanstelling van Matthias blijkt, dat het voor hen een vereiste was met Jezus rondgegaan te zijn (Hand. 1:21,22). Ze kregen de belofte, dat ze met Jezus op twaalf tronen zouden zitten om de twaalf stammen Israëls te richten ( Mt 19:28). Hun namen staan op de twaalf fundamenten van de stad (Openb 21:14).
Later blijkt dat het uitdelen van de Heilige Geest door hun handoplegging tot hun taak behoort (Hand 8:17). Alle reden dus voor de toen levende Christenen om aan te nemen dat hun ambt uniek was. Er zijn zelfs aanwijzingen dat zij geloofden in een spoedige wederkomst van Jezus, al tijdens hun leven.
Wat een schok moet het dan voor hen geweest zijn toen Paulus en Barnabas zichzelf ook als apostelen presenteerden! Nog afgezien van het feit dat Paulus de gemeente vervolgd had, voldeed hij niet aan een paar belangrijke criteria: hij had niet met Jezus rondgewandeld, was geen getuige van Zijn opstanding in de juridische zin, en niemand was erbij geweest toen hij door Jezus werd aangesteld, zeker van Barnabas is dit niet bekend.
Toch hebben de eerste apostelen het geloof en de moed gehad hen als hun gelijke te aanvaarden, zoals beschreven staat in Gal. 2: 'ze reikten elkaar de broederhand.' Ze merkten de genade op die aan hen geschonken was en de waarheid van de leer die Jezus in de woestijn had gegeven.
Een paar keer is er sprake van het onderscheiden van valse en ware apostelen (2 Cor 11:13 Hand 2:2). Als het getal vast zou gelegen hebben, komt zo'n opmerking wat vreemd over.
Later blijkt dat ook Paulus de Heilige Geest meedeelt door zijn handoplegging (Hand 19:6), dat zijn prediking bij de heidenen vaak vergezeld gaat van machtige tekenen (1 Cor 2:4) en genezingen en duiveluitdrijvingen (Hand 19:11,12).
Van apostelen in het algemeen kan gezegd worden dat hun taak bestaat in het zorgen voor de Kerk als geheel (2 Cor 11:28), het aanstellen van andere ambtsdragers (Hand 6:6 14:23, 2 Tit 1:6), het bewaren van de ware leer (Hand 2:42 2Pe 3:2 1 Cor 14:37), de Kerk zuiver houden (Hand 5:4 1Co 5:4 1 Tit 1:20), het voorbereiden van de Kerk op de wederkomst in volmaaktheid ( Col 1:28) en het voorstellen van de Kerk als een reine maagd aan Christus bij Zijn komst (2 Cor 11:2) en het geven van de Heilige Geest.
Helaas lezen we al gauw, tijdens het leven van de apostelen, dat de Kerk deze gave afwees. 'Allen hebben mij in de steek gelaten', schrijft Paulus (2 Tit 4:16 1Ti 1:15), vaak moest Paulus zich verdedigen tegen aanvallen.
In de gereformeerde (en ook andere) theologie is vaak dezelfde onduidelijkheid op te merken als boven reeds gesignaleerd bij de gave van profetie. Een paar voorbeelden: In het bevestigingsformulier staat aan het begin, na een letterlijke aanhaling van Eph 4:11,12:
'daar zien wij, dat de heilige apostel onder anderen zegt, dat het herdersambt een instelling van Jezus Christus is', zonder verder op de drie andere ambten in te gaan. Even verder: een aanhaling van 2 Cor 5:18-20, over het ambt der verzoening, staat tussen haakjes: 'namelijk de apostelen en herders', terwijl Paulus dit ambt alleen voor zichzelf reserveert.
Ook wordt Mt 18:18 nog aangehaald: 'al wat gij op de aarde binden zult, zal in de hemel gebonden zijn', een taak die Jezus juist wel op de schouders van de apostelen gelegd heeft. Calvijn zegt 'de eerste drie (hij bedoelt apostelen, profeten en evangelisten) heeft de Here in het begin van zijn rijk opgewekt, en wekt Hij ook nu en dan op, naar de noodzakelijkheid der tijd eist.'
En: 'trouwens, ik ontken niet, dat God ook later somtijds apostelen, of althans in hun plaats, evangelisten heeft opgewekt, gelijk in onze tijd geschied is.' Op pag. 57: 'immers het licht en de warmte van de zon, of spijs en drank zijn niet zo noodzakelijk tot het koesteren en onderhouden van het tegenwoordige leven, als het ambt van apostel en herder tot het bewaren van de Kerk op aarde.'
In zijn verdere betoog blijkt dat hij niet een scherp onderscheid maakt tussen apostelen en herders (net zo als het bevestigingsformulier) waar de Bijbel dat wel doet. Anderen vereenzelvigen de eerste twaalf met Paulus en Barnabas, waardoor weer andere onduidelijkheden ontstaan.
Click here to edit.
Ook tegenwoordig worden ouderlingen als herders in de gemeente onderscheiden van diakenen en leraars.
Jezus wordt genoemd de Gezondene van de Vader ( Joh 3:34 17:18, Joh 20:21) en de Apostel onzer belijdenis ( Heb 3:1). Zo openbaart Hij Zichzelf in het apostelambt.
6.18. Profeten
Veel van wat hierboven onder punt 1. is genoemd over de gave van profetie geldt ook voor het ambt van profeet. Ze worden altijd na de apostelen genoemd, als deze twee ambten samen voorkomen (1 Cor 12:28 Eph 4:11 Eph 2:20 Openb 18:20 Hand 15:32,40) en algemeen is men wel van mening dat hier dan de nieuwtestamentische profeten worden bedoeld.
Iemand heeft eens gezegd: de profeten zijn de dragers van het licht, de apostelen de gebruikers van het licht. Een paar voorbeelden van hun werkzaamheid: In Hand 13:2 is sprake van het aanwijzen van de taak van Barnabas en Paulus; in 1 Tit 4:14 wordt de gave van Timotheüs genoemd, die hem door een profetenwoord geschonken is; Agabus geeft door de Geest te kennen, dat er een hongersnood komen zal (Hand 11:28) en dat Paulus door de Joden gebonden zal worden (Hand 21:11).
Het doel van hun werkzaamheid is: de volmaking van de heiligen tot het werk van dienstbetoon (natuurlijk samen met de andere drie) ( Eph 4:12), de opbouwing van het Lichaam van Christus, totdat (vs. 13) we de volmaaktheid bereikt zullen hebben, de volle mansgestalte en de eenheid (vs 13 tot 16).
Jezus wordt genoemd de Gezondene van de Vader ( Joh 3:34 17:18, Joh 20:21) en de Apostel onzer belijdenis ( Heb 3:1). Zo openbaart Hij Zichzelf in het apostelambt.
6.18. Profeten
Veel van wat hierboven onder punt 1. is genoemd over de gave van profetie geldt ook voor het ambt van profeet. Ze worden altijd na de apostelen genoemd, als deze twee ambten samen voorkomen (1 Cor 12:28 Eph 4:11 Eph 2:20 Openb 18:20 Hand 15:32,40) en algemeen is men wel van mening dat hier dan de nieuwtestamentische profeten worden bedoeld.
Iemand heeft eens gezegd: de profeten zijn de dragers van het licht, de apostelen de gebruikers van het licht. Een paar voorbeelden van hun werkzaamheid: In Hand 13:2 is sprake van het aanwijzen van de taak van Barnabas en Paulus; in 1 Tit 4:14 wordt de gave van Timotheüs genoemd, die hem door een profetenwoord geschonken is; Agabus geeft door de Geest te kennen, dat er een hongersnood komen zal (Hand 11:28) en dat Paulus door de Joden gebonden zal worden (Hand 21:11).
Het doel van hun werkzaamheid is: de volmaking van de heiligen tot het werk van dienstbetoon (natuurlijk samen met de andere drie) ( Eph 4:12), de opbouwing van het Lichaam van Christus, totdat (vs. 13) we de volmaaktheid bereikt zullen hebben, de volle mansgestalte en de eenheid (vs 13 tot 16).
Click here to edit.
Het Lichaam van Christus ( de Gemeente) bestaat uiteindelijk uit allemaal individuen, die elk voor zich en in groepsverband dezelfde weg moeten afleggen, totdat ze tot een “volledig kennen” zijn gekomen.
Door hen geeft God licht inzake roeping, leiding, toekomstige ontwikkelingen in de Kerk en de maatschappij, troost Hij ons en geeft Hij ons inzicht in de Geest van Jezus (Openb 19:10). God is de God van de geesten der profeten (Openb 22:6) en door hen wil Hij ook helderheid geven over duistere gedeelten in de Bijbel, vooral de oudtestamentische profetieën.
In Jezus vinden we dit ambt terug: Hij is de Profeet door God beloofd en wordt op Jezus betrokken door Petrus in Hand. 3:22), de Joden noemden Hem profeet (Luc 7:16 24:19).
We worden gewaarschuwd de profetieën niet te verachten, de Geest niet uit te blussen (1 Thess 5:19,20). Toch heeft de Kerk in de derde eeuw de profeten officieel het zwijgen opgelegd, omdat ze te veel op de kerkelijke leiding aan te merken hadden. Dat verbod is nooit herroepen.
6.19. Leraars
In 1 Cor 12:28 worden alleen leraars genoemd, in Eph 4:11 herders en leraars. De meeste uitleggers beschouwen dit als één ambt, belast met de pastorale en onderwijzende taken in de gemeente. In ieder geval vertegenwoordigen zij Christus in zijn ambt als herder en leraar. Ik ben de Goede Herder, Joh 10:11; Ik waakte over hen, Joh 17:12; Ik ben uw Meester, Joh 13:13; Nicodemus noemt Hem Leraar, Joh 3:2. Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt ( Mt 11:28).
6.20. Helpen
Een paar definities: deze gave is een van de diensten in de plaatselijke Kerk, speciaal bedoeld voor hulpverlening aan de zwakken en behoeftigen, zie 1 Thess 5:14, 'beurt de kleinmoedigen op;' of Hand. 20:35, 'dat men door zo te arbeiden zich de zwakken moet aantrekken.'
Kortom, alles wat moet gebeuren om de zwakken en verschoppelingen bij te staan. Als dat volledig zou functioneren in de Kerk, zou de wereld ontdekken, Wie God is, hoe Hij wil werken in en door mensen.
Een duidelijk voorbeeld is Jes 57:15, 'want zo zegt de Hoge en Verhevene, Die in eeuwigheid troont en Wiens naam de Heilige is: in de hoge en in het Heilige woon Ik en bij de verbrijzelde en nederige van geest, om de geest der nederigen en het hart der verbrijzelden te doen opleven.'
Door hen geeft God licht inzake roeping, leiding, toekomstige ontwikkelingen in de Kerk en de maatschappij, troost Hij ons en geeft Hij ons inzicht in de Geest van Jezus (Openb 19:10). God is de God van de geesten der profeten (Openb 22:6) en door hen wil Hij ook helderheid geven over duistere gedeelten in de Bijbel, vooral de oudtestamentische profetieën.
In Jezus vinden we dit ambt terug: Hij is de Profeet door God beloofd en wordt op Jezus betrokken door Petrus in Hand. 3:22), de Joden noemden Hem profeet (Luc 7:16 24:19).
We worden gewaarschuwd de profetieën niet te verachten, de Geest niet uit te blussen (1 Thess 5:19,20). Toch heeft de Kerk in de derde eeuw de profeten officieel het zwijgen opgelegd, omdat ze te veel op de kerkelijke leiding aan te merken hadden. Dat verbod is nooit herroepen.
6.19. Leraars
In 1 Cor 12:28 worden alleen leraars genoemd, in Eph 4:11 herders en leraars. De meeste uitleggers beschouwen dit als één ambt, belast met de pastorale en onderwijzende taken in de gemeente. In ieder geval vertegenwoordigen zij Christus in zijn ambt als herder en leraar. Ik ben de Goede Herder, Joh 10:11; Ik waakte over hen, Joh 17:12; Ik ben uw Meester, Joh 13:13; Nicodemus noemt Hem Leraar, Joh 3:2. Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt ( Mt 11:28).
6.20. Helpen
Een paar definities: deze gave is een van de diensten in de plaatselijke Kerk, speciaal bedoeld voor hulpverlening aan de zwakken en behoeftigen, zie 1 Thess 5:14, 'beurt de kleinmoedigen op;' of Hand. 20:35, 'dat men door zo te arbeiden zich de zwakken moet aantrekken.'
Kortom, alles wat moet gebeuren om de zwakken en verschoppelingen bij te staan. Als dat volledig zou functioneren in de Kerk, zou de wereld ontdekken, Wie God is, hoe Hij wil werken in en door mensen.
Een duidelijk voorbeeld is Jes 57:15, 'want zo zegt de Hoge en Verhevene, Die in eeuwigheid troont en Wiens naam de Heilige is: in de hoge en in het Heilige woon Ik en bij de verbrijzelde en nederige van geest, om de geest der nederigen en het hart der verbrijzelden te doen opleven.'
Click here to edit.
God woont met zijn Geest bij de verbrijzelde en nederige van geest en troost ons met de zekerheid dat wij, ondanks alles, Zijn kinderen zijn.
Als de Kerk dit doet, krijgt zij alle achting van de wereld, dan wordt er naar haar geluisterd.
Helaas heeft de Kerk vaak het tegenovergestelde gedaan: oorlog gevoerd, naar wereldse macht gestreefd, mensen onderdrukt en zo het beeld van haar Heer verduisterd.
6.21. Evangelisten
Naast de opsomming in Eph 4:11 wordt maar op twee plaatsen van evangelisten gesproken. Eén van de zeven diakenen uit Hand 6, Philippus, wordt in Hand. 21:8 evangelist genoemd. Timotheüs wordt opgedragen het werk van een evangelist te doen.
Van Philippus is niet zeker, of hij als diaken of als evangelist predikte, doopte en grote tekenen en wonderen deed (Hand. 8:6,7).
In Eph 4:11 hebben zij een taak binnen de gemeente, hoewel hun opdracht meer naar buiten gericht lijkt te zijn. Jezus wordt de Brenger van de blijde boodschap genoemd (Jes 61:1,2), door Jezus Zelf aangehaald in Luc 4:18. In Mt 11:5 zegt Jezus: armen ontvangen het evangelie.
7. Slotopmerkingen en literatuur.
Een paar voorzichtige conclusies kunnen nu getrokken worden.
Alle genadegaven zijn door God gegeven om door de Kerk gebruikt te worden tot zegen voor de Kerk.
De genadegaven houden elkaar in evenwicht, een gedeeltelijk gebruik geeft ongelukken en verwarring.
De genadegaven zijn gegeven om Jezus te openbaren, te laten zien, Wie Hij is en om Hem te verheerlijken.
De genadegaven zijn bedoeld om de Kerk als één Lichaam op de Bruilof voor te bereiden.
De Heer wil ze aan Zijn Kerk geven om te laten zien dat Hij leeft, misschien wel het beste middel tegen geloofsafval en kerkverlating.
De bedoeling van deze studie was op enige, wat verwaarloosde, gegevens uit de Bijbel te wijzen en veel aspecten van dit boeiende onderwerp zijn onbesproken gelaten. Toch nog een belangrijk punt tot slot.
Steeds komen we in het verband van de genadegaven het woordje allen tegen, bijvoorbeeld 1 Cor 12:6,7: 'het is dezelfde God, die alles in allen werkt. Maar aan een ieder wordt de openbaring van de Geest gegeven tot welzijn van allen.'
Of 1 Cor 14:24, 'als allen profeteren;' vers 31: 'gij kunt allen één voor één profeteren.'
Alle gaven zijn voor allen bedoeld, dus niet een selectie van gaven voor een selecte groep, daar is God te groot en te goed voor.
Literatuur.
- Prof. B.J. Oosterhoff, Israëls profeten (Bosch & Keuning), z.j.
- Cecil Cousen, The gifts of the Spirit (Kingsway Publications, 1986), p.184
- J.W. McGorman, The gifts of the Spirit (-) Broadman Press, 1974, p. 42
- L. Floor, De doop met de Heilige Geest (-)( Kok, Kampen, 1982) p. 200
- Ruard Ganzevoort: Front-taal (-)( Merweboek, Sliedrecht, 1991) p. 99 Institutie. IV, 4, uitgave Sizoo, p. 58
Ontleend aan: The expanded Vines, Expository dictionary of New Testament words (Bethany House Publishers, 1984), p. 543
- Centrum voor Educatie van de Nederlandse Hervormde kerk: De Kerk als helende gemeenschap (Boekencentrum, 1992) Kraan, K.J., Leeuwen,
- P.C. van: de dienst der genezing in de Kerk (Tijdstroom, 1970)
- Martin, B.: De dienst der genezing in de Kerk (Ten Have, 1955)
- McNutt, F.: Healing (Bantam Books, 1974) Molenaar, D.G.: de doop met de Heilige Geest (Kok, 1963)
- Sanford, A.: The healing touch of God (Macalester Park Publishing Company, 1958)
- Sanford, A.: The healing gifts of the Spirit (Jove Publications, 1983)
- Seamands, D.A.; Genezing van beschadigde emoties (Gideon, 1983)
- Seamands, D.A.: Genezing van pijnlijke herinneringen (Gideon, 1987)
Als de Kerk dit doet, krijgt zij alle achting van de wereld, dan wordt er naar haar geluisterd.
Helaas heeft de Kerk vaak het tegenovergestelde gedaan: oorlog gevoerd, naar wereldse macht gestreefd, mensen onderdrukt en zo het beeld van haar Heer verduisterd.
6.21. Evangelisten
Naast de opsomming in Eph 4:11 wordt maar op twee plaatsen van evangelisten gesproken. Eén van de zeven diakenen uit Hand 6, Philippus, wordt in Hand. 21:8 evangelist genoemd. Timotheüs wordt opgedragen het werk van een evangelist te doen.
Van Philippus is niet zeker, of hij als diaken of als evangelist predikte, doopte en grote tekenen en wonderen deed (Hand. 8:6,7).
In Eph 4:11 hebben zij een taak binnen de gemeente, hoewel hun opdracht meer naar buiten gericht lijkt te zijn. Jezus wordt de Brenger van de blijde boodschap genoemd (Jes 61:1,2), door Jezus Zelf aangehaald in Luc 4:18. In Mt 11:5 zegt Jezus: armen ontvangen het evangelie.
7. Slotopmerkingen en literatuur.
Een paar voorzichtige conclusies kunnen nu getrokken worden.
Alle genadegaven zijn door God gegeven om door de Kerk gebruikt te worden tot zegen voor de Kerk.
De genadegaven houden elkaar in evenwicht, een gedeeltelijk gebruik geeft ongelukken en verwarring.
De genadegaven zijn gegeven om Jezus te openbaren, te laten zien, Wie Hij is en om Hem te verheerlijken.
De genadegaven zijn bedoeld om de Kerk als één Lichaam op de Bruilof voor te bereiden.
De Heer wil ze aan Zijn Kerk geven om te laten zien dat Hij leeft, misschien wel het beste middel tegen geloofsafval en kerkverlating.
De bedoeling van deze studie was op enige, wat verwaarloosde, gegevens uit de Bijbel te wijzen en veel aspecten van dit boeiende onderwerp zijn onbesproken gelaten. Toch nog een belangrijk punt tot slot.
Steeds komen we in het verband van de genadegaven het woordje allen tegen, bijvoorbeeld 1 Cor 12:6,7: 'het is dezelfde God, die alles in allen werkt. Maar aan een ieder wordt de openbaring van de Geest gegeven tot welzijn van allen.'
Of 1 Cor 14:24, 'als allen profeteren;' vers 31: 'gij kunt allen één voor één profeteren.'
Alle gaven zijn voor allen bedoeld, dus niet een selectie van gaven voor een selecte groep, daar is God te groot en te goed voor.
Literatuur.
- Prof. B.J. Oosterhoff, Israëls profeten (Bosch & Keuning), z.j.
- Cecil Cousen, The gifts of the Spirit (Kingsway Publications, 1986), p.184
- J.W. McGorman, The gifts of the Spirit (-) Broadman Press, 1974, p. 42
- L. Floor, De doop met de Heilige Geest (-)( Kok, Kampen, 1982) p. 200
- Ruard Ganzevoort: Front-taal (-)( Merweboek, Sliedrecht, 1991) p. 99 Institutie. IV, 4, uitgave Sizoo, p. 58
Ontleend aan: The expanded Vines, Expository dictionary of New Testament words (Bethany House Publishers, 1984), p. 543
- Centrum voor Educatie van de Nederlandse Hervormde kerk: De Kerk als helende gemeenschap (Boekencentrum, 1992) Kraan, K.J., Leeuwen,
- P.C. van: de dienst der genezing in de Kerk (Tijdstroom, 1970)
- Martin, B.: De dienst der genezing in de Kerk (Ten Have, 1955)
- McNutt, F.: Healing (Bantam Books, 1974) Molenaar, D.G.: de doop met de Heilige Geest (Kok, 1963)
- Sanford, A.: The healing touch of God (Macalester Park Publishing Company, 1958)
- Sanford, A.: The healing gifts of the Spirit (Jove Publications, 1983)
- Seamands, D.A.; Genezing van beschadigde emoties (Gideon, 1983)
- Seamands, D.A.: Genezing van pijnlijke herinneringen (Gideon, 1987)