In Bijbels Optiek
Kwart miljoen offerschapen?
De term bein haArbayim geeft dus de avondschemering aan en Erev (avond) is de overgang van de ene kalenderdag naar de andere. Nu wij de juiste betekenis van deze beide termen weten, begrijpen wij dat het slachten van de offerdieren volgens de Thora oorspronkelijk onmogelijk in de namiddag kon hebben plaatsgevonden, maar juist in de avondschemering bij het begin van de veertiende Nisan, zoals ook in Jozua 5:10 staat geschreven: “Terwijl de Israëlieten te Gilgal gelegerd waren, vierden zij het Pesach op de veertiende dag van de maand, des avonds (brib ba’erev), in de vlakten van Jericho.”
Er zijn echter ook nog andere bewijzen, maar laten we nu eerst kijken naar het exacte aantal schapen en de maximaal beschikbare tijd om dezen te kunnen slachten.
Volgens Flavius Josephus begon men dus in de namiddag rond het negende uur (15:00 uur) en ging ermee door tot het elfde uur (17:00 uur). Volgens andere bronnen begon men reeds om zeven en een half uur (13:30 uur) en ging men door tot het twaalfde uur (18:00 uur).
Dat laatste is niet erg geloofwaardig, gezien het feit dat de priesters enige tijd nodig hadden om zich na het slachten ritueel te reinigen voor de feestdag, die juist op dat tijdstip begon. Maar om een kleine indruk te krijgen hoe het slachten van de Paasoffers in de voorhoven van de tempel precies in zijn werk ging, lezen wij het volgende citaat uit de Mishna: “Het Paasoffer werd geslacht in drie groepen want er is gezegd: ‘Dan moet het slachten de gehele vergadering van de gemeente van Israël’. ‘Vergadering’ en ‘Gemeente’ en ‘Israël’. De eerste groep ging naar binnen, en was het tempelbinnenhof vol, dan sloot men de deuren van het binnenhof. Men blies nu een gerekte, een alarm- en een gerekte toon. De priesters stonden in rijen en in hun handen hadden zij zilveren schalen en gouden schalen; hier een rij, die uitsluitend zilveren, daar een rij, die uitsluitend gouden had; zij waren niet door elkaar. En de schalen hadden geen platte bodem, omdat zij ze anders misschien zouden neergezet hebben en het bloed gestold zou zijn. Een gewone Israëliet slachtte; maar een priester ving het bloed op. Deze gaf het zijn naaste en zijn naaste aan diens naaste; hij nam de volle schaal aan en gaf de ledige terug. De priester, die het dichtst bij het altaar stond, wierp het bloed in een worp juist boven het voetstuk van het altaar. Was de eerste groep naar buiten gegaan, dan kwam de tweede groep binnen; en was later de tweede groep naar buiten gegaan, dan kwam de derde binnen. Als de verrichtingen van de eerste, waren ook de verrichtingen van de tweede en de derde. Ze zongen het Halel; indien ze het geëindigd hadden, herhaalden ze het en als ze het tweemaal gezongen hadden, deden ze het de derde keer, alhoewel het nooit voorgekomen is, dat ze het driemaal gedaan hebben. Rabbi Jehuda zegt: nooit is het gebeurd, dat de derde groep gekomen is tot ‘Ahavti ki Jishma’, omdat haar mensen weinig in aantal waren. Zoals de wijze van doen was op een werkdag, zo was de dienst ook op Sabbat; maar dat de priesters ook dan het voorhof schoon spoelden, was niet met goedvinden der geleerden. Rabbi Jehudi zegt: een beker vulde men met het gemengde bloed en wierp het in een worp naar het altaar. Maar de andere geleerden waren het niet met hem eens. Hoe hing men de geslachte offerdieren op en trok men hun de huid af? IJzeren haken waren bevestigd aan de muren en aan zuilen, aan welke men ze ophing, waarna men de huid aftrok. En voor ieder die geen plaats had, om zijn offerlam op te hangen en zo van de huid te ontdoen, waren daar dunne gladde stokken; hij legde één daarvan op zijn schouder en op de schouder van een ander, hing het lam eraan en trok de huid af. Rabbi Eliëzer zegt: viel de veertiende Nissan zo, dat hij op Sabbat was, dan legde hij zijn hand op de schouder van de ander en werd de hand van de ander op zijn schouder gelegd en dan hing hij het lam op en trok de huid af. Men sneed het offerlam open en haalde zijn offerdelen eruit, legde deze in een schaal, om ze in rook te doen opgaan op het altaar. De eerste groep kwam naar buiten en zette zich neder op de tempelberg; de tweede in de omrasterde ruimte en de derde bleef op haar plaats. Was het donker geworden, dan gingen allen weg en braadden hun Paasoffers.” ( Pesachim V, 5-10). Tot zover het verslag uit de Mishna.
Josephus Flavius vult dit aan in zijn werk: "Zo bevonden de priesters dat de offeranden - na afloop van het feest dat Pesach wordt genoemd, wanneer zij van het negende tot het elfde uur (van 3-5 uur ’s middags) hun (Pesach-) offerdieren slachten, zodanig dat bij elk offer een groep van niet minder dan tien personen hoort - het aantal van tweehonderd en zesenvijftigduizend vijfhonderd (256.500) beliep, wat (gezien de toelating van minstens tien personen per offerande voor dat feest) neerkwam op twee miljoen zevenhonderdduizend en tweehonderd (2.700.200) personen, die heilig en rein waren" (Wars of the Jews, bk. 6, chap. 9, sec. 3).
De term bein haArbayim geeft dus de avondschemering aan en Erev (avond) is de overgang van de ene kalenderdag naar de andere. Nu wij de juiste betekenis van deze beide termen weten, begrijpen wij dat het slachten van de offerdieren volgens de Thora oorspronkelijk onmogelijk in de namiddag kon hebben plaatsgevonden, maar juist in de avondschemering bij het begin van de veertiende Nisan, zoals ook in Jozua 5:10 staat geschreven: “Terwijl de Israëlieten te Gilgal gelegerd waren, vierden zij het Pesach op de veertiende dag van de maand, des avonds (brib ba’erev), in de vlakten van Jericho.”
Er zijn echter ook nog andere bewijzen, maar laten we nu eerst kijken naar het exacte aantal schapen en de maximaal beschikbare tijd om dezen te kunnen slachten.
Volgens Flavius Josephus begon men dus in de namiddag rond het negende uur (15:00 uur) en ging ermee door tot het elfde uur (17:00 uur). Volgens andere bronnen begon men reeds om zeven en een half uur (13:30 uur) en ging men door tot het twaalfde uur (18:00 uur).
Dat laatste is niet erg geloofwaardig, gezien het feit dat de priesters enige tijd nodig hadden om zich na het slachten ritueel te reinigen voor de feestdag, die juist op dat tijdstip begon. Maar om een kleine indruk te krijgen hoe het slachten van de Paasoffers in de voorhoven van de tempel precies in zijn werk ging, lezen wij het volgende citaat uit de Mishna: “Het Paasoffer werd geslacht in drie groepen want er is gezegd: ‘Dan moet het slachten de gehele vergadering van de gemeente van Israël’. ‘Vergadering’ en ‘Gemeente’ en ‘Israël’. De eerste groep ging naar binnen, en was het tempelbinnenhof vol, dan sloot men de deuren van het binnenhof. Men blies nu een gerekte, een alarm- en een gerekte toon. De priesters stonden in rijen en in hun handen hadden zij zilveren schalen en gouden schalen; hier een rij, die uitsluitend zilveren, daar een rij, die uitsluitend gouden had; zij waren niet door elkaar. En de schalen hadden geen platte bodem, omdat zij ze anders misschien zouden neergezet hebben en het bloed gestold zou zijn. Een gewone Israëliet slachtte; maar een priester ving het bloed op. Deze gaf het zijn naaste en zijn naaste aan diens naaste; hij nam de volle schaal aan en gaf de ledige terug. De priester, die het dichtst bij het altaar stond, wierp het bloed in een worp juist boven het voetstuk van het altaar. Was de eerste groep naar buiten gegaan, dan kwam de tweede groep binnen; en was later de tweede groep naar buiten gegaan, dan kwam de derde binnen. Als de verrichtingen van de eerste, waren ook de verrichtingen van de tweede en de derde. Ze zongen het Halel; indien ze het geëindigd hadden, herhaalden ze het en als ze het tweemaal gezongen hadden, deden ze het de derde keer, alhoewel het nooit voorgekomen is, dat ze het driemaal gedaan hebben. Rabbi Jehuda zegt: nooit is het gebeurd, dat de derde groep gekomen is tot ‘Ahavti ki Jishma’, omdat haar mensen weinig in aantal waren. Zoals de wijze van doen was op een werkdag, zo was de dienst ook op Sabbat; maar dat de priesters ook dan het voorhof schoon spoelden, was niet met goedvinden der geleerden. Rabbi Jehudi zegt: een beker vulde men met het gemengde bloed en wierp het in een worp naar het altaar. Maar de andere geleerden waren het niet met hem eens. Hoe hing men de geslachte offerdieren op en trok men hun de huid af? IJzeren haken waren bevestigd aan de muren en aan zuilen, aan welke men ze ophing, waarna men de huid aftrok. En voor ieder die geen plaats had, om zijn offerlam op te hangen en zo van de huid te ontdoen, waren daar dunne gladde stokken; hij legde één daarvan op zijn schouder en op de schouder van een ander, hing het lam eraan en trok de huid af. Rabbi Eliëzer zegt: viel de veertiende Nissan zo, dat hij op Sabbat was, dan legde hij zijn hand op de schouder van de ander en werd de hand van de ander op zijn schouder gelegd en dan hing hij het lam op en trok de huid af. Men sneed het offerlam open en haalde zijn offerdelen eruit, legde deze in een schaal, om ze in rook te doen opgaan op het altaar. De eerste groep kwam naar buiten en zette zich neder op de tempelberg; de tweede in de omrasterde ruimte en de derde bleef op haar plaats. Was het donker geworden, dan gingen allen weg en braadden hun Paasoffers.” ( Pesachim V, 5-10). Tot zover het verslag uit de Mishna.
Josephus Flavius vult dit aan in zijn werk: "Zo bevonden de priesters dat de offeranden - na afloop van het feest dat Pesach wordt genoemd, wanneer zij van het negende tot het elfde uur (van 3-5 uur ’s middags) hun (Pesach-) offerdieren slachten, zodanig dat bij elk offer een groep van niet minder dan tien personen hoort - het aantal van tweehonderd en zesenvijftigduizend vijfhonderd (256.500) beliep, wat (gezien de toelating van minstens tien personen per offerande voor dat feest) neerkwam op twee miljoen zevenhonderdduizend en tweehonderd (2.700.200) personen, die heilig en rein waren" (Wars of the Jews, bk. 6, chap. 9, sec. 3).
In Bijbels Optiek
Slachtschapen in de voorhof der heidenen. Ze wachten gewillig op de presentatie aan de priesters om gekeurd, om daarna als offerdieren geslacht te worden. Jezus trad hiertegen op. Het optreden tegen deze massale handel in offerdierendoor Jezus is bekend geworden onder de ‘tempelreiniging’, maar er werd niets gereinigd. We zullen moeten aannemen dat Jezus met zijn twaalf leerlingen het hele tempelplein enige tijd in zijn ban heeft gehouden.
Het woord ‘tempelreiniging’ wekt misverstand. Er werd eigenlijk iets stilgelegd. Het tempelbedrijf werd gestaakt. Over het stilgelegde tempelplein roept Jezus dan met luide stem zijn protest. Het is een herinnering aan de Schrift (Jes. 56:7). De tempel moest een huis van gebed zijn, maar de Farizeeën en de wisselaars hebben er een rovershol van gemaakt.(Marc 11: 18). Zij verdienen een flinke stuiver aan deze praktijken.
Wat valt ons bij het lezen van de Mishna en het verslag van Josephus op? Twee dingen: dat het enerzijds om een gigantisch groot aantal offerdieren ging, maar dat het slachten daarvan bijzonder omslachtig, tijdrovend en ruimtelijk beperkt aan toe ging in de voorhoven van de tempel.
Stel dat men per schaap tien minuten nodig had om het te slachten en er per uur slechts zes groepen van elk honderd man in de voorhoven van de tempel konden, dan werden er per uur hooguit 600 schapen geslacht.
Zelfs als het slachten naar voren geschoven zou zijn en men reeds om 13:30 uur begon en ermee doorging tot 18:00 uur, dan nog kon men in die 4 ½ uur niet meer dan 3000 schapen slachten. Maar Josephus Flavius noemt het getal van 256.500, dus meer dan een kwart miljoen!
Voor dat gigantische aantal offerdieren zou men in totaal 417 uren nodig hebben, meer dan 17 dagen, om non-stop te slachten. Zelfs als Josephus zich vergist zou hebben en een nul te veel zou hebben geplaatst, dan zou men ook voor 25.000 schapen evengoed nog ruim 40 uur nodig hebben. Het was dus onmogelijk en er moest dus op een andere manier plaats gevonden hebben. Maar welke?
Het woord ‘tempelreiniging’ wekt misverstand. Er werd eigenlijk iets stilgelegd. Het tempelbedrijf werd gestaakt. Over het stilgelegde tempelplein roept Jezus dan met luide stem zijn protest. Het is een herinnering aan de Schrift (Jes. 56:7). De tempel moest een huis van gebed zijn, maar de Farizeeën en de wisselaars hebben er een rovershol van gemaakt.(Marc 11: 18). Zij verdienen een flinke stuiver aan deze praktijken.
Wat valt ons bij het lezen van de Mishna en het verslag van Josephus op? Twee dingen: dat het enerzijds om een gigantisch groot aantal offerdieren ging, maar dat het slachten daarvan bijzonder omslachtig, tijdrovend en ruimtelijk beperkt aan toe ging in de voorhoven van de tempel.
Stel dat men per schaap tien minuten nodig had om het te slachten en er per uur slechts zes groepen van elk honderd man in de voorhoven van de tempel konden, dan werden er per uur hooguit 600 schapen geslacht.
Zelfs als het slachten naar voren geschoven zou zijn en men reeds om 13:30 uur begon en ermee doorging tot 18:00 uur, dan nog kon men in die 4 ½ uur niet meer dan 3000 schapen slachten. Maar Josephus Flavius noemt het getal van 256.500, dus meer dan een kwart miljoen!
Voor dat gigantische aantal offerdieren zou men in totaal 417 uren nodig hebben, meer dan 17 dagen, om non-stop te slachten. Zelfs als Josephus zich vergist zou hebben en een nul te veel zou hebben geplaatst, dan zou men ook voor 25.000 schapen evengoed nog ruim 40 uur nodig hebben. Het was dus onmogelijk en er moest dus op een andere manier plaats gevonden hebben. Maar welke?