Click here to edit.
De indeling van het jaar.
God heeft in Zijn Woord niet alleen bekend gemaakt op welk tijdstip de dag, de week en de maand begint, maar ook wanneer het jaar begint, want Hij zei tot Mozes:
“Deze maand zal u het begin der maanden zijn; zij zal u de eerste der maanden van het jaar zijn."(Exodus 12:1).
Welke maand wordt hier bedoeld en in welk jaargetijde? Iets verderop, in hoofdstuk 13, vers 4 wordt de naam van deze eerste maand genoemd: Aviv! Bijna dagelijks komt de Israëlische stad Tel-Aviv in het nieuws, dus de naam Aviv zal u zeker wel bekend zijn. En weet u ook wat Tel-Aviv betekent? Lenteheuvel!
Een Tel is een heuvel en Aviv betekent lente.
God heeft in Zijn Woord niet alleen bekend gemaakt op welk tijdstip de dag, de week en de maand begint, maar ook wanneer het jaar begint, want Hij zei tot Mozes:
“Deze maand zal u het begin der maanden zijn; zij zal u de eerste der maanden van het jaar zijn."(Exodus 12:1).
Welke maand wordt hier bedoeld en in welk jaargetijde? Iets verderop, in hoofdstuk 13, vers 4 wordt de naam van deze eerste maand genoemd: Aviv! Bijna dagelijks komt de Israëlische stad Tel-Aviv in het nieuws, dus de naam Aviv zal u zeker wel bekend zijn. En weet u ook wat Tel-Aviv betekent? Lenteheuvel!
Een Tel is een heuvel en Aviv betekent lente.
Click here to edit.
De skyline van het moderne Tel Aviv in de lente.
Wij weten nu de betekenis van de naam die de eerste maand op Gods kalender draagt en daaruit kunnen wij concluderen dat die in het voorjaar moet zijn. Het Bijbelse jaar begint derhalve in het voorjaar wanneer de natuur fris groen begint te worden, een nieuw begin!
Het is dus geen toeval dat zowel de uittocht uit de slavernij in Egypte alsook het offer van Jezus allebei plaats vonden in deze eerste maand Aviv, want allebei brachten een nieuw begin; het eerste voor het volk Israël, het tweede voor de gehele mensheid!
Op de 14e van de maand Aviv moesten de Israëlieten het paaslam slachten en van de 15e tot de 21e van deze eerste maand moeten matzes (ongezuurde broden) worden gegeten.
Wij weten nu de betekenis van de naam die de eerste maand op Gods kalender draagt en daaruit kunnen wij concluderen dat die in het voorjaar moet zijn. Het Bijbelse jaar begint derhalve in het voorjaar wanneer de natuur fris groen begint te worden, een nieuw begin!
Het is dus geen toeval dat zowel de uittocht uit de slavernij in Egypte alsook het offer van Jezus allebei plaats vonden in deze eerste maand Aviv, want allebei brachten een nieuw begin; het eerste voor het volk Israël, het tweede voor de gehele mensheid!
Op de 14e van de maand Aviv moesten de Israëlieten het paaslam slachten en van de 15e tot de 21e van deze eerste maand moeten matzes (ongezuurde broden) worden gegeten.
Click here to edit.
Met de drie stukken matzes in de lucht, zegt men het zegengebed over het brood. Daarna reciteert men een ander gebed, speciaal over de matzes. Na het zegengebed eet iedere aanwezige een stukje matzes.
In deze week van de ongezuurde broden moest op de dag der eerstelingen, dat is de dag na de Sabbat, de eerstelinggarve (wat het eerst geoogst was!) van de gersteoogst als beweegoffer voor het aangezicht van de Heer worden gebracht en precies zeven weken later moesten de Israëlieten opnieuw met de eerstelingen van hun oogst voor de priesters verschijnen, maar dan met de eerstelingen van de tarweoogst.
Daarom wordt deze dag het ‘wekenfeest’ ofwel Chag haShavu’ot genoemd. U ziet dus, dat deze feesten enerzijds datumgebonden zijn, maar anderzijds ook geheel afhankelijk van de natuur in verband met de oogst. Als de daarvoor vereiste datum dan ook elk jaar in hetzelfde seizoen zou vallen, dan was er niets aan de hand, maar dat is nou juist het probleem.
Het Bijbelse jaar bestaat uit 12 maanden. Elke maand omvat een maancyclus van nieuwe maan tot nieuwe maan en telt gemiddeld 29,53059 dagen, om precies te zijn 29 dagen, 12 uren, 44 minuten en 3,33 seconden. Men kan het afronden tot 29½ dagen. Een jaar van 12 maanden omvat dan exact 354,37 dagen.
Volgens Genesis 1:14 wordt de volgorde van de kalender door God zelf vastgelegd en in de schepping bepaald door de hemellichamen. Niet de zon, maar de maan is de bepalende factor voor de feestdagen, want er staat geschreven: "Hij heeft de maan gemaakt voor de vaste tijden" (Psalmen 104:19), maar de natuur richt zich op de zon, en daar het zonnejaar 365,25 dagen lang is, loopt het maanjaar gemiddeld 11,25 dagen achter op het zonnejaar.
In deze week van de ongezuurde broden moest op de dag der eerstelingen, dat is de dag na de Sabbat, de eerstelinggarve (wat het eerst geoogst was!) van de gersteoogst als beweegoffer voor het aangezicht van de Heer worden gebracht en precies zeven weken later moesten de Israëlieten opnieuw met de eerstelingen van hun oogst voor de priesters verschijnen, maar dan met de eerstelingen van de tarweoogst.
Daarom wordt deze dag het ‘wekenfeest’ ofwel Chag haShavu’ot genoemd. U ziet dus, dat deze feesten enerzijds datumgebonden zijn, maar anderzijds ook geheel afhankelijk van de natuur in verband met de oogst. Als de daarvoor vereiste datum dan ook elk jaar in hetzelfde seizoen zou vallen, dan was er niets aan de hand, maar dat is nou juist het probleem.
Het Bijbelse jaar bestaat uit 12 maanden. Elke maand omvat een maancyclus van nieuwe maan tot nieuwe maan en telt gemiddeld 29,53059 dagen, om precies te zijn 29 dagen, 12 uren, 44 minuten en 3,33 seconden. Men kan het afronden tot 29½ dagen. Een jaar van 12 maanden omvat dan exact 354,37 dagen.
Volgens Genesis 1:14 wordt de volgorde van de kalender door God zelf vastgelegd en in de schepping bepaald door de hemellichamen. Niet de zon, maar de maan is de bepalende factor voor de feestdagen, want er staat geschreven: "Hij heeft de maan gemaakt voor de vaste tijden" (Psalmen 104:19), maar de natuur richt zich op de zon, en daar het zonnejaar 365,25 dagen lang is, loopt het maanjaar gemiddeld 11,25 dagen achter op het zonnejaar.
Click here to edit.
Metrius Plutarchus.
Daarover schreef de Griekse filosoof Plutarchus, dat de maangodin een spel verloor, waardoor zij het zevenstigste deel van haar omlooptijden moest afstaan aan de lengte van het jaar. Het jaar kwam hierdoor uit op ruim 365,14 dagen en een maand werd gekrompen tot 29,57 dagen. Deze waarden schelen zeer weinig met de huidige waarden van 365,2422 en 29,53059 dagen.
Door de achterstand van het maanjaar ten opzichte van het zonnejaar schuiven elk jaar de tijden van de zaaiing en oogst op, zodat ze in principe steeds in een andere maand zouden vallen, waardoor de feesten niet meer op de door God voorgeschreven tijdstippen gevierd zouden kunnen worden.
Om dit probleem op te lossen, moest eens in de zoveel tijd een schrikkelmaand worden ingevoegd, een extra 13e maand. Het verse koren moest rijp zijn tegen de dag der eerstelingen, omdat een garve van de eerste oogst als beweegoffer moest dienen. Dit was dan bepalend voor het al dan niet invoegen van een schrikkelmaand.
In Bijbelse tijden kon reeds vóór de nieuwe maansdag aan het eind van het jaar, in de 12e maand, worden bepaald of het verse koren over 14 dagen rijp zou zijn of niet. Zo niet, dan werd door de hogepriester een 13e maand aan het oude jaar toegevoegd om nog een maand te wachten op de volgende nieuwe maan.
Deze 13e maand kreeg dan geen afzonderlijke naam, maar de 12e maand werd gewoon verdubbeld, zodat men twee maanden met dezelfde naam kreeg, namelijk Adar I en Adar II.
Het begin van het jaar werd dan zodanig uitgesteld dat het begin van de gersteoogst daadwerkelijk samenviel met het feest der ongezuurde broden, teneinde de eerstelingsgarve te kunnen bewegen voor de Heer.
Daarover schreef de Griekse filosoof Plutarchus, dat de maangodin een spel verloor, waardoor zij het zevenstigste deel van haar omlooptijden moest afstaan aan de lengte van het jaar. Het jaar kwam hierdoor uit op ruim 365,14 dagen en een maand werd gekrompen tot 29,57 dagen. Deze waarden schelen zeer weinig met de huidige waarden van 365,2422 en 29,53059 dagen.
Door de achterstand van het maanjaar ten opzichte van het zonnejaar schuiven elk jaar de tijden van de zaaiing en oogst op, zodat ze in principe steeds in een andere maand zouden vallen, waardoor de feesten niet meer op de door God voorgeschreven tijdstippen gevierd zouden kunnen worden.
Om dit probleem op te lossen, moest eens in de zoveel tijd een schrikkelmaand worden ingevoegd, een extra 13e maand. Het verse koren moest rijp zijn tegen de dag der eerstelingen, omdat een garve van de eerste oogst als beweegoffer moest dienen. Dit was dan bepalend voor het al dan niet invoegen van een schrikkelmaand.
In Bijbelse tijden kon reeds vóór de nieuwe maansdag aan het eind van het jaar, in de 12e maand, worden bepaald of het verse koren over 14 dagen rijp zou zijn of niet. Zo niet, dan werd door de hogepriester een 13e maand aan het oude jaar toegevoegd om nog een maand te wachten op de volgende nieuwe maan.
Deze 13e maand kreeg dan geen afzonderlijke naam, maar de 12e maand werd gewoon verdubbeld, zodat men twee maanden met dezelfde naam kreeg, namelijk Adar I en Adar II.
Het begin van het jaar werd dan zodanig uitgesteld dat het begin van de gersteoogst daadwerkelijk samenviel met het feest der ongezuurde broden, teneinde de eerstelingsgarve te kunnen bewegen voor de Heer.
Click here to edit.
In het Jodendom hanteert men dus de maankalender. Een 'synodische' maand of lunatie duurt ca. 29,5 dagen waarbij de ene maand 29 en de andere maand weer 30 dagen duurt. Omdat er 12 joodse maanden zijn komt men hierdoor uit op 354 dagen oftewel men loopt 11 dagen achter op de zonnekalender met 365 dagen. Dit lost men op door een schrikkelmaand in te voegen. De naam van de schrikkelmaand is tweede adar of kortweg adar 2.
Het begrip "schrikkelmaand" wordt in de Thora weliswaar niet expliciet genoemd, maar uit de oude namen van de beide voorjaarsmaanden Aviv [lente] en Ziv [bloeitijd] blijkt, dat men reeds in de tijd van Mozes al schrikkelmaanden invoegde, want anders zouden deze namen nergens op slaan als de maanden steeds zouden opschuiven en uiteindelijk in een ander jaargetijde terecht zouden komen.
Maar door het schrikkelen begon het nieuwe jaar steeds met de lente, tegelijk met het nieuwe leven in de natuur, als de lammetjes geboren worden en daarom heette de eerste maand van het jaar zeer terecht Aviv (Ex. 13:4, 23:15, 34:18, Deut. 16:1), maar later kreeg hij de naam Nisan. (Neh. 2:1 en Est. 3:7).
Rosh haShana, het huidige Joodse Nieuwjaar, wordt gevierd op de Rosh Chodesh (nieuwe maan) van Tish’ri (september/oktober), dat is de zevende maand van het Joodse kalenderjaar. U zult nu misschien denken: "Wie haalt het in zijn hoofd om nieuw jaar in de zevende maand te vieren in plaats van de eerste?"
En toch is het eigenlijk niet zo onlogisch als het lijkt. Sinds de uittocht uit Egypte is Aviv (maart/april) weliswaar de eerste maand van de Bijbelse kalender omdat onze bevrijding toen plaats vond, zowel wat het eerste Pesach betreft alsook het verzoenende offer van Jezus en het Bijbelse jaar begint daarom officieel ten opzichte van de heilige zaken met de maand Aviv, maar omdat Tish’ri ooit de eerste maand was, beginnen de Joden het jaar ten opzichte van de burgerlijke zaken en die welke op het nut van het aardse leven betrekking hebben dus met de maand Tish'ri.
Deze naam is overigens afkomstig van het Akkadische woord Tish’ritu hetgeen (hoe kan het ook anders) "begin" betekent. Het Akkadisch was een Semitische taal, die gesproken werd in het oude Mesopotamië en staat ook bekend als Babylonisch of Assyrisch.
Het begrip "schrikkelmaand" wordt in de Thora weliswaar niet expliciet genoemd, maar uit de oude namen van de beide voorjaarsmaanden Aviv [lente] en Ziv [bloeitijd] blijkt, dat men reeds in de tijd van Mozes al schrikkelmaanden invoegde, want anders zouden deze namen nergens op slaan als de maanden steeds zouden opschuiven en uiteindelijk in een ander jaargetijde terecht zouden komen.
Maar door het schrikkelen begon het nieuwe jaar steeds met de lente, tegelijk met het nieuwe leven in de natuur, als de lammetjes geboren worden en daarom heette de eerste maand van het jaar zeer terecht Aviv (Ex. 13:4, 23:15, 34:18, Deut. 16:1), maar later kreeg hij de naam Nisan. (Neh. 2:1 en Est. 3:7).
Rosh haShana, het huidige Joodse Nieuwjaar, wordt gevierd op de Rosh Chodesh (nieuwe maan) van Tish’ri (september/oktober), dat is de zevende maand van het Joodse kalenderjaar. U zult nu misschien denken: "Wie haalt het in zijn hoofd om nieuw jaar in de zevende maand te vieren in plaats van de eerste?"
En toch is het eigenlijk niet zo onlogisch als het lijkt. Sinds de uittocht uit Egypte is Aviv (maart/april) weliswaar de eerste maand van de Bijbelse kalender omdat onze bevrijding toen plaats vond, zowel wat het eerste Pesach betreft alsook het verzoenende offer van Jezus en het Bijbelse jaar begint daarom officieel ten opzichte van de heilige zaken met de maand Aviv, maar omdat Tish’ri ooit de eerste maand was, beginnen de Joden het jaar ten opzichte van de burgerlijke zaken en die welke op het nut van het aardse leven betrekking hebben dus met de maand Tish'ri.
Deze naam is overigens afkomstig van het Akkadische woord Tish’ritu hetgeen (hoe kan het ook anders) "begin" betekent. Het Akkadisch was een Semitische taal, die gesproken werd in het oude Mesopotamië en staat ook bekend als Babylonisch of Assyrisch.
Click here to edit.
In Mesopotamië, het huidige Irak en Iran, ontstonden de eerste steden zoals Oer, Nineve en Babylon. Politieke leiders van sommige steden slaagden erin gebieden samen te voegen tot staten zoals Soemerië en Babylonië.
Dat Tish’ri inderdaad oorspronkelijk de eerste maand was blijkt ook uit diverse Bijbelteksten, want wanneer de Thora in de passage over de uittocht uit Egypte bepaalt dat de maand Aviv voortaan de eerste maand van het jaar zal zijn (Exodus 12:2), dan begrijpt men hieruit, dat dit eerst niet het geval was en dat het gaat om een verandering van een vroeger bestaande kalender met Tish’ri als eerste maand.
In het boek Genesis wordt gezegd dat de zondvloed begon op de zeventiende dag van de tweede maand. Volgens de Joodse wijzen was dit de maand Chesh’van, die eertijds Bul genoemd werd, wat "regen" betekent, omdat dit het normale jaargetijde is voor het begin van de regen, en deze maand, die hier de tweede genoemd wordt, volgt op Etanim, die tegenwoordig weer onder de naam Tish’ri ingevoegd is als de eerste maand van het Joodse burgerlijk jaar, maar wel de zevende maand is van het Joodse religieuze jaar.
In de Bijbel komen wij drie systemen tegen waarmee de Israëlieten de maanden gingen aanduiden. Oorspronkelijk hadden de maanden geen afzonderlijke namen. De Israëlieten noemden hen gewoon 'de eerste maand', 'de tweede maand', enz., evenals de dagen van de week. Van de oude Hebreeuwse maandnamen die daarnaast gebruikt werden, worden er slechts vier in TeNaCH (het Oude Testament) genoemd, namelijk Aviv (lente), de eerste maand, Ziv (bloeitijd), de tweede maand, Etanim (stromende beken), de zevende maand, en Bul (regen), de achtste maand. Deze namen komen uit de Fenicische kalender.
Uit de eerste drie namen van deze maanden blijkt, dat men reeds in Bijbelse tijden schrikkelmaanden invoegde, want anders zouden deze maandnamen doorgaans niet geklopt hebben met de situatie in de natuur, waarop zij betrekking hebben. De huidige Joodse kalender is op de oude Babylonische kalender gebaseerd. Dat was eveneens een echte maankalender met schrikkelmaanden. Dit systeem was door de Israëlieten tijdens de ballingschap overgenomen van de Babyloniërs en was ook na de terugkeer in Israël in gebruik.
De namen van de oude Babylonische maanden zijn nog bekend: Nisanu, Ayaru, Simanu, Du'uzu, Abu, Ululu, Tashritu, Arachsamna, Kislimu, Tebetu, Shabatu en Adaru. Deze namen waren echter veranderd en luidden nu Nisan, Iyar, Sivan, Tamuz, Av, Elul, Tish’ri, Mar’chesh’van, Kis’lev, Tevet, Sh’vat en Adar.
De maankalender is dus hét kenmerk van Gods volk omdat God zelf in Zijn Woord de opdracht gegeven heeft dat zowel de maand alsook het jaar moest beginnen met de nieuwe maan, maar als onderdeel van de "ontjoodsing" der kerk heeft het christendom helaas de heidense zonnekalender overgenomen, de nieuwe maansviering volledig afgeschaft en de Bijbelse Sabbat vervangen door de heidense zondag, Dies Solis.
Dat Tish’ri inderdaad oorspronkelijk de eerste maand was blijkt ook uit diverse Bijbelteksten, want wanneer de Thora in de passage over de uittocht uit Egypte bepaalt dat de maand Aviv voortaan de eerste maand van het jaar zal zijn (Exodus 12:2), dan begrijpt men hieruit, dat dit eerst niet het geval was en dat het gaat om een verandering van een vroeger bestaande kalender met Tish’ri als eerste maand.
In het boek Genesis wordt gezegd dat de zondvloed begon op de zeventiende dag van de tweede maand. Volgens de Joodse wijzen was dit de maand Chesh’van, die eertijds Bul genoemd werd, wat "regen" betekent, omdat dit het normale jaargetijde is voor het begin van de regen, en deze maand, die hier de tweede genoemd wordt, volgt op Etanim, die tegenwoordig weer onder de naam Tish’ri ingevoegd is als de eerste maand van het Joodse burgerlijk jaar, maar wel de zevende maand is van het Joodse religieuze jaar.
In de Bijbel komen wij drie systemen tegen waarmee de Israëlieten de maanden gingen aanduiden. Oorspronkelijk hadden de maanden geen afzonderlijke namen. De Israëlieten noemden hen gewoon 'de eerste maand', 'de tweede maand', enz., evenals de dagen van de week. Van de oude Hebreeuwse maandnamen die daarnaast gebruikt werden, worden er slechts vier in TeNaCH (het Oude Testament) genoemd, namelijk Aviv (lente), de eerste maand, Ziv (bloeitijd), de tweede maand, Etanim (stromende beken), de zevende maand, en Bul (regen), de achtste maand. Deze namen komen uit de Fenicische kalender.
Uit de eerste drie namen van deze maanden blijkt, dat men reeds in Bijbelse tijden schrikkelmaanden invoegde, want anders zouden deze maandnamen doorgaans niet geklopt hebben met de situatie in de natuur, waarop zij betrekking hebben. De huidige Joodse kalender is op de oude Babylonische kalender gebaseerd. Dat was eveneens een echte maankalender met schrikkelmaanden. Dit systeem was door de Israëlieten tijdens de ballingschap overgenomen van de Babyloniërs en was ook na de terugkeer in Israël in gebruik.
De namen van de oude Babylonische maanden zijn nog bekend: Nisanu, Ayaru, Simanu, Du'uzu, Abu, Ululu, Tashritu, Arachsamna, Kislimu, Tebetu, Shabatu en Adaru. Deze namen waren echter veranderd en luidden nu Nisan, Iyar, Sivan, Tamuz, Av, Elul, Tish’ri, Mar’chesh’van, Kis’lev, Tevet, Sh’vat en Adar.
De maankalender is dus hét kenmerk van Gods volk omdat God zelf in Zijn Woord de opdracht gegeven heeft dat zowel de maand alsook het jaar moest beginnen met de nieuwe maan, maar als onderdeel van de "ontjoodsing" der kerk heeft het christendom helaas de heidense zonnekalender overgenomen, de nieuwe maansviering volledig afgeschaft en de Bijbelse Sabbat vervangen door de heidense zondag, Dies Solis.
.
De heidense zonkalender met de 12 tekens van de dierenriem.
Dat waar ter wereld ook heden ten dage niet Gods maankalender, maar de heidense zonnekalender als universeel wordt beschouwd en toegepast, is daarom op de eerste plaats te ‘danken’ aan de wereldwijde verspreiding van het christendom, maar ook in het kielzog daarvan door het kolonialisme van de zogenaamde christelijke naties.
Dat waar ter wereld ook heden ten dage niet Gods maankalender, maar de heidense zonnekalender als universeel wordt beschouwd en toegepast, is daarom op de eerste plaats te ‘danken’ aan de wereldwijde verspreiding van het christendom, maar ook in het kielzog daarvan door het kolonialisme van de zogenaamde christelijke naties.