In Bijbels Optiek
4. De beloften van God.
Joh. 14: 1-14
1 Uw hart worde niet ontroerd; gij gelooft in God, gelooft ook in Mij. 2 In het huis mijns Vaders zijn vele woningen –anders zou Ik het u gezegd hebben - want Ik ga heen om u plaats te bereiden; 3 en wanneer Ik heengegaan ben en u plaats bereid heb, kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat ook gij zijn moogt, waar Ik ben. 4 En waar Ik heenga, daarheen weet gij de weg. 5 Thomas zeide tot Hem: Here, wij weten niet, waar Gij heengaat; hoe weten wij dan de weg? 6 Jezus zeide tot hem: Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij. 7 Indien gij Mij kendet, zoudt gij ook mijn Vader gekend hebben. Van nu aan kent gij Hem en hebt gij Hem gezien. 8 Filippus zeide tot Hem: Here, toon ons de Vader en het is ons genoeg. 9 Jezus zeide tot hem: Ben Ik zolang bij u, Filippus, en kent gij Mij niet? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien; hoe zegt gij dan: Toon ons de Vader? 10 Gelooft gij niet, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is? De woorden, die Ik tot u spreek, zeg Ik uit Mijzelf niet; maar de Vader, die in Mij blijft, doet zijn werken. 11 Gelooft Mij, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is: of anders, gelooft om de werken zelf. 12 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en grotere nog dan deze, want Ik ga tot de Vader; 13 en wat gij ook vraagt in mijn naam, Ik zal het doen, opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt worde. 14 Indien gij Mij iets vraagt in mijn naam, Ik zal het doen.
Joh. 14: 1-14
1 Uw hart worde niet ontroerd; gij gelooft in God, gelooft ook in Mij. 2 In het huis mijns Vaders zijn vele woningen –anders zou Ik het u gezegd hebben - want Ik ga heen om u plaats te bereiden; 3 en wanneer Ik heengegaan ben en u plaats bereid heb, kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat ook gij zijn moogt, waar Ik ben. 4 En waar Ik heenga, daarheen weet gij de weg. 5 Thomas zeide tot Hem: Here, wij weten niet, waar Gij heengaat; hoe weten wij dan de weg? 6 Jezus zeide tot hem: Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij. 7 Indien gij Mij kendet, zoudt gij ook mijn Vader gekend hebben. Van nu aan kent gij Hem en hebt gij Hem gezien. 8 Filippus zeide tot Hem: Here, toon ons de Vader en het is ons genoeg. 9 Jezus zeide tot hem: Ben Ik zolang bij u, Filippus, en kent gij Mij niet? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien; hoe zegt gij dan: Toon ons de Vader? 10 Gelooft gij niet, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is? De woorden, die Ik tot u spreek, zeg Ik uit Mijzelf niet; maar de Vader, die in Mij blijft, doet zijn werken. 11 Gelooft Mij, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is: of anders, gelooft om de werken zelf. 12 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en grotere nog dan deze, want Ik ga tot de Vader; 13 en wat gij ook vraagt in mijn naam, Ik zal het doen, opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt worde. 14 Indien gij Mij iets vraagt in mijn naam, Ik zal het doen.
In Bijbels Optiek
Het snoeihout van de wijnstok en de druiven, een symbool van Jezus als de ware wijnstok. De matzes en de aren verwijzen naar het brood als teken van Jezus’ leven tot het uiterste toe.
Joh. 15.
1 Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de landman. 2 Elke rank aan Mij, die geen vrucht draagt, neemt Hij weg, en elke die wel vrucht draagt, snoeit Hij, opdat zij meer vrucht drage.3 Gij zijt nu rein om het woord, dat Ik tot u gesproken heb; blijft in Mij, gelijk Ik in u. 4 Evenals de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf, als zij niet aan de wijnstok blijft, zo ook gij niet, indien gij in Mij niet blijft. 5 Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken. Wie in Mij blijft, gelijk Ik in hem die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij niets doen.6 Wie in Mij niet blijft, is buiten geworpen als de rank en is verdord, en men verzamelt ze en werpt ze in het vuur en zij worden verbrand. 7 Indien gij in Mij blijft en mijn woorden in u blijven, vraagt wat gij maar wilt, en het zal u geworden. 8 Hierin is mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt en gij zult mijn discipelen zijn. 9 Gelijk de Vader Mij heeft liefgehad, heb ook Ik u liefgehad; blijft in mijn liefde. 10 Indien gij mijn geboden bewaart, zult gij in mijn liefde blijven, gelijk Ik de geboden mijns Vaders bewaard heb en blijf in zijn liefde.11 Dit heb Ik tot u gesproken, opdat mijn blijdschap in u zij en uw blijdschap vervuld worde.12 Dit is mijn gebod, dat gij elkander liefhebt, gelijk Ik u heb liefgehad.13 Niemand heeft grotere liefde, dan dat hij zijn leven inzet voor zijn vrienden. 14 Gij zijt mijn vrienden, indien gij doet, wat Ik u gebied.
15 Ik noem u niet meer slaven, want de slaaf weet niet, wat zijn heer doet; maar u heb Ik vrienden genoemd, omdat Ik alles, wat Ik van mijn Vader gehoord heb, u heb bekend gemaakt. 16 Niet gij hebt Mij, maar Ik heb u uitgekozen en u aangewezen, opdat gij zoudt heengaan en vrucht dragen en uw vrucht zou blijven, opdat de Vader u alles geve, wat gij Hem bidt in mijn naam. 17 Dit gebied Ik u, dat gij elkander liefhebt.18 Indien de wereld u haat, weet dan, dat zij Mij eer dan u gehaat heeft. 19 Indien gij van de wereld waart, zou de wereld het hare liefhebben, doch omdat gij van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld uitgekozen heb, daarom haat u de wereld. 20 Gedenkt het woord, dat Ik tot u gesproken heb: Een slaaf staat niet boven zijn heer. Indien zij Mij vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen; indien zij mijn woord bewaard hebben, zij zullen ook het uwe bewaren. 21 Maar dit alles zullen zij u aandoen om mijn naam, want zij kennen Hem niet, die Mij gezonden heeft. 12 Dit is mijn gebod, dat gij elkander liefhebt, gelijk Ik u heb liefgehad. 13 Niemand heeft grotere liefde, dan dat hij zijn leven inzet voor zijn vrienden. 14 Gij zijt mijn vrienden, indien gij doet, wat Ik u gebied. 15 Ik noem u niet meer slaven, want de slaaf weet niet, wat zijn heer doet; maar u heb Ik vrienden genoemd, omdat Ik alles, wat Ik van mijn Vader gehoord heb, u heb bekend gemaakt. 16 Niet gij hebt Mij, maar Ik heb u uitgekozen en u aangewezen, opdat gij zoudt heengaan en vrucht dragen en uw vrucht zou blijven, opdat de Vader u alles geve, wat gij Hem bidt in mijn naam. 17 Dit gebied Ik u, dat gij elkander liefhebt. 18 Indien de wereld u haat, weet dan, dat zij Mij eer dan u gehaat heeft. 19 Indien gij van de wereld waart, zou de wereld het hare liefhebben, doch omdat gij van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld uitgekozen heb, daarom haat u de wereld. 20 Gedenkt het woord, dat Ik tot u gesproken heb: Een slaaf staat niet boven zijn heer. Indien zij Mij vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen; indien zij mijn woord bewaard hebben, zij zullen ook het uwe bewaren. 21 Maar dit alles zullen zij u aandoen om mijn naam, want zij kennen Hem niet, die Mij gezonden heeft.
Als we eenmaal bij God in de hemel zullen zijn en terug zullen zien op ons afgesloten leven op aarde, dan zullen we het meest verbaasd zijn over het feit, dat we zo weinig gebeden hebben, dat we maar weinig tijd vrij maakten voor werkelijke voorbede voor onze naaste. Dan zal het onze beurt zijn om ons „te ontzetten”.
In het laatste gesprek met Zijn discipelen, even voordat de Here Jezus het meest wonderbare gebed uitsprak (zie begin hoofdstuk)), stelde Hij hen telkens weer de vraag: „Wat is uw verzoek? Het zal u geschonken worden, zelfs al zou dat Mijn gehele Koninkrijk zijn!”
Joh. 15.
1 Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de landman. 2 Elke rank aan Mij, die geen vrucht draagt, neemt Hij weg, en elke die wel vrucht draagt, snoeit Hij, opdat zij meer vrucht drage.3 Gij zijt nu rein om het woord, dat Ik tot u gesproken heb; blijft in Mij, gelijk Ik in u. 4 Evenals de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf, als zij niet aan de wijnstok blijft, zo ook gij niet, indien gij in Mij niet blijft. 5 Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken. Wie in Mij blijft, gelijk Ik in hem die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij niets doen.6 Wie in Mij niet blijft, is buiten geworpen als de rank en is verdord, en men verzamelt ze en werpt ze in het vuur en zij worden verbrand. 7 Indien gij in Mij blijft en mijn woorden in u blijven, vraagt wat gij maar wilt, en het zal u geworden. 8 Hierin is mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt en gij zult mijn discipelen zijn. 9 Gelijk de Vader Mij heeft liefgehad, heb ook Ik u liefgehad; blijft in mijn liefde. 10 Indien gij mijn geboden bewaart, zult gij in mijn liefde blijven, gelijk Ik de geboden mijns Vaders bewaard heb en blijf in zijn liefde.11 Dit heb Ik tot u gesproken, opdat mijn blijdschap in u zij en uw blijdschap vervuld worde.12 Dit is mijn gebod, dat gij elkander liefhebt, gelijk Ik u heb liefgehad.13 Niemand heeft grotere liefde, dan dat hij zijn leven inzet voor zijn vrienden. 14 Gij zijt mijn vrienden, indien gij doet, wat Ik u gebied.
15 Ik noem u niet meer slaven, want de slaaf weet niet, wat zijn heer doet; maar u heb Ik vrienden genoemd, omdat Ik alles, wat Ik van mijn Vader gehoord heb, u heb bekend gemaakt. 16 Niet gij hebt Mij, maar Ik heb u uitgekozen en u aangewezen, opdat gij zoudt heengaan en vrucht dragen en uw vrucht zou blijven, opdat de Vader u alles geve, wat gij Hem bidt in mijn naam. 17 Dit gebied Ik u, dat gij elkander liefhebt.18 Indien de wereld u haat, weet dan, dat zij Mij eer dan u gehaat heeft. 19 Indien gij van de wereld waart, zou de wereld het hare liefhebben, doch omdat gij van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld uitgekozen heb, daarom haat u de wereld. 20 Gedenkt het woord, dat Ik tot u gesproken heb: Een slaaf staat niet boven zijn heer. Indien zij Mij vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen; indien zij mijn woord bewaard hebben, zij zullen ook het uwe bewaren. 21 Maar dit alles zullen zij u aandoen om mijn naam, want zij kennen Hem niet, die Mij gezonden heeft. 12 Dit is mijn gebod, dat gij elkander liefhebt, gelijk Ik u heb liefgehad. 13 Niemand heeft grotere liefde, dan dat hij zijn leven inzet voor zijn vrienden. 14 Gij zijt mijn vrienden, indien gij doet, wat Ik u gebied. 15 Ik noem u niet meer slaven, want de slaaf weet niet, wat zijn heer doet; maar u heb Ik vrienden genoemd, omdat Ik alles, wat Ik van mijn Vader gehoord heb, u heb bekend gemaakt. 16 Niet gij hebt Mij, maar Ik heb u uitgekozen en u aangewezen, opdat gij zoudt heengaan en vrucht dragen en uw vrucht zou blijven, opdat de Vader u alles geve, wat gij Hem bidt in mijn naam. 17 Dit gebied Ik u, dat gij elkander liefhebt. 18 Indien de wereld u haat, weet dan, dat zij Mij eer dan u gehaat heeft. 19 Indien gij van de wereld waart, zou de wereld het hare liefhebben, doch omdat gij van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld uitgekozen heb, daarom haat u de wereld. 20 Gedenkt het woord, dat Ik tot u gesproken heb: Een slaaf staat niet boven zijn heer. Indien zij Mij vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen; indien zij mijn woord bewaard hebben, zij zullen ook het uwe bewaren. 21 Maar dit alles zullen zij u aandoen om mijn naam, want zij kennen Hem niet, die Mij gezonden heeft.
Als we eenmaal bij God in de hemel zullen zijn en terug zullen zien op ons afgesloten leven op aarde, dan zullen we het meest verbaasd zijn over het feit, dat we zo weinig gebeden hebben, dat we maar weinig tijd vrij maakten voor werkelijke voorbede voor onze naaste. Dan zal het onze beurt zijn om ons „te ontzetten”.
In het laatste gesprek met Zijn discipelen, even voordat de Here Jezus het meest wonderbare gebed uitsprak (zie begin hoofdstuk)), stelde Hij hen telkens weer de vraag: „Wat is uw verzoek? Het zal u geschonken worden, zelfs al zou dat Mijn gehele Koninkrijk zijn!”
In Bijbels Optiek
Alles wat we in Jezus’ naam gelovig vragen in ons gebed, zal ons geschonken worden.
Geloven we dat? Dat móeten we als we onze Bijbel geloven. We zullen eerst eens aandachtig één van Zijn beloften, die Hij zovele keren herhaalde, doorlezen? Als we deze nog nooit gelezen hadden, zouden we onze ogen wijd open zetten van verbazing, want deze beloften zijn bijna niet te geloven. Als ze over menselijke lippen zouden zijn gekomen, zouden we er in het geheel geen geloof aan hechten. Maar het is de Heer van hemel en aarde die hier spreekt, en Hij uitte deze woorden op het meest kritieke moment van Zijn leven. Het was op de vooravond van Zijn lijden en sterven. Het was Zijn afscheidswoord. Er staat: „Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en grotere nog dan deze, want Ik ga tot de Vader; en wat gij ook vraagt in Mijn naam, Ik zal het doen, opdat de Vader en de Zoon verheerlijkt worde. Indien gij Mij iets vraagt in Mijn naam. Ik zal het doen”. (Joh. 14:12-14).
Kon Hij duidelijker of vollediger spreken dan hier? Kent u een grotere en meeromvattende belofte? Heeft iemand anders, ergens anders, op een ander tijdstip ooit zoveel aangeboden?
Wat zullen de discipelen verbaasd geweest zijn! Ze hebben beslist hun eigen oren niet hebben kunnen geloven. Maar deze belofte geldt ook voor u en mij.
En opdat er geen enkel misverstand van hun of van onze kant zoukunnen zijn, herhaalt de Here Jezus even later dezelfde woorden. De Heilige Geest dringt Johannes deze machtige belofte nog eens op te schrijven: „Indien gij in Mij blijft en Mijn woorden in u blijven, vraagt wat gij maar wilt, en het zal u geworden. Hierin is Mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt en gij zult Mijn discipelen zijn” (Joh. 15: 7,8).
Geloven we dat? Dat móeten we als we onze Bijbel geloven. We zullen eerst eens aandachtig één van Zijn beloften, die Hij zovele keren herhaalde, doorlezen? Als we deze nog nooit gelezen hadden, zouden we onze ogen wijd open zetten van verbazing, want deze beloften zijn bijna niet te geloven. Als ze over menselijke lippen zouden zijn gekomen, zouden we er in het geheel geen geloof aan hechten. Maar het is de Heer van hemel en aarde die hier spreekt, en Hij uitte deze woorden op het meest kritieke moment van Zijn leven. Het was op de vooravond van Zijn lijden en sterven. Het was Zijn afscheidswoord. Er staat: „Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en grotere nog dan deze, want Ik ga tot de Vader; en wat gij ook vraagt in Mijn naam, Ik zal het doen, opdat de Vader en de Zoon verheerlijkt worde. Indien gij Mij iets vraagt in Mijn naam. Ik zal het doen”. (Joh. 14:12-14).
Kon Hij duidelijker of vollediger spreken dan hier? Kent u een grotere en meeromvattende belofte? Heeft iemand anders, ergens anders, op een ander tijdstip ooit zoveel aangeboden?
Wat zullen de discipelen verbaasd geweest zijn! Ze hebben beslist hun eigen oren niet hebben kunnen geloven. Maar deze belofte geldt ook voor u en mij.
En opdat er geen enkel misverstand van hun of van onze kant zoukunnen zijn, herhaalt de Here Jezus even later dezelfde woorden. De Heilige Geest dringt Johannes deze machtige belofte nog eens op te schrijven: „Indien gij in Mij blijft en Mijn woorden in u blijven, vraagt wat gij maar wilt, en het zal u geworden. Hierin is Mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt en gij zult Mijn discipelen zijn” (Joh. 15: 7,8).
In Bijbels Optiek
In Joh. 15 lezen we hoe we in de Wijnstok blijven en veel vrucht kunnen dragen. In Joh.15 lezen we hoe we in de Wijnstok blijven en veel vrucht dragen. In Joh.15 lezen we hoe we in de Wijnstok blijven en veel vrucht dragen
Deze woorden zijn zó belangrijk en zo waardevol, dat Jezus als de Redder der wereld zelfs met een drievoudige herhaling nog niet tevreden is. Hij spoort Zijn discipelen aan gehoorzaam te zijn aan Zijn bevel „om te vragen”. Hij vertelt hen, dat het zelfs een bewijs is voor het feit, dat zij Zijn „vrienden” zijn, als zij doen wat Hij hun gebiedt (vs. 14).Dan maakt Hij nog eens Zijn wil kenbaar: “Niet gij hebt Mij, maar Ik heb u uitgekozen en u aangewezen, opdat gij zoudt heengaan en vrucht dragen en uw vrucht zou blijven, opdat de Vader u alles geve, wat gij Hem bidt in Mijn naam” (Joh. 15: 16).
Nu zullen sommigen menen dat de Heer het nu duidelijk genoeg heeft gemaakt, dat Hij wil dat ze (de discipelen) bidden zullen; dat Hij hun gebeden nodig heeft en dat ze zonder gebed niets konden bereiken. Maar tot onze grote verbazing gaat Hij weer terug naar hetzelfde onderwerp en herhaalt weer dezelfde woorden: „Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, als gij de Vader om iets bidt, zal Hij het u geven in Mijn naam. Tot nog toe hebt gij niet om iets gebeden in Mijn naam; bidt en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervuld zij”(Joh. 16: 23-24) Nooit eerder had de Here Jezus zo’n nadruk gelegd op de een of andere belofte of welk bevel dan ook.
Deze wonderlijke belofte werd ons zes maal gegeven. Zesmaal als het ware in één adem, beveelt de Heiland ons te vragen wat wij maar willen. Dit is de grootste en tevens mooiste belofte, die ooit aan mensen werd gedaan. Toch zien vrijwel de meeste christenen deze belofte over het hoofd. De buitengewone omvang van deze belofte moet ons eigenlijk overweldigen, omdat we weten dat Hij zelfs „bij machte is oneindig veel meer te doen dan wij bidden of beseffen” (Ef. 3:20).
Deze woorden zijn zó belangrijk en zo waardevol, dat Jezus als de Redder der wereld zelfs met een drievoudige herhaling nog niet tevreden is. Hij spoort Zijn discipelen aan gehoorzaam te zijn aan Zijn bevel „om te vragen”. Hij vertelt hen, dat het zelfs een bewijs is voor het feit, dat zij Zijn „vrienden” zijn, als zij doen wat Hij hun gebiedt (vs. 14).Dan maakt Hij nog eens Zijn wil kenbaar: “Niet gij hebt Mij, maar Ik heb u uitgekozen en u aangewezen, opdat gij zoudt heengaan en vrucht dragen en uw vrucht zou blijven, opdat de Vader u alles geve, wat gij Hem bidt in Mijn naam” (Joh. 15: 16).
Nu zullen sommigen menen dat de Heer het nu duidelijk genoeg heeft gemaakt, dat Hij wil dat ze (de discipelen) bidden zullen; dat Hij hun gebeden nodig heeft en dat ze zonder gebed niets konden bereiken. Maar tot onze grote verbazing gaat Hij weer terug naar hetzelfde onderwerp en herhaalt weer dezelfde woorden: „Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, als gij de Vader om iets bidt, zal Hij het u geven in Mijn naam. Tot nog toe hebt gij niet om iets gebeden in Mijn naam; bidt en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervuld zij”(Joh. 16: 23-24) Nooit eerder had de Here Jezus zo’n nadruk gelegd op de een of andere belofte of welk bevel dan ook.
Deze wonderlijke belofte werd ons zes maal gegeven. Zesmaal als het ware in één adem, beveelt de Heiland ons te vragen wat wij maar willen. Dit is de grootste en tevens mooiste belofte, die ooit aan mensen werd gedaan. Toch zien vrijwel de meeste christenen deze belofte over het hoofd. De buitengewone omvang van deze belofte moet ons eigenlijk overweldigen, omdat we weten dat Hij zelfs „bij machte is oneindig veel meer te doen dan wij bidden of beseffen” (Ef. 3:20).
In Bijbels Optiek
Alles waarom we vragen in Jezus’ naam zal ons geworden.
Daarom geeft de Here Jezus nog een laatste aansporing, voordat Hij gegrepen, vastgebonden en gegeseld werd, vóór Hij aan het kruis stierf: „Gij zult in mijn naam bidden, want de Vader zelf heeft u lief, omdat gij Mij hebt liefgehad” (Joh. 16:26).
Nu is Hij gezeten op Zijn Troon in de hemel, en Hij reikt ons van daaruit Zijn macht aan. Zullen we deze kans aangrijpen en Hem onze wensen kenbaar maken? Hij smeekt ons, Zijn beloften aan te nemen. Hij verlangt er naar ons te geven „naar de rijkdom van Zijn heerlijkheid”, om „versterkt te worden door Zijn Geest in de inwendige mens” (Ef. 3:16). Hij zegt ons dat onze kracht en vruchtbaarheid afhangen van onze gebeden. Hij herinnert ons er aan, dat iedere werkelijke vreugde voortvloeit uit verhoord gebed (Joh. 16:24).
En toch staan we de duivel toe ons er toe te brengen het gebed te verwaarlozen! Hij tracht ons te laten geloven, dat we meer kunnen doen door onze eigen pogingen dan door onze gebeden - door er meer met mensen over te spreken dan ons met onze wensen tot God te richten. Het gaat ons begrip te boven, deze zevenvoudige uitnodiging, die zowel een bevel als een belofte inhoudt! We kunnen niet voor Jezus Christus werken zonder Hem in ons gebed om een zegen te vragen?
Als we veel voor God willen doen, moeten we veel van God vragen. Als onze gebeden niet beantwoord worden - wel gehoord maar niet atijd verhoord - dan ligt de fout geheel bij ons en niet bij God. God verheugt zich er in onze gebeden te verhoren; en Hij heeft beloofd, dat Hij ze zal beantwoorden.
Het is duidelijk wat Jezus wenst, namelijk, dat we vragen en veel vragen. Hij zegt ons dat we God daardoor verheerlijken!
Toch zijn er maar weinig christenen, die deze beloften werkelijk schijnen te geloven. Wat houdt ons terug? Waarom vragen we niet? Wat houdt ons er van af om veel te bidden? Twijfelen we aan Jezus’ liefde?
Daarom geeft de Here Jezus nog een laatste aansporing, voordat Hij gegrepen, vastgebonden en gegeseld werd, vóór Hij aan het kruis stierf: „Gij zult in mijn naam bidden, want de Vader zelf heeft u lief, omdat gij Mij hebt liefgehad” (Joh. 16:26).
Nu is Hij gezeten op Zijn Troon in de hemel, en Hij reikt ons van daaruit Zijn macht aan. Zullen we deze kans aangrijpen en Hem onze wensen kenbaar maken? Hij smeekt ons, Zijn beloften aan te nemen. Hij verlangt er naar ons te geven „naar de rijkdom van Zijn heerlijkheid”, om „versterkt te worden door Zijn Geest in de inwendige mens” (Ef. 3:16). Hij zegt ons dat onze kracht en vruchtbaarheid afhangen van onze gebeden. Hij herinnert ons er aan, dat iedere werkelijke vreugde voortvloeit uit verhoord gebed (Joh. 16:24).
En toch staan we de duivel toe ons er toe te brengen het gebed te verwaarlozen! Hij tracht ons te laten geloven, dat we meer kunnen doen door onze eigen pogingen dan door onze gebeden - door er meer met mensen over te spreken dan ons met onze wensen tot God te richten. Het gaat ons begrip te boven, deze zevenvoudige uitnodiging, die zowel een bevel als een belofte inhoudt! We kunnen niet voor Jezus Christus werken zonder Hem in ons gebed om een zegen te vragen?
Als we veel voor God willen doen, moeten we veel van God vragen. Als onze gebeden niet beantwoord worden - wel gehoord maar niet atijd verhoord - dan ligt de fout geheel bij ons en niet bij God. God verheugt zich er in onze gebeden te verhoren; en Hij heeft beloofd, dat Hij ze zal beantwoorden.
Het is duidelijk wat Jezus wenst, namelijk, dat we vragen en veel vragen. Hij zegt ons dat we God daardoor verheerlijken!
Toch zijn er maar weinig christenen, die deze beloften werkelijk schijnen te geloven. Wat houdt ons terug? Waarom vragen we niet? Wat houdt ons er van af om veel te bidden? Twijfelen we aan Jezus’ liefde?
In Bijbels Optiek
Er ligt maar een klein verschil tussen geloof en twijfel. Toen Jezus zei tegen Petrus: ’Kom’, en hij geloofde en over de golven liep, kon hij het. Maar toen hij vreesde, zakte hij als een baksteen in de golven weg.
Die vraag moet ontkennend beantwoord worden. Hij gaf Zijn leven voor ons en aan ons. Twijfelen we aan de liefde van de Vader? „De Vader Zelf heeft u lief”, zei de Here Jezus, toen Hij er bij de discipelen op aandrong te bidden. Twijfelen we dan waarschijnlijk toch aan Zijn macht? Nee, ook daar is geen reden voor. Hij heeft immers gezegd: „Mij is gegeven alle macht in hemel en op de aarde... Gaat dan henen, maakt al de volken tot Mijn discipelen en doopt hen in de Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen hebt. En zie, Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld” (Matth. 28:18-20).
Twijfelen we aan Zijn wijsheid? Hebben we geen vertrouwen in dat wat Hij voor ons, als onze taak, uitkiest? Nee, ook dat is het niet. En toch beschouwen heel weinig broeders en zusters het gebed als iets, dat werkelijk de moeite loont. Velen zullen dit ontkennen, maar daden spreken luider dan woorden. Deinzen we er voor terug om Hem op de proef te stellen? Hij zegt dat we dit mogen doen. „Brengt de gehele tiende naar de voorraadkamer, opdat er spijze zij in Mijn huis; beproeft Mij toch daarmede, zegt de Here der heerscharen, of Ik dan niet voor u de vensters van de hemel zal openen en zegen in overvloed over u uitgieten”. (Mal. 3 vs. 10). Als God iets belooft, laten we dan met de apostel Paulus vrijmoedig antwoorden: „Ik geloof God” (Hand. 27:25) en ik vertrouw er op dat Hij Zijn woorden waar zal maken.
Vandaag kunnen we beginnen biddende mensen te worden, als we dat daarvoor nog niet waren? Laten we dit niet uitstellen tot een tijd, die ons beter schikt. God wil dat we bidden. Hij heeft onze gebeden nodig. Hoe zouden we dan langer durven zwijgen? Laat ieder van ons zich in zijn eigen binnenkamer deze vraag stellen.
Als we eens om te beginnen tien minuten per dag aan het gebed zouden besteden. Tenminste als we dat genoeg vinden, gezien de grote belangrijkheid ervan? Tien minuten per dag als we het Koninkrijk der hemelen er door kunnen ontvangen? Tien minuten. Dat is wel een - naar evenredigheid – klein stukje van de ons gegeven tijd om „God vast te mogen grijpen”! (zie Jes. 64:7).
Die vraag moet ontkennend beantwoord worden. Hij gaf Zijn leven voor ons en aan ons. Twijfelen we aan de liefde van de Vader? „De Vader Zelf heeft u lief”, zei de Here Jezus, toen Hij er bij de discipelen op aandrong te bidden. Twijfelen we dan waarschijnlijk toch aan Zijn macht? Nee, ook daar is geen reden voor. Hij heeft immers gezegd: „Mij is gegeven alle macht in hemel en op de aarde... Gaat dan henen, maakt al de volken tot Mijn discipelen en doopt hen in de Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen hebt. En zie, Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld” (Matth. 28:18-20).
Twijfelen we aan Zijn wijsheid? Hebben we geen vertrouwen in dat wat Hij voor ons, als onze taak, uitkiest? Nee, ook dat is het niet. En toch beschouwen heel weinig broeders en zusters het gebed als iets, dat werkelijk de moeite loont. Velen zullen dit ontkennen, maar daden spreken luider dan woorden. Deinzen we er voor terug om Hem op de proef te stellen? Hij zegt dat we dit mogen doen. „Brengt de gehele tiende naar de voorraadkamer, opdat er spijze zij in Mijn huis; beproeft Mij toch daarmede, zegt de Here der heerscharen, of Ik dan niet voor u de vensters van de hemel zal openen en zegen in overvloed over u uitgieten”. (Mal. 3 vs. 10). Als God iets belooft, laten we dan met de apostel Paulus vrijmoedig antwoorden: „Ik geloof God” (Hand. 27:25) en ik vertrouw er op dat Hij Zijn woorden waar zal maken.
Vandaag kunnen we beginnen biddende mensen te worden, als we dat daarvoor nog niet waren? Laten we dit niet uitstellen tot een tijd, die ons beter schikt. God wil dat we bidden. Hij heeft onze gebeden nodig. Hoe zouden we dan langer durven zwijgen? Laat ieder van ons zich in zijn eigen binnenkamer deze vraag stellen.
Als we eens om te beginnen tien minuten per dag aan het gebed zouden besteden. Tenminste als we dat genoeg vinden, gezien de grote belangrijkheid ervan? Tien minuten per dag als we het Koninkrijk der hemelen er door kunnen ontvangen? Tien minuten. Dat is wel een - naar evenredigheid – klein stukje van de ons gegeven tijd om „God vast te mogen grijpen”! (zie Jes. 64:7).
In Bijbels Optiek
Het Koninkrijk der hemelen zal eens in de toekomst aanbreken. In ons gebed vragen wij dagelijks om dat koninkrijk in het ‘ …Onze Vader’.
En is het dan nog wel werkelijk bidden, wat we in die tien minuten doen? Of „zeggen we maar iets op” en blijft het een dagelijkse herhaling van enkele nietszeggende zinnetjes waarbij onze gedachten rustig met allerlei andere zaken bezig kunnen zijn?
Als God de woorden, die wij spreken eens werkelijk zou verhoren, die wij ’s morgen, eventueel op onze knieën hebben uitgesproken, zouden we daar dan erg in hebben? Zouden wij het als een antwoord herkennen? Weten we zelfs nog wel wat we ‘s morgen gevraagd hebben? Hij wil antwoorden. Dat beloofde Hij ons in Zijn Woord. Hij antwoordt altijd op ieder gebed, dat uit geloof opgezonden werd.
Wat de Bijbel hierover zegt, zullen we in een later hoofdstuk behandelen. We bepalen ons nu bij de tijdsduur van onze gebeden. “Hoe vaak bidt u?" werd eens aan een gelovige dame gevraagd. „Driemaal per dag en al de tijd die daartussen ligt”, antwoordde zij spontaan. Hoe velen kunnen haar dit nazeggen? Is bidden voor ons een plicht of een voorrecht, iets wat nu eenmaal moet, of een blijde gebeurtenis?
Wat wij nodig hebben is een frisse kijk op het gebed. Een nieuwe kijk op Jezus Christus in al Zijn heerlijkheid, een nieuwe kijk op al „de gaven uit Zijn heerlijkheid”, die Hij tot onze beschikking stelt, en op al de oneindige macht, die ons in Hem is gegeven.
Het moet ons niet alleen verbazen dat we zo weinig bidden, maar vooral dat we zo spoedig weer uit onze gebedshouding opstaan, terwijl er zoveel nood is. Daar is de nood in ons eigen leven, in gezinnen en bij onze naaste familie; de noden van onze predikanten en kerken; de nood in onze steden, ons hele land, van heidenen, die als allochtone vluchteling ons land bereikten en in islamitische landen! In al deze noden kan voorzien worden door de rijkdommen van God in Jezus Christus.
Paulus schreef:”Mijn God zal in al uw behoeften naar zijn rijkdom heerlijk voorzien, in Christus Jezus“(Fil. 4:19). Daar twijfelde Paulus geen ogenblik aan. Maar om in Zijn rijkdommen te kunnen delen moeten we bidden want…”een en dezelfde is Heer over allen, rijk voor allen, die Hem aanroepen” (Rom. 10:12).
Zo belangrijk is het gebed, dat God er voor gezorgd heeft, dat al onze tegenwerpselen en verontschuldigingen ons bij voorbaat reeds werden ontnomen. God voorzag dit alles reeds eeuwen geleden. Was Hij het niet, die Paulus de woorden ingaf: „De Geest komt onze zwakheid te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen naar behoren, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen.
En is het dan nog wel werkelijk bidden, wat we in die tien minuten doen? Of „zeggen we maar iets op” en blijft het een dagelijkse herhaling van enkele nietszeggende zinnetjes waarbij onze gedachten rustig met allerlei andere zaken bezig kunnen zijn?
Als God de woorden, die wij spreken eens werkelijk zou verhoren, die wij ’s morgen, eventueel op onze knieën hebben uitgesproken, zouden we daar dan erg in hebben? Zouden wij het als een antwoord herkennen? Weten we zelfs nog wel wat we ‘s morgen gevraagd hebben? Hij wil antwoorden. Dat beloofde Hij ons in Zijn Woord. Hij antwoordt altijd op ieder gebed, dat uit geloof opgezonden werd.
Wat de Bijbel hierover zegt, zullen we in een later hoofdstuk behandelen. We bepalen ons nu bij de tijdsduur van onze gebeden. “Hoe vaak bidt u?" werd eens aan een gelovige dame gevraagd. „Driemaal per dag en al de tijd die daartussen ligt”, antwoordde zij spontaan. Hoe velen kunnen haar dit nazeggen? Is bidden voor ons een plicht of een voorrecht, iets wat nu eenmaal moet, of een blijde gebeurtenis?
Wat wij nodig hebben is een frisse kijk op het gebed. Een nieuwe kijk op Jezus Christus in al Zijn heerlijkheid, een nieuwe kijk op al „de gaven uit Zijn heerlijkheid”, die Hij tot onze beschikking stelt, en op al de oneindige macht, die ons in Hem is gegeven.
Het moet ons niet alleen verbazen dat we zo weinig bidden, maar vooral dat we zo spoedig weer uit onze gebedshouding opstaan, terwijl er zoveel nood is. Daar is de nood in ons eigen leven, in gezinnen en bij onze naaste familie; de noden van onze predikanten en kerken; de nood in onze steden, ons hele land, van heidenen, die als allochtone vluchteling ons land bereikten en in islamitische landen! In al deze noden kan voorzien worden door de rijkdommen van God in Jezus Christus.
Paulus schreef:”Mijn God zal in al uw behoeften naar zijn rijkdom heerlijk voorzien, in Christus Jezus“(Fil. 4:19). Daar twijfelde Paulus geen ogenblik aan. Maar om in Zijn rijkdommen te kunnen delen moeten we bidden want…”een en dezelfde is Heer over allen, rijk voor allen, die Hem aanroepen” (Rom. 10:12).
Zo belangrijk is het gebed, dat God er voor gezorgd heeft, dat al onze tegenwerpselen en verontschuldigingen ons bij voorbaat reeds werden ontnomen. God voorzag dit alles reeds eeuwen geleden. Was Hij het niet, die Paulus de woorden ingaf: „De Geest komt onze zwakheid te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen naar behoren, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen.
In Bijbels Optiek
De Geest komt onze zwakheid te hulp.
En Hij, die de harten doorzoekt, weet de bedoeling des Geestes, dat Hij namelijk naar de wil van God voor heiligen pleit”
( Rom, 8:26-27)? Ja, iedere voorziening is voor ons getroffen. Maar alleen de Heilige Geest kan ons „opwekken” om „aan God vast te houden”. En als we ons slechts onderwerpen aan de voorwaarde van de Heilige Geest, zullen we zeker het voorbeeld volgen van de apostelen die zichzelf gaven in het gebed en standvastig volhardden in de gebeden (Hand. 6:4).
Hiervan kunnen we verzekerd zijn: onze invloed in de wereld wordt niet bepaald door onze welsprekendheid of ijver, onze rechtzinnigheid of uithoudingsvermogen, maar door ons gebed.
We kunnen van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat voor Jezus werken, uren doorbrengen met bijbelstudie, we kunnen nog zo ernstig en bijbelgetrouw zijn in onze prediking, onze persoonlijke geestelijke gesprekken, maar geen van deze dingen zal werkelijk vrucht afwerpen, tenzij we veel bidden. We zullen alleen maar „vol goede werken” zijn en niet ,in alle goed werk vrucht dragen” (Col. 1:10). Wie weinig tijd met God in gebed doorbrengt, zal van weinig waarde zijn in Gods oog, wat het dienen betreft. Veel verborgen gebed betekent veel zichtbare kracht. Moeten we niet vaststellen dat, terwijl onze organisaties bijna volmaakt zijn, het „strijden in de gebeden” vrijwel is verdwenen?
Men verbaast zich er over, waarom de opwekking in onze kerken, waar zo velen verlangend naar uitzien, nog maar steeds uitblijft. Er is maar één tegenhoudende macht en dat is het ontbreken van gebed. Alle opwekkingen waren het resultaat van gebed. Zelfs de stem van een aartsengel, zou ons niet baten als de stem van Jezus Christus Zelf ons niet tot gebed zou aansporen. Gelukkig komen velen tot de erkenning dat er iets moet veranderen, en velen menen dat de Heilige Geest de mensen in onze dagen opnieuw aan Christus’ woorden en Zijn macht herinnert. De zwakke woorden in dit schrijven zullen mensen niet van de waarde van het gebed, de noodzakelijkheid en de almacht ervan kunnen overtuigen.
Pogingen hiertoe moeten altijd vergezeld gaan van dringend gebed, dat God de Heilige Geest Zelf mannen en vrouwen zal overtuigen van de zonde van een leven zonder gebed, en hen “op de knieën” zal brengen, “om dag en nacht tot Hem te roepen” in gelovige, overwinnende voorbede.
En Hij, die de harten doorzoekt, weet de bedoeling des Geestes, dat Hij namelijk naar de wil van God voor heiligen pleit”
( Rom, 8:26-27)? Ja, iedere voorziening is voor ons getroffen. Maar alleen de Heilige Geest kan ons „opwekken” om „aan God vast te houden”. En als we ons slechts onderwerpen aan de voorwaarde van de Heilige Geest, zullen we zeker het voorbeeld volgen van de apostelen die zichzelf gaven in het gebed en standvastig volhardden in de gebeden (Hand. 6:4).
Hiervan kunnen we verzekerd zijn: onze invloed in de wereld wordt niet bepaald door onze welsprekendheid of ijver, onze rechtzinnigheid of uithoudingsvermogen, maar door ons gebed.
We kunnen van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat voor Jezus werken, uren doorbrengen met bijbelstudie, we kunnen nog zo ernstig en bijbelgetrouw zijn in onze prediking, onze persoonlijke geestelijke gesprekken, maar geen van deze dingen zal werkelijk vrucht afwerpen, tenzij we veel bidden. We zullen alleen maar „vol goede werken” zijn en niet ,in alle goed werk vrucht dragen” (Col. 1:10). Wie weinig tijd met God in gebed doorbrengt, zal van weinig waarde zijn in Gods oog, wat het dienen betreft. Veel verborgen gebed betekent veel zichtbare kracht. Moeten we niet vaststellen dat, terwijl onze organisaties bijna volmaakt zijn, het „strijden in de gebeden” vrijwel is verdwenen?
Men verbaast zich er over, waarom de opwekking in onze kerken, waar zo velen verlangend naar uitzien, nog maar steeds uitblijft. Er is maar één tegenhoudende macht en dat is het ontbreken van gebed. Alle opwekkingen waren het resultaat van gebed. Zelfs de stem van een aartsengel, zou ons niet baten als de stem van Jezus Christus Zelf ons niet tot gebed zou aansporen. Gelukkig komen velen tot de erkenning dat er iets moet veranderen, en velen menen dat de Heilige Geest de mensen in onze dagen opnieuw aan Christus’ woorden en Zijn macht herinnert. De zwakke woorden in dit schrijven zullen mensen niet van de waarde van het gebed, de noodzakelijkheid en de almacht ervan kunnen overtuigen.
Pogingen hiertoe moeten altijd vergezeld gaan van dringend gebed, dat God de Heilige Geest Zelf mannen en vrouwen zal overtuigen van de zonde van een leven zonder gebed, en hen “op de knieën” zal brengen, “om dag en nacht tot Hem te roepen” in gelovige, overwinnende voorbede.
In Bijbels Optiek
We moeten bidden en ons de rijkdommen van Gods genade toe-eigenen. Er is hoop – Jezus leeft!!
De Here Jezus, die nu in de hemel is, raadt ons met klem aan ons de rijkdommen van zijn genade toe te eigenen. Hij bad omdat Hij m o e s t bidden. Als de volmaakte mens was gebed voor Hem een noodzaak. Hoeveel te meer zullen u en ik dat dan nodig hebben?
In het volgende hoofdstuk zullen we proberen verder inhoudelijk op het gebed in te gaan.
De Here Jezus, die nu in de hemel is, raadt ons met klem aan ons de rijkdommen van zijn genade toe te eigenen. Hij bad omdat Hij m o e s t bidden. Als de volmaakte mens was gebed voor Hem een noodzaak. Hoeveel te meer zullen u en ik dat dan nodig hebben?
In het volgende hoofdstuk zullen we proberen verder inhoudelijk op het gebed in te gaan.