In Bijbels Optiek
13. Wie is toegestaan tot God te bidden?
Jac. 1: 1-12
1 Jakobus, een dienstknecht van God en van de Here Jezus Christus, groet de twaalf stammen in de verstrooiing.
2 Houdt het voor enkel vreugde, mijn broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt, 3 want gij weet, dat de beproefdheid van uw geloof volharding uitwerkt. 4 Maar die volharding moet volkomen doorwerken, zodat gij volkomen en onberispelijk zijt en in niets te kort schiet.
5 Indien echter iemand van u in wijsheid te kort schiet, dan bidde hij God daarom, die aan allen geeft, eenvoudigweg en zonder verwijt; en zij zal hem gegeven worden. 6 Maar hij moet bidden in geloof, in geen enkel opzicht twijfelende, want wie twijfelt, gelijkt op een golf der zee, die door de wind aangedreven en opgejaagd wordt. 7 Want zulk een mens moet niet menen, dat hij iets van de Here zal ontvangen, 8 innerlijk verdeeld als hij is, ongestadig op al zijn wegen.
9 Laat de geringe broeder roemen in zijn hoogheid, 10 maar de rijke in zijn geringheid, want als een bloem in het gras zal hij vergaan. 11 Want de zon komt op met haar hitte en doet het gras verdorren, en zijn bloem valt af en de schoonheid van haar uiterlijk verdwijnt; zo zal ook de rijke met zijn ondernemingen verwelken.
12 Zalig is de man, die in verzoeking volhardt, want, wanneer hij de proef heeft doorstaan, zal hij de kroon des levens ontvangen, die Hij beloofd heeft aan wie Hem liefhebben.
Jac. 1: 1-12
1 Jakobus, een dienstknecht van God en van de Here Jezus Christus, groet de twaalf stammen in de verstrooiing.
2 Houdt het voor enkel vreugde, mijn broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt, 3 want gij weet, dat de beproefdheid van uw geloof volharding uitwerkt. 4 Maar die volharding moet volkomen doorwerken, zodat gij volkomen en onberispelijk zijt en in niets te kort schiet.
5 Indien echter iemand van u in wijsheid te kort schiet, dan bidde hij God daarom, die aan allen geeft, eenvoudigweg en zonder verwijt; en zij zal hem gegeven worden. 6 Maar hij moet bidden in geloof, in geen enkel opzicht twijfelende, want wie twijfelt, gelijkt op een golf der zee, die door de wind aangedreven en opgejaagd wordt. 7 Want zulk een mens moet niet menen, dat hij iets van de Here zal ontvangen, 8 innerlijk verdeeld als hij is, ongestadig op al zijn wegen.
9 Laat de geringe broeder roemen in zijn hoogheid, 10 maar de rijke in zijn geringheid, want als een bloem in het gras zal hij vergaan. 11 Want de zon komt op met haar hitte en doet het gras verdorren, en zijn bloem valt af en de schoonheid van haar uiterlijk verdwijnt; zo zal ook de rijke met zijn ondernemingen verwelken.
12 Zalig is de man, die in verzoeking volhardt, want, wanneer hij de proef heeft doorstaan, zal hij de kroon des levens ontvangen, die Hij beloofd heeft aan wie Hem liefhebben.
In Bijbels Optiek
Het gras verdort en de bloem valt af en de schoonheid van haar uiterlijk verdwijnt.
Het is nog maar twee eeuwen geleden dat zes studenten van de Oxford Universiteit werden weggestuurd, omdat ze op elkaars kamers waren bijeengekomen om samen te bidden! Naar aanleiding hiervan schreef George Withfield, de bekende Engelse opwekkingsprediker, aan de vice-voorzitter van het bestuur van de universiteit het volgende: „Het is te hopen, dat - nu er enkele studenten van uw universiteit verwijderd zijn, omdat ze bijeenkwamen tot gezamenlijk gebed - we nu ook spoedig zullen mogen vernemen dat er enkele anderen werden weggestuurd om hun tegenovergestelde visie, en wel vanwege hun eendrachtig vloeken”.
Vandaag de dag wordt niemand door een medemens verhinderd om te bidden. Iedereen mag bidden, maar... wil dat nu ook zeggen dat iedereen het recht heeft om te bidden? Luistert God naar iedereen?
Bij een aardse koning heeft niet iedereen vrije toegang, ook al is hij een onderdaan van zijn rijksgebied. Alleen bepaalde personen en groepen zijn zo bevoorrecht, zoals onder andere de minister-president of ander vooraanstaande regeringspersonen. Zij kunnen de landsbelangen met hun vorst bespreken zonder dat daarbij de gebruikelijke weg, om toegang te krijgen, hoeft te worden bewandeld. Dit geldt ook voor ambassadeurs van een buitenlandse natie. Maar... er is één, die altijd vrij bij de koning binnen mag komen en daar hartelijk welkom is en wel... zijn eigen zoon!
Maar wie valt dit voorrecht nu ten deel bij de Koning der koningen, de Schepper en Onderhouder van al wat leeft? Wie mogen tot Hemkomen?
Het is nog maar twee eeuwen geleden dat zes studenten van de Oxford Universiteit werden weggestuurd, omdat ze op elkaars kamers waren bijeengekomen om samen te bidden! Naar aanleiding hiervan schreef George Withfield, de bekende Engelse opwekkingsprediker, aan de vice-voorzitter van het bestuur van de universiteit het volgende: „Het is te hopen, dat - nu er enkele studenten van uw universiteit verwijderd zijn, omdat ze bijeenkwamen tot gezamenlijk gebed - we nu ook spoedig zullen mogen vernemen dat er enkele anderen werden weggestuurd om hun tegenovergestelde visie, en wel vanwege hun eendrachtig vloeken”.
Vandaag de dag wordt niemand door een medemens verhinderd om te bidden. Iedereen mag bidden, maar... wil dat nu ook zeggen dat iedereen het recht heeft om te bidden? Luistert God naar iedereen?
Bij een aardse koning heeft niet iedereen vrije toegang, ook al is hij een onderdaan van zijn rijksgebied. Alleen bepaalde personen en groepen zijn zo bevoorrecht, zoals onder andere de minister-president of ander vooraanstaande regeringspersonen. Zij kunnen de landsbelangen met hun vorst bespreken zonder dat daarbij de gebruikelijke weg, om toegang te krijgen, hoeft te worden bewandeld. Dit geldt ook voor ambassadeurs van een buitenlandse natie. Maar... er is één, die altijd vrij bij de koning binnen mag komen en daar hartelijk welkom is en wel... zijn eigen zoon!
Maar wie valt dit voorrecht nu ten deel bij de Koning der koningen, de Schepper en Onderhouder van al wat leeft? Wie mogen tot Hemkomen?
In Bijbels Optiek
God is de Schepper en Onderhouder van alle leven en ook van alle dingen.
Er wordt wel eens beweerd, dat bij elk mens, zelfs bij de meest ongelovige, het gebed op zich altijd diep in de ziel aanwezig is en daar het moment afwacht om in werking te treden. Berust dit op bijbelse waarheid?.
Heeft dat gebed recht om actief te worden, wanneer de behoefte daaraan zich voordoet? Bij enkele religies is dit onmogelijk. Van al de miljoenen in India, die in de gebondenheid van bet Hindoeïsme leven, is het slechts aan de Brahmanen vergund te bidden. Iemand uit een andere kaste, al zou hij ook nog zo grote invloed hebben of zelfs miljonair zijn, moet noodgedwongen naar een Brahmaan - en dikwijls is dat nog maar een schooljongen! - om deze te vragen de gebeden voor hem op te zeggen.
De Moslims kunnen alleen maar bidden als ze enige zinnen in de Arabische taal kennen, want hun god luistert slechts naar die gebeden, die hem in deze, volgens hen heilige, taal worden aangeboden.
Zulke beperkingen van kaste of taal staan echter niet tussen de levende God en Zijn schepselen. Betekent dit dan dat iedereen tot Hem mag bidden?
We zijn in eerste instantie geneigd zonder enige beperking deze vraag met ..ja" te beantwoorden. Maar dat zegt de Bijbel ons niet. Die leert ons, dat alleen een kind van God werkelijk kan bidden. Alleen wie zich door Jezus Christus een „zoon” van God weet, mag in Zijn tegenwoordigheid verschijnen.
Zeker, het is een fantastisch feit dat iedereen tot God mag roepen om vergeving en genade. Maar echt „gebed” is toch meer. Dat is een binnengaan in de schuilplaats des Allerhoogsten en een verkeren in de schaduw des Almachtigen (Ps. 91:1). Gebed is dan: God onze verlangens en behoeften bekend maken en de hand van het geloof uitstrekken om Zijn gaven in ontvangst te nemen. Echt bidden is het gezegende resultaat van de inwoning van de Heilige Geest in ons hart.
Tussen een koning en een opstandeling kan men toch niet van een „ontmoeting” spreken? Welke gemeenschap heeft het licht met de duisternis? (2 Cor. 6:14). In onszelf hebben we geen enkel recht om te bidden. De toegang tot God is alleen geopend door de Here Jezus Christus (Ef. 1:18; 2:12).
Er wordt wel eens beweerd, dat bij elk mens, zelfs bij de meest ongelovige, het gebed op zich altijd diep in de ziel aanwezig is en daar het moment afwacht om in werking te treden. Berust dit op bijbelse waarheid?.
Heeft dat gebed recht om actief te worden, wanneer de behoefte daaraan zich voordoet? Bij enkele religies is dit onmogelijk. Van al de miljoenen in India, die in de gebondenheid van bet Hindoeïsme leven, is het slechts aan de Brahmanen vergund te bidden. Iemand uit een andere kaste, al zou hij ook nog zo grote invloed hebben of zelfs miljonair zijn, moet noodgedwongen naar een Brahmaan - en dikwijls is dat nog maar een schooljongen! - om deze te vragen de gebeden voor hem op te zeggen.
De Moslims kunnen alleen maar bidden als ze enige zinnen in de Arabische taal kennen, want hun god luistert slechts naar die gebeden, die hem in deze, volgens hen heilige, taal worden aangeboden.
Zulke beperkingen van kaste of taal staan echter niet tussen de levende God en Zijn schepselen. Betekent dit dan dat iedereen tot Hem mag bidden?
We zijn in eerste instantie geneigd zonder enige beperking deze vraag met ..ja" te beantwoorden. Maar dat zegt de Bijbel ons niet. Die leert ons, dat alleen een kind van God werkelijk kan bidden. Alleen wie zich door Jezus Christus een „zoon” van God weet, mag in Zijn tegenwoordigheid verschijnen.
Zeker, het is een fantastisch feit dat iedereen tot God mag roepen om vergeving en genade. Maar echt „gebed” is toch meer. Dat is een binnengaan in de schuilplaats des Allerhoogsten en een verkeren in de schaduw des Almachtigen (Ps. 91:1). Gebed is dan: God onze verlangens en behoeften bekend maken en de hand van het geloof uitstrekken om Zijn gaven in ontvangst te nemen. Echt bidden is het gezegende resultaat van de inwoning van de Heilige Geest in ons hart.
Tussen een koning en een opstandeling kan men toch niet van een „ontmoeting” spreken? Welke gemeenschap heeft het licht met de duisternis? (2 Cor. 6:14). In onszelf hebben we geen enkel recht om te bidden. De toegang tot God is alleen geopend door de Here Jezus Christus (Ef. 1:18; 2:12).
In Bijbels Optiek
Alleen Jezus Christus is de Weg tot God.
Gebed is veel meer dan een kreet van een mens, die op het punt staat om bijv. te verdrinken of opeens een diep zondebesef heeft. Zo iemand roept: „Here, red mij, ik verga! Ik ben verloren, verlos mij! Wees mij genadig!” Dat mag iedereen roepen en het is een gebed, dat nooit onbeantwoord blijft en waarvan het antwoord ook nooit lang op zich laat wachten. Want het aanbod van genade geldt voor iedereen. Niemand is er buiten geplaatst, ook al zou hij dat wensen.
Toch kunnen we dit „schreeuwen om genade” geen bidden in bijbelse zin noemen. Zelfs de leeuwen en de raven roepen tot God om voedsel en God hoort ze en geeft het ze (Job 39:1; Ps. 147:9). Maar ook hier kunnen we niet van „bidden” spreken.
We weten. dat de Here Jezus gezegd heeft: „Want een ieder die bidt, ontvangt” (Matth. 7:8). Dat heeft Hij inderdaad gezegd, maar tegen wie? Hij sprak tegen Zijn discipelen (Matth. 5:1, 2). Gebed is gemeenschap met God; het aankloppen van een kind bij zijn vader. En het is de grote vraag of er sprake van gemeenschap kan zijn als de Heilige Geest niet in het hart woont en wij de Zoon niet „aangenomen” hebben, waardoor wij het recht hebben verkregen „kinderen van God genoemd te worden” (Joh. 1:12).
Bidden is dus het voorrecht van een kind van God. Alleen kinderen van God kunnen de hand van het geloof leggen op wat de Vader bereid heeft voor degenen die Hem liefhebben. De Here Jezus wees er op dat we in het gebed God „onze Vader” mogen noemen. Dat woord kunnen alleen kinderen gebruiken. De apostel Paulus zegt dat we „Abba, Vader” kunnen roepen, omdat wij zonen zijn en God de Heilige Geest in onze harten heeft uitgestort (Gal. 4:6).
Hoe kwam het toch dat God tot de „vertroosters” van Job zei: „Mijn knecht Job zal voor u bidden, want slechts hem zal ik ter wille zijn” (Job 42:8)? Het lijkt erop dat hun gebeden niet zouden worden aanvaard.
Er bestaat naar bijbelse maatstaven zoiets als „de school van het gebed”. Die school moet je binnengaan. Paulus had reeds zijn leven lang gebeden opgezegd! (Hand. 9:11) en toch moest ook hij leren tot God te bidden. Bekeerde mensen mogen niet alleen bidden, ze móeten bidden - ieder voor zichzelf en natuurlijk ook voor anderen. Maar, tenzij en voordat we God „Vader” kunnen noemen, hebben we geen recht om als kinderen behandeld te worden - als „zonen,'', „erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus”... we hebben zelfs in het geheel geen rechten! Dit vindt u misschien hard? Maar het is een heel natuurlijke zaak.
Dit moet niet verkeerd begrepen worden. Niemand wordt buiten het koninkrijk der hemelen gesloten. Iedereen kan overal roepen: „O God, wees mij zondaar genadig!” Iedereen, die nog niet tot de Jezus Christus behoort, die nog niet tot de Gemeente van Jezus Christus is toegetreden, hoe slecht of hoe goed hij ook over zichzelf mag denken, kan op elk ogenblik een kind van God worden, zelfs onder het lezen van deze woorden. Een blik van geloof op de Here Jezus is voldoende.
Gebed is veel meer dan een kreet van een mens, die op het punt staat om bijv. te verdrinken of opeens een diep zondebesef heeft. Zo iemand roept: „Here, red mij, ik verga! Ik ben verloren, verlos mij! Wees mij genadig!” Dat mag iedereen roepen en het is een gebed, dat nooit onbeantwoord blijft en waarvan het antwoord ook nooit lang op zich laat wachten. Want het aanbod van genade geldt voor iedereen. Niemand is er buiten geplaatst, ook al zou hij dat wensen.
Toch kunnen we dit „schreeuwen om genade” geen bidden in bijbelse zin noemen. Zelfs de leeuwen en de raven roepen tot God om voedsel en God hoort ze en geeft het ze (Job 39:1; Ps. 147:9). Maar ook hier kunnen we niet van „bidden” spreken.
We weten. dat de Here Jezus gezegd heeft: „Want een ieder die bidt, ontvangt” (Matth. 7:8). Dat heeft Hij inderdaad gezegd, maar tegen wie? Hij sprak tegen Zijn discipelen (Matth. 5:1, 2). Gebed is gemeenschap met God; het aankloppen van een kind bij zijn vader. En het is de grote vraag of er sprake van gemeenschap kan zijn als de Heilige Geest niet in het hart woont en wij de Zoon niet „aangenomen” hebben, waardoor wij het recht hebben verkregen „kinderen van God genoemd te worden” (Joh. 1:12).
Bidden is dus het voorrecht van een kind van God. Alleen kinderen van God kunnen de hand van het geloof leggen op wat de Vader bereid heeft voor degenen die Hem liefhebben. De Here Jezus wees er op dat we in het gebed God „onze Vader” mogen noemen. Dat woord kunnen alleen kinderen gebruiken. De apostel Paulus zegt dat we „Abba, Vader” kunnen roepen, omdat wij zonen zijn en God de Heilige Geest in onze harten heeft uitgestort (Gal. 4:6).
Hoe kwam het toch dat God tot de „vertroosters” van Job zei: „Mijn knecht Job zal voor u bidden, want slechts hem zal ik ter wille zijn” (Job 42:8)? Het lijkt erop dat hun gebeden niet zouden worden aanvaard.
Er bestaat naar bijbelse maatstaven zoiets als „de school van het gebed”. Die school moet je binnengaan. Paulus had reeds zijn leven lang gebeden opgezegd! (Hand. 9:11) en toch moest ook hij leren tot God te bidden. Bekeerde mensen mogen niet alleen bidden, ze móeten bidden - ieder voor zichzelf en natuurlijk ook voor anderen. Maar, tenzij en voordat we God „Vader” kunnen noemen, hebben we geen recht om als kinderen behandeld te worden - als „zonen,'', „erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus”... we hebben zelfs in het geheel geen rechten! Dit vindt u misschien hard? Maar het is een heel natuurlijke zaak.
Dit moet niet verkeerd begrepen worden. Niemand wordt buiten het koninkrijk der hemelen gesloten. Iedereen kan overal roepen: „O God, wees mij zondaar genadig!” Iedereen, die nog niet tot de Jezus Christus behoort, die nog niet tot de Gemeente van Jezus Christus is toegetreden, hoe slecht of hoe goed hij ook over zichzelf mag denken, kan op elk ogenblik een kind van God worden, zelfs onder het lezen van deze woorden. Een blik van geloof op de Here Jezus is voldoende.
In Bijbels Optiek
Elk mens, groot of klein kan door het geloof een kind van God worden. Je wordt dan geestelijk opnieuw geboren.
Hoe waren de Galaten „zonen van God” geworden? Dat waren zij geworden door te geloven in Jezus Christus. Paulus zegt tot hen: „Want gij zijt allen zonen van God, door het geloof in Christus Jezus" (Gal. 3:26). Hij wil ieder mens uit genade tot Zijn zoon maken, die met waarachtig berouw en in geloof tot Hem komt. Pas dan kunnen we echt rekenen op Gods zegen en zorg. Wij kunnen nooit in vol vertrouwen en met een verzekerd hart zeggen: mij zal niets ontbreken”, als we niet met hetzelfde vertrouwen en met dezelfde zekerheid kunnen zeggen: „De Heer is mijn Herder!”
Een kind heeft recht op de zorg en de liefde van zijn natuurlijke vader, hij is er zeker van dat hij voor hem of haar zorgt. Dat kind is alleen deel van het gezin geworden door geboorte. Kinderen van God worden wij door wedergeboorte, door „van boven geboren te worden” (Joh. 3:3, 5).
Toch verhoort God vaak de gebeden van hen, die geen wettelijke rechten hebben, ook al behoren zij niet tot Zijn kinderen, zelfs al loochenen ze soms Zijn bestaan - Hij laat hen niet tevergeefs kloppen! In de evangeliën lezen we van een aantal ongelovigen die tot Jezus Christus kwamen om genezing te zoeken en Hij zond hen nooit weg zonder de begeerde zegen - nooit! Ze kwamen als bedelaars en niet als kinderen, maar ze ontvingen genezing. En al moesten de kinderen ook eerst gevoed worden, de anderen ontvingen de ‘kruimels’ - en nog veel meer dan dat - die hen gratis werden geschonken.
We kunnen de vraag, die we boven dit hoofdstuk plaatsten, beter iets wijzigen en in plaats van te vragen „Wie is toegestaan om te bidden?" daar van maken: „Wie kunnen bidden?” En dan is het antwoord: Alleen die kinderen van God in wie de Heilige Geest woning heeft gemaakt. Maar daarbij moeten we wel bedenken dat geen mens vrijmoedig en met vertrouwen tot God in de hemel kan naderen, tenzij hij leeft zoals een kind - een zoon - van God. Alleen een getrouwe zoon, die zijn heilige plichten nakomt, kan met zijn geest en zijn verstand bidden (1 Cor. 14:15).
Als we zonen van God zijn is het alleen de zonde, die onze gebeden in de weg kan staan. Wij hebben als kinderen het recht om op elk gewenst moment of op iedere plaats tot God te gaan.
Hoe waren de Galaten „zonen van God” geworden? Dat waren zij geworden door te geloven in Jezus Christus. Paulus zegt tot hen: „Want gij zijt allen zonen van God, door het geloof in Christus Jezus" (Gal. 3:26). Hij wil ieder mens uit genade tot Zijn zoon maken, die met waarachtig berouw en in geloof tot Hem komt. Pas dan kunnen we echt rekenen op Gods zegen en zorg. Wij kunnen nooit in vol vertrouwen en met een verzekerd hart zeggen: mij zal niets ontbreken”, als we niet met hetzelfde vertrouwen en met dezelfde zekerheid kunnen zeggen: „De Heer is mijn Herder!”
Een kind heeft recht op de zorg en de liefde van zijn natuurlijke vader, hij is er zeker van dat hij voor hem of haar zorgt. Dat kind is alleen deel van het gezin geworden door geboorte. Kinderen van God worden wij door wedergeboorte, door „van boven geboren te worden” (Joh. 3:3, 5).
Toch verhoort God vaak de gebeden van hen, die geen wettelijke rechten hebben, ook al behoren zij niet tot Zijn kinderen, zelfs al loochenen ze soms Zijn bestaan - Hij laat hen niet tevergeefs kloppen! In de evangeliën lezen we van een aantal ongelovigen die tot Jezus Christus kwamen om genezing te zoeken en Hij zond hen nooit weg zonder de begeerde zegen - nooit! Ze kwamen als bedelaars en niet als kinderen, maar ze ontvingen genezing. En al moesten de kinderen ook eerst gevoed worden, de anderen ontvingen de ‘kruimels’ - en nog veel meer dan dat - die hen gratis werden geschonken.
We kunnen de vraag, die we boven dit hoofdstuk plaatsten, beter iets wijzigen en in plaats van te vragen „Wie is toegestaan om te bidden?" daar van maken: „Wie kunnen bidden?” En dan is het antwoord: Alleen die kinderen van God in wie de Heilige Geest woning heeft gemaakt. Maar daarbij moeten we wel bedenken dat geen mens vrijmoedig en met vertrouwen tot God in de hemel kan naderen, tenzij hij leeft zoals een kind - een zoon - van God. Alleen een getrouwe zoon, die zijn heilige plichten nakomt, kan met zijn geest en zijn verstand bidden (1 Cor. 14:15).
Als we zonen van God zijn is het alleen de zonde, die onze gebeden in de weg kan staan. Wij hebben als kinderen het recht om op elk gewenst moment of op iedere plaats tot God te gaan.
In Bijbels Optiek
God begrijpt alles als het maar met geloof gepaard gaat.
En Hij verstaat iedere vorm van gebed. Zo kunnen we de gave bezitten om ons uit te drukken in dankzegging, smeekbeden en lof, zoals de apostel Paulus, ook kunnen we de rustige, diepe, liefdevolle gemeenschap zoeken, die we van een Johannes kunnen leren. De begaafde en geleerde John Wesley en de eenvoudige schoenlapper William Carey waren beiden even welkom bij Gods genadetroon. Onze toegang tot het hemelse paleis is niet afhankelijk van geboorte, talent of prestatie, maar van een nederige en volstrekte afhankelijkheid van de Zoon van God.
Moody's buitengewoon gezegende optreden als opwekkingsprediker dankte hij aan de gebeden van een zo goed als onbekende invalide vrouw, die een teruggetrokken leven leidde. We zouden George Müller nog eens kunnen noemen, hij had geen bepaalde gebedgaven, maar hij bad. Degenen, die niet zo bespraakt zijn, mogen door hun voorbede samenwerken met degenen, die het woord doen. Er is veel geloof nodig om krachtig tot God te kunnen bidden, maar God overschrijdt meermalen de grenzen van ons geloof.
Als de Here Jezus zelf het gebed nodig had om kracht voor Zijn werk te ontvangen, hoeveel te meer geldt dat dan voor ons! Hij bad soms „onder sterke roeping en tranen” (Hebr. 5:7). Doen wij dat ook?
De Heilige Geest is de grote Helper in het gebedsleven. Wij zijn in onszelf niet in staat om onze wezenlijke noden in de taal van het gebed over te zetten. De Heilige Geest doet dit voor ons. Het kan voorkomen dat mensen, die deze hulp niet kennen, bidden om dingen die hen zouden beschadigen
Wij hebben goddelijke hulp nodig bij ons bidden en...... deze is voorhanden! De goddelijke Drie-eenheid verblijdt zich over ons bidden. God de Vader luistert toe, de Heilige Geest zegt ons voor, de eeuwige Zoon schenkt ons wat wij vragen en bidt Zelf voor ons... en zo daalt het antwoord van boven neer.
Bidden is ons grootste voorrecht, geeft ons de hoogste verantwoordelijkheid en doet ons beschikken over de grootste macht, die God ooit aan enig schepsel heeft toevertrouwd.
Gebed, werkelijk gebed is - zoals een godsman zei - het edelste, het mooiste, het meest overweldigende, waartoe de menselijke natuur in staat is. Te bidden met geheel ons hart en uit al onze kracht, dat is het hoogste, het belangrijkste wapen bij onze strijd op deze aarde.
En Hij verstaat iedere vorm van gebed. Zo kunnen we de gave bezitten om ons uit te drukken in dankzegging, smeekbeden en lof, zoals de apostel Paulus, ook kunnen we de rustige, diepe, liefdevolle gemeenschap zoeken, die we van een Johannes kunnen leren. De begaafde en geleerde John Wesley en de eenvoudige schoenlapper William Carey waren beiden even welkom bij Gods genadetroon. Onze toegang tot het hemelse paleis is niet afhankelijk van geboorte, talent of prestatie, maar van een nederige en volstrekte afhankelijkheid van de Zoon van God.
Moody's buitengewoon gezegende optreden als opwekkingsprediker dankte hij aan de gebeden van een zo goed als onbekende invalide vrouw, die een teruggetrokken leven leidde. We zouden George Müller nog eens kunnen noemen, hij had geen bepaalde gebedgaven, maar hij bad. Degenen, die niet zo bespraakt zijn, mogen door hun voorbede samenwerken met degenen, die het woord doen. Er is veel geloof nodig om krachtig tot God te kunnen bidden, maar God overschrijdt meermalen de grenzen van ons geloof.
Als de Here Jezus zelf het gebed nodig had om kracht voor Zijn werk te ontvangen, hoeveel te meer geldt dat dan voor ons! Hij bad soms „onder sterke roeping en tranen” (Hebr. 5:7). Doen wij dat ook?
De Heilige Geest is de grote Helper in het gebedsleven. Wij zijn in onszelf niet in staat om onze wezenlijke noden in de taal van het gebed over te zetten. De Heilige Geest doet dit voor ons. Het kan voorkomen dat mensen, die deze hulp niet kennen, bidden om dingen die hen zouden beschadigen
Wij hebben goddelijke hulp nodig bij ons bidden en...... deze is voorhanden! De goddelijke Drie-eenheid verblijdt zich over ons bidden. God de Vader luistert toe, de Heilige Geest zegt ons voor, de eeuwige Zoon schenkt ons wat wij vragen en bidt Zelf voor ons... en zo daalt het antwoord van boven neer.
Bidden is ons grootste voorrecht, geeft ons de hoogste verantwoordelijkheid en doet ons beschikken over de grootste macht, die God ooit aan enig schepsel heeft toevertrouwd.
Gebed, werkelijk gebed is - zoals een godsman zei - het edelste, het mooiste, het meest overweldigende, waartoe de menselijke natuur in staat is. Te bidden met geheel ons hart en uit al onze kracht, dat is het hoogste, het belangrijkste wapen bij onze strijd op deze aarde.