In Bijbels Optiek
4.3. Gods verbond met ons en zijn komende Rijk.
In de doop is God de eerste. Alles gaat van Hem uit. Hij bezegelt en bekrachtigt, dat Hij in zijn genade met de zondige mens is en dat deze burger van zijn rijk mag zijn. De doop maakt zichtbaar wat God met de mens voor heeft. Het is niet zo, dat de genade van God via de doop naar de mens toevloeit. Dan zou het delen in de genade afhankelijk zijn van de doop en niet-gedoopten zouden buiten de gemeenschap van de genade staan. Deze betekenis van de doop is op grond van de bijbel ontoelaatbaar ( zie eerder in dit onderzoek ).
De doop als opname in de geloofsgemeente maakt zichtbaar, dat de mens bij God hoort. Maar dat wil niet zeggen, dat dit bij God behoren uitsluitend geldt voor die gedoopte gemeente. Er is meer aan geloof tussen hemel en aarde dan de kerk kan omvatten.
In de doop is God de eerste. Alles gaat van Hem uit. Hij bezegelt en bekrachtigt, dat Hij in zijn genade met de zondige mens is en dat deze burger van zijn rijk mag zijn. De doop maakt zichtbaar wat God met de mens voor heeft. Het is niet zo, dat de genade van God via de doop naar de mens toevloeit. Dan zou het delen in de genade afhankelijk zijn van de doop en niet-gedoopten zouden buiten de gemeenschap van de genade staan. Deze betekenis van de doop is op grond van de bijbel ontoelaatbaar ( zie eerder in dit onderzoek ).
De doop als opname in de geloofsgemeente maakt zichtbaar, dat de mens bij God hoort. Maar dat wil niet zeggen, dat dit bij God behoren uitsluitend geldt voor die gedoopte gemeente. Er is meer aan geloof tussen hemel en aarde dan de kerk kan omvatten.
In Bijbels Optiek
De eeuwige stad van God naar Jeronimus Bosch uit 1495.
De eeuwige stad van God zal geen tempel meer hebben, omdat God er zelf zal wonen bij de mensen ( Openb. 21 : 22 ). En het koningschap van God reikt verder dan de gemeente kan vermoeden. De stad van Gods toekomst gaat boven elk koninkrijk uit. Gods eigen troon staat daar ( Openb. 22 : 1,3 ). De doop kan niet meer zijn dan een heenwijzing naar dat eeuwige Verbond en Rijk. Aan het doopvont worden Gods genade en Gods heerschappij grootgemaakt. Verbond en Rijk dragen de bediening van de doop en geven er een diepe blijvende waarde aan.
Met het Verbond van God wordt bedoeld, dat God zich naar de mensen toegewend heeft. Hij wil de Vader van de mensen zijn en de God van heel zijn schepping blijven. Deze genade van God wordt de mensen in de doop gegarandeerd met naam en teken. De enige oorzaak, waardoor hun de zegen van deze genade ontgaat, kan alleen nog liggen in hun eigen onwil en afwijzing. De doop wijst naar het hart van God, dat met liefde bewogen is voor het zondige schepsel. De achtergrond ligt in de eeuwigheid. God wil de gemeenschap met de mens, die door menselijke schuld geschonden is en nog steeds wordt, niet opgeven. In de doop wordt gezegd tot ieder, die er bij is :"Ik heb jullie bij je naam geroepen, je bent van Mij
( Jes. 43 : 1 ;vgl. 45 : 3 vv. ).
Dit is eerst tot Israël gezegd. Heel Israëls geschiedenis is getekend door gebeurtenissen, waarin God zijn Verbond vernieuwt. En de tekenen komen er bij om dit te bekrachtigen. Reeds in de schepping staat voorop, dat God bij de mensen wil zijn. En als deze gemeenschap door de mens verbroken wordt, blijft God trouw aan zijn bedoeling. De mensheid wordt geborgen in de ark en gered op de wateren. En 1 Petr. 3 : 21 zegt : “Als tegenbeeld daarvan redt ons thans de doop “.
Ook de besnijdenis is zo’n “teken van het verbond tussen Mij en u” zegt God ( Gen. 17 : 11 ). Paulus vergelijkt daarmee de doop als een verbondsteken van eigen orde ( “geen werk van mensenhanden”), namelijk de besnijdenis door Christus, die daarin bestaat, dat wij in de doop met Hem begraven en overwinnend met Hem opstaan in een nieuwheid van leven
( Col. 2 : 11-15 ).
De profeten grijpen terug op het aloude Verbond en spreken in naam van God : “Ik wil uw God zijn en gij zult mijn volk wezen ( Jer. 7 : 23 ). In de profetie van oud-Israël krijgt dit Verbond een wereldwijde uitbreiding in de verwachting, dat Israël uiteindelijk tot de mensheid en de mensheid tot Israël zal komen. “Ik stel u tot een licht der volken, opdat mijn heil reike tot de einden der aarde ( Jes. 49 : 6 ).
Alle getuigenissen van het Oude Testament dienen net als bij de doopvont om de trouw van God te verkondigen, die uitloopt op de toezegging, dat de schuld wordt weggedaan. “Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonden niet meer gedenken” ( Jer. 31 : 34 ). Hier zijn wij bij de afwassing van de zonden onder de Naam van God. Hier zijn wij bij hetgeen Jezus Christus was en deed. Het Verbond van God houdt stand en wordt op universele wijze verwerkelijkt in de dood en opstanding van Jezus Christus. Geen mens die daar niet mee te maken heeft. Dit is een van de vergezichten, die de doop opent.
Ook het Rijk van God is in het geding bij de doop. Waar Jezus Christus is, daar heerst God. Reeds in het Oude Testament is de God van het Verbond tevens de Koning der wereld. Verbond en Rijk worden in één perspectief gezien. In de eindtijd wordt de God van Israël verwacht op de berg Sion om als Koning der ganse aarde te richten ( Ps. 96; Jes. 24 : 21-23 ).
In het Nieuwe testament worden de Oud-testamentische verwachtingen van het Messiaanse koningschap doorgetrokken naar Jezus van Nazareth. De doop van Johannes is gericht op het Koninkrijk, dat nabij is ( Matth. 3 : 1 vv. ). En hij laat er geen twijfel over bestaan, dat hij daar bij denkt aan Jezus als de Messias. In Hem is het Godsrijk gekomen.
De eeuwige stad van God zal geen tempel meer hebben, omdat God er zelf zal wonen bij de mensen ( Openb. 21 : 22 ). En het koningschap van God reikt verder dan de gemeente kan vermoeden. De stad van Gods toekomst gaat boven elk koninkrijk uit. Gods eigen troon staat daar ( Openb. 22 : 1,3 ). De doop kan niet meer zijn dan een heenwijzing naar dat eeuwige Verbond en Rijk. Aan het doopvont worden Gods genade en Gods heerschappij grootgemaakt. Verbond en Rijk dragen de bediening van de doop en geven er een diepe blijvende waarde aan.
Met het Verbond van God wordt bedoeld, dat God zich naar de mensen toegewend heeft. Hij wil de Vader van de mensen zijn en de God van heel zijn schepping blijven. Deze genade van God wordt de mensen in de doop gegarandeerd met naam en teken. De enige oorzaak, waardoor hun de zegen van deze genade ontgaat, kan alleen nog liggen in hun eigen onwil en afwijzing. De doop wijst naar het hart van God, dat met liefde bewogen is voor het zondige schepsel. De achtergrond ligt in de eeuwigheid. God wil de gemeenschap met de mens, die door menselijke schuld geschonden is en nog steeds wordt, niet opgeven. In de doop wordt gezegd tot ieder, die er bij is :"Ik heb jullie bij je naam geroepen, je bent van Mij
( Jes. 43 : 1 ;vgl. 45 : 3 vv. ).
Dit is eerst tot Israël gezegd. Heel Israëls geschiedenis is getekend door gebeurtenissen, waarin God zijn Verbond vernieuwt. En de tekenen komen er bij om dit te bekrachtigen. Reeds in de schepping staat voorop, dat God bij de mensen wil zijn. En als deze gemeenschap door de mens verbroken wordt, blijft God trouw aan zijn bedoeling. De mensheid wordt geborgen in de ark en gered op de wateren. En 1 Petr. 3 : 21 zegt : “Als tegenbeeld daarvan redt ons thans de doop “.
Ook de besnijdenis is zo’n “teken van het verbond tussen Mij en u” zegt God ( Gen. 17 : 11 ). Paulus vergelijkt daarmee de doop als een verbondsteken van eigen orde ( “geen werk van mensenhanden”), namelijk de besnijdenis door Christus, die daarin bestaat, dat wij in de doop met Hem begraven en overwinnend met Hem opstaan in een nieuwheid van leven
( Col. 2 : 11-15 ).
De profeten grijpen terug op het aloude Verbond en spreken in naam van God : “Ik wil uw God zijn en gij zult mijn volk wezen ( Jer. 7 : 23 ). In de profetie van oud-Israël krijgt dit Verbond een wereldwijde uitbreiding in de verwachting, dat Israël uiteindelijk tot de mensheid en de mensheid tot Israël zal komen. “Ik stel u tot een licht der volken, opdat mijn heil reike tot de einden der aarde ( Jes. 49 : 6 ).
Alle getuigenissen van het Oude Testament dienen net als bij de doopvont om de trouw van God te verkondigen, die uitloopt op de toezegging, dat de schuld wordt weggedaan. “Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonden niet meer gedenken” ( Jer. 31 : 34 ). Hier zijn wij bij de afwassing van de zonden onder de Naam van God. Hier zijn wij bij hetgeen Jezus Christus was en deed. Het Verbond van God houdt stand en wordt op universele wijze verwerkelijkt in de dood en opstanding van Jezus Christus. Geen mens die daar niet mee te maken heeft. Dit is een van de vergezichten, die de doop opent.
Ook het Rijk van God is in het geding bij de doop. Waar Jezus Christus is, daar heerst God. Reeds in het Oude Testament is de God van het Verbond tevens de Koning der wereld. Verbond en Rijk worden in één perspectief gezien. In de eindtijd wordt de God van Israël verwacht op de berg Sion om als Koning der ganse aarde te richten ( Ps. 96; Jes. 24 : 21-23 ).
In het Nieuwe testament worden de Oud-testamentische verwachtingen van het Messiaanse koningschap doorgetrokken naar Jezus van Nazareth. De doop van Johannes is gericht op het Koninkrijk, dat nabij is ( Matth. 3 : 1 vv. ). En hij laat er geen twijfel over bestaan, dat hij daar bij denkt aan Jezus als de Messias. In Hem is het Godsrijk gekomen.
In Bijbels Optiek
Als Gods heerschappij ten volle doorbreekt, herstelt zich ook de schepping, zoals die oorspronkelijk bedoeld was. Op dat Rijk richt zich de hele gemeente van Jezus Christus.
In Hem mag het eens in alle volheid worden verwacht. In deze beweging leeft de gemeente. Zij heeft de opstanding van Christus achter zich en zijn glorierijke verschijning vóór zich. Zij leeft tussen de rijken. En toch ín het Rijk, onder zijn heerschappij.
Ook hiervan geeft de doop de bekrachtiging, als mensen de gemeente binnengaan. Zij leven onder een nieuwe Koning, die machtig is door zijn onmacht, zoals Hij als gekruisigde overwinnaar werd. De doop is het merk en veldteken van Hem. In zijn dienst is de gedoopte gemeente gesteld. Tot een volhardend strijden achter Hem is zij geroepen. Maar dat is een strijd, die ongewoon is naar de maatstaf van deze wereld. Het is achter Christus, die als verliezer overwinnaar werd, opkomen voor de verliezers en verlorenen, ontrechten en vertrapten. Het is een afwijzen met daad en woord van de machten, die zich sterk wanen onder de mensen. Deze werden onderaan oude doopvonten vaak afgebeeld als duivelse wezens, die door Christus naar de ondergang zijn verwezen. Bij de doop begint het geloof in zijn overwinning, die in de gemeente wordt beleden.
In Hem mag het eens in alle volheid worden verwacht. In deze beweging leeft de gemeente. Zij heeft de opstanding van Christus achter zich en zijn glorierijke verschijning vóór zich. Zij leeft tussen de rijken. En toch ín het Rijk, onder zijn heerschappij.
Ook hiervan geeft de doop de bekrachtiging, als mensen de gemeente binnengaan. Zij leven onder een nieuwe Koning, die machtig is door zijn onmacht, zoals Hij als gekruisigde overwinnaar werd. De doop is het merk en veldteken van Hem. In zijn dienst is de gedoopte gemeente gesteld. Tot een volhardend strijden achter Hem is zij geroepen. Maar dat is een strijd, die ongewoon is naar de maatstaf van deze wereld. Het is achter Christus, die als verliezer overwinnaar werd, opkomen voor de verliezers en verlorenen, ontrechten en vertrapten. Het is een afwijzen met daad en woord van de machten, die zich sterk wanen onder de mensen. Deze werden onderaan oude doopvonten vaak afgebeeld als duivelse wezens, die door Christus naar de ondergang zijn verwezen. Bij de doop begint het geloof in zijn overwinning, die in de gemeente wordt beleden.
In Bijbels Optiek
Op zijkanten van doopvonten vindt men vaak duivelse afbeeldingen ten teken dat na de doop alle duivels m.b.v. de Heilige Geest kan worden overwonnen.
Leven als gedoopten zou moeten betekenen, dat wij altijd net even verder durven zien dan de werkelijkheid zoals die nu eenmaal is, omdat de andere werkelijkheid, waarin wij delen met de opgestane Heer, voor ons de eigenlijk is. Wat de doop ons verzekert, is waard, dat wij er mee leven. Op deze manier gezien is de doop het rijksteken van de Koning, wiens rijk niet van deze wereld is.
Leven als gedoopten zou moeten betekenen, dat wij altijd net even verder durven zien dan de werkelijkheid zoals die nu eenmaal is, omdat de andere werkelijkheid, waarin wij delen met de opgestane Heer, voor ons de eigenlijk is. Wat de doop ons verzekert, is waard, dat wij er mee leven. Op deze manier gezien is de doop het rijksteken van de Koning, wiens rijk niet van deze wereld is.