In Bijbels Optiek
4.6. De doop als zichtbare hulp van teken en zegel
Zonder doop mist men erg veel. Het heil van de doop is niet afhankelijk van de mensen. De wereld wordt gered door Gods werk en mensen worden gered door de liefde van Christus. Maar dan moet er op aarde wel geloof in Hem worden gevonden ( Luc. 18 : 8 ). Op dit punt nu heeft de doop zijn grote betekenis. Hij helpt het vertrouwen op God onder de mensen in stand houden. Hij zorgt voor een gelovende gemeente, die het wil wagen met het nieuwe Rijk van Christus.
Daarom zou de kerk, maar zou toch ook de wereld, heel wat missen, als er geen gedoopte gemeente meer zou zijn. Een gemeente zonder hoop wordt al gauw een onderonsje van vromen. Haar ontbreekt de zichtbare bevestiging van God-met-ons, waar zij bij leeft. Dat hebben doop en avondmaal gemeen. Zij geven, elk op hun eigen wijze, Gods handdruk op de belofte van het evangelie. En dat hebben wij nodig om te blijven vasthouden aan het eigene, in deze wereld uit de toon vallende, van het Rijk van de gekruisigde en opgestane Heer Jezus Christus. Zij zijn de zichtbare en tastbare presentatie van het God-met-ons. Die zichtbaarheid en tastbaarheid sterkt ons om “en toch” te blijven zeggen tegen de machten van het kwaad en zelfzucht, van geweld en eigenbelang, in ons zelf en in het samenleven van mensen.
Deze sacramentele werkelijkheid is van oudsher in de christelijke kerk met de woorden “teken” en “zegel” aangeduid. Deze begrippen zijn aan de bijbel ontleend ( Rom. 4 : 11 ). Met “teken” wordt bedoeld, dat de sacramenten laten zien wat het heil van God be-tekent. In theologische taal zouden wij dit de signicatieve waarde kunnen noemen. Maar zij garanderen ook de waarheid van het heil. Dat is hun verificatieve waarde. En daar kan als derde nog het woord “opdracht” aan worden toegevoegd. Daarmee wordt aangegeven, dat de sacramenten ons verplichten het geschonken heil nu ook in gehoorzaamheid te volgen en praktisch toe te passen. Dat is de effectieve waarde van de sacramenten.
Zonder doop mist men erg veel. Het heil van de doop is niet afhankelijk van de mensen. De wereld wordt gered door Gods werk en mensen worden gered door de liefde van Christus. Maar dan moet er op aarde wel geloof in Hem worden gevonden ( Luc. 18 : 8 ). Op dit punt nu heeft de doop zijn grote betekenis. Hij helpt het vertrouwen op God onder de mensen in stand houden. Hij zorgt voor een gelovende gemeente, die het wil wagen met het nieuwe Rijk van Christus.
Daarom zou de kerk, maar zou toch ook de wereld, heel wat missen, als er geen gedoopte gemeente meer zou zijn. Een gemeente zonder hoop wordt al gauw een onderonsje van vromen. Haar ontbreekt de zichtbare bevestiging van God-met-ons, waar zij bij leeft. Dat hebben doop en avondmaal gemeen. Zij geven, elk op hun eigen wijze, Gods handdruk op de belofte van het evangelie. En dat hebben wij nodig om te blijven vasthouden aan het eigene, in deze wereld uit de toon vallende, van het Rijk van de gekruisigde en opgestane Heer Jezus Christus. Zij zijn de zichtbare en tastbare presentatie van het God-met-ons. Die zichtbaarheid en tastbaarheid sterkt ons om “en toch” te blijven zeggen tegen de machten van het kwaad en zelfzucht, van geweld en eigenbelang, in ons zelf en in het samenleven van mensen.
Deze sacramentele werkelijkheid is van oudsher in de christelijke kerk met de woorden “teken” en “zegel” aangeduid. Deze begrippen zijn aan de bijbel ontleend ( Rom. 4 : 11 ). Met “teken” wordt bedoeld, dat de sacramenten laten zien wat het heil van God be-tekent. In theologische taal zouden wij dit de signicatieve waarde kunnen noemen. Maar zij garanderen ook de waarheid van het heil. Dat is hun verificatieve waarde. En daar kan als derde nog het woord “opdracht” aan worden toegevoegd. Daarmee wordt aangegeven, dat de sacramenten ons verplichten het geschonken heil nu ook in gehoorzaamheid te volgen en praktisch toe te passen. Dat is de effectieve waarde van de sacramenten.
In Bijbels Optiek
Jezus overwon dood en graf om ons het eeuwige leven te geven. Weer een teken van de doop.
De doop als teken wijst heen naar de dood en opstanding van Christus. De eigenlijke doop is op Golgotha gebeurd. Daarvan is de doop met water een teken. Bij de handeling van de doop wordt de gemeente bij het kruis van Jezus gebracht. Hij is degene, die ondergedompeld werd in de dood. En Hij is daaruit herrezen. Dat wordt voor onze ogen afgebeeld. De kruisdood van Jezus komt naar ons toe. De doop is gevuld met het werk, dat Hij volbracht. Hij is er zelf in aanwezig. De Jezus van het kruis en de mens van de zonde behoren bij elkaar. Op Golgotha is met en in Jezus Christus de zondige mens gestorven. En met en in zijn opstanding is de zondige mens opgestaan. De gelijkmaking van ons met Christus is de kern van het sacrament. Het met ons en wij met Hem. Hij gelijk aan ons en wij gelijk aan Hem.
Op allerlei wijze kunnen wij proberen dit met elkaar zijn van Christus en ons onder woorden te brengen. Maar alle woorden schieten te kort. Het sacramentele teken is er om zichtbaar en tastbaar naderbij te brengen, hoezeer het God-met-ons werkelijkheid is. Het leidt ons binnen in het geheimenis van de werkende God, die zijn wereld niet loslaat. Hijzelf legt de verbinding van de doopvont met de doop op Golgotha. Door de Geest worden wij tot één lichaam met Christus gedoopt ( 1 Cor. 12 : 13 ). Waar wij zijn, is Christus. En waar Hij is, zijn wij. Hij is het hoofd en wij zijn de leden. Dat belijdt de gemeente. Daarin worden wij door de doop opgenomen. Dat alles doet de heilige Geest.
Daarom is de waterdoop ondergeschikt aan de Geestesdoop. De doop door de dienaar met het water is alleen zinvol in het geloof, dat Christus zelf doopt met de Heilige Geest. Dat is het beslissende. En de waterdoop is het teken van dat gebeuren. Dit teken is beeld en gelijkenis, heenwijzing en heenleiding tezamen.
Bij de bediening van de doop wordt gevraagd naar het vertrouwen, dat wij als zondige mensen werkelijk deel hebben aan Christus; dat de Geest ons met Hem verbindt; en dat op grond daarvan de doop met water wordt voltrokken, waardoor wij in de gemeente-met-Hem worden opgenomen. De juiste volgorde moet wel in het oog gehouden worden. Christus gaat voorop. Hij heeft zijn werk al gedaan en is al met ons, voordat wij er aan gedacht hebben en in de gemeente onze plaats krijgen. Dat is zijn liefde. De doop is het teken, dat het inderdaad zo is en dat wij binnen de Jezus-gemeente mogen leven. Wij mogen werkelijk in dit werk van de Geest geloven. Elke gedoopte draagt voor goed, onuitwisbaar en onherhaalbaar dit teken.
Het woord zegel is reeds in de tweede eeuw uit de bijbel overgenomen om de doop te omschrijven : je kunt het volste vertrouwen schenken aan hetgeen in de doop op sacramentele wijze wordt afgebeeld. In de Reformatie is dit woord “zegel” bij het eveneens bijbelse en door Augustinus gekozen woord “teken” gevoegd tot een vast begrippenpaar om de duidelijkheid en betrouwbaarheid van de doop te omschrijven. Het blijft niet bij een wensbeeld van iets dat hopelijk nog eens zal gebeuren. Het ís al gebeurd, toen Jezus voor ons stierf. En het is hier en nu waarachtig zeker, omdat de Geest doorgaat met zijn werk. Dat wordt van Godswege in de doop bezegeld. Deze bekrachtiging geldt voor de gehele gemeente, die rondom de doopvont bijeen is. Zij krijgt het zegel op de trouw van God. Hij verplicht zich tegenover zondige mensen, dat Hij zich van zijn kant houdt aan zijn woord. In dat woord zegt Hij hen, dat zij werkelijk worden bedoeld. Deze verkondiging wordt in de doop tot de hand van God, die zich over de dopelingen uitstrekt. Zo staat de doop aan de poort van de kerk op de opname in de gemeente met Christus krachtig en overtuigend te bevestigen. De oude doopformulieren spraken van het “ontwijfelbaar getuigenis, dat wij een eeuwig verbond met God hebben”.
Voor het gezag achter deze garantie heeft de christelijke kerk zich altijd beroepen op Christus’ eigen woorden en daaromheen op de boodschap van de gehele bijbel. Tezamen met de gemeente zijn de profeten en apostelen om de doopvont geschaard om de trouw en de waarheid te verzekeren van hetgeen in de doop gebeurt. In de preek mag deze stem van het bijbelse getuigenis speciaal aan het woord komen: de Here heeft gedaan wat Hij beloofd heeft en Hij blijft dit doen tot in eeuwigheid.
De doop als teken wijst heen naar de dood en opstanding van Christus. De eigenlijke doop is op Golgotha gebeurd. Daarvan is de doop met water een teken. Bij de handeling van de doop wordt de gemeente bij het kruis van Jezus gebracht. Hij is degene, die ondergedompeld werd in de dood. En Hij is daaruit herrezen. Dat wordt voor onze ogen afgebeeld. De kruisdood van Jezus komt naar ons toe. De doop is gevuld met het werk, dat Hij volbracht. Hij is er zelf in aanwezig. De Jezus van het kruis en de mens van de zonde behoren bij elkaar. Op Golgotha is met en in Jezus Christus de zondige mens gestorven. En met en in zijn opstanding is de zondige mens opgestaan. De gelijkmaking van ons met Christus is de kern van het sacrament. Het met ons en wij met Hem. Hij gelijk aan ons en wij gelijk aan Hem.
Op allerlei wijze kunnen wij proberen dit met elkaar zijn van Christus en ons onder woorden te brengen. Maar alle woorden schieten te kort. Het sacramentele teken is er om zichtbaar en tastbaar naderbij te brengen, hoezeer het God-met-ons werkelijkheid is. Het leidt ons binnen in het geheimenis van de werkende God, die zijn wereld niet loslaat. Hijzelf legt de verbinding van de doopvont met de doop op Golgotha. Door de Geest worden wij tot één lichaam met Christus gedoopt ( 1 Cor. 12 : 13 ). Waar wij zijn, is Christus. En waar Hij is, zijn wij. Hij is het hoofd en wij zijn de leden. Dat belijdt de gemeente. Daarin worden wij door de doop opgenomen. Dat alles doet de heilige Geest.
Daarom is de waterdoop ondergeschikt aan de Geestesdoop. De doop door de dienaar met het water is alleen zinvol in het geloof, dat Christus zelf doopt met de Heilige Geest. Dat is het beslissende. En de waterdoop is het teken van dat gebeuren. Dit teken is beeld en gelijkenis, heenwijzing en heenleiding tezamen.
Bij de bediening van de doop wordt gevraagd naar het vertrouwen, dat wij als zondige mensen werkelijk deel hebben aan Christus; dat de Geest ons met Hem verbindt; en dat op grond daarvan de doop met water wordt voltrokken, waardoor wij in de gemeente-met-Hem worden opgenomen. De juiste volgorde moet wel in het oog gehouden worden. Christus gaat voorop. Hij heeft zijn werk al gedaan en is al met ons, voordat wij er aan gedacht hebben en in de gemeente onze plaats krijgen. Dat is zijn liefde. De doop is het teken, dat het inderdaad zo is en dat wij binnen de Jezus-gemeente mogen leven. Wij mogen werkelijk in dit werk van de Geest geloven. Elke gedoopte draagt voor goed, onuitwisbaar en onherhaalbaar dit teken.
Het woord zegel is reeds in de tweede eeuw uit de bijbel overgenomen om de doop te omschrijven : je kunt het volste vertrouwen schenken aan hetgeen in de doop op sacramentele wijze wordt afgebeeld. In de Reformatie is dit woord “zegel” bij het eveneens bijbelse en door Augustinus gekozen woord “teken” gevoegd tot een vast begrippenpaar om de duidelijkheid en betrouwbaarheid van de doop te omschrijven. Het blijft niet bij een wensbeeld van iets dat hopelijk nog eens zal gebeuren. Het ís al gebeurd, toen Jezus voor ons stierf. En het is hier en nu waarachtig zeker, omdat de Geest doorgaat met zijn werk. Dat wordt van Godswege in de doop bezegeld. Deze bekrachtiging geldt voor de gehele gemeente, die rondom de doopvont bijeen is. Zij krijgt het zegel op de trouw van God. Hij verplicht zich tegenover zondige mensen, dat Hij zich van zijn kant houdt aan zijn woord. In dat woord zegt Hij hen, dat zij werkelijk worden bedoeld. Deze verkondiging wordt in de doop tot de hand van God, die zich over de dopelingen uitstrekt. Zo staat de doop aan de poort van de kerk op de opname in de gemeente met Christus krachtig en overtuigend te bevestigen. De oude doopformulieren spraken van het “ontwijfelbaar getuigenis, dat wij een eeuwig verbond met God hebben”.
Voor het gezag achter deze garantie heeft de christelijke kerk zich altijd beroepen op Christus’ eigen woorden en daaromheen op de boodschap van de gehele bijbel. Tezamen met de gemeente zijn de profeten en apostelen om de doopvont geschaard om de trouw en de waarheid te verzekeren van hetgeen in de doop gebeurt. In de preek mag deze stem van het bijbelse getuigenis speciaal aan het woord komen: de Here heeft gedaan wat Hij beloofd heeft en Hij blijft dit doen tot in eeuwigheid.
In Bijbels Optiek
Apostelen en profeten zijn om het doopvont geschaard.
Daarom wordt in de doopbelijdenis gevraagd naar het jawoord op het bijbels getuigenis, zoals de kerk van Christus het door de eeuwen heen verkondigd heeft. Ook de gemeente van nu heeft haar plaats in het belijden van het geloof der eeuwen. Dat klinkt van de preekstoel elke zondag overal. In de variatie van tijden en omstandigheden. Maar de bijbel is de bron en de norm. En het belijden der kerk is de achtergrond. Er wordt bij de doop geen instemming gevraagd met alles wat een dominee in een preek wel eens zegt, maar met hetgeen de prediking in gehoorzaamheid aan Gods Woord en in gemeenschap met de belijdenis der christenheid is of althans moet zijn. Die prediking en dat belijdenis zijn een getuigenis van Gods trouw, die in de doop wordt bezegeld.
Naast de woorden “teken” en “zegel” bestaat nog het woord “opdracht”. Altijd wordt in verband met de doop ook gesproken over de verplichting, die de gemeente heeft, en over de uitwerking van de doop in het leven van de gelovigen. En in de bijbel wordt ook de handoplegging wel aan de doop verbonden. Dat is in dit verband van betekenis. Want een van de kenmerken van de handoplegging is, dat zij te maken heeft met de toerusting tot een taak, de aanvaarden van een opdracht.
De handoplegging is in de bijbel een interessant gegeven, dat in verschillende studies wel is onderzocht.)138
In de verscheidenheid der godsdienstige handelingen, waarbij de handoplegging plaatsvond, is het grondpatroon een tweeledige relatie : met het gebed en met een inleiding voor een ambt. Bij de zegening van de kinderen door Jezus wordt de combinatie met het gebed genoemd ( Matth. 19 : 13 ). De inwijding tot een ambt is aan de orde bij de benoeming van speciale dienaars in de gemeente ( 1 Tim. 4 : 14; 5 : 22 ). Gebed en ambtelijke dienst worden samen genoemd bij de aanstelling van aparte helpers voor de Grieks-sprekenden te Jeruzalem ( Hand. 6 : 6 ). Hoewel niet in alle doopgeschiedenissen van het Nieuwe Testament de handoplegging genoemd wordt, is er onmiskenbaar een verband tussen doop en handoplegging. In de brief aan de Hebreeën wordt in één zin genoemd “een leer van dopen en van oplegging der handen” ( Hebr. 6 : 2 ). De Handelingen der apostelen vermelden drie keer de handoplegging bij de doop : te Samaria, wanneer nieuw toegetreden christenen gedoopt worden en de heilige Geest ontvangen ( Hand. 8 : 17 ); te Damascus, als Paulus wordt gedoopt en tot apostel geroepen ( Hand. 9 : 17,18 ); en te Efeze bij de doop van de twaalf uit de Johannes-beweging die in geestvervoering geraken ( Hand. 19 : 5-7 ). Afgezien van vele details kan worden gezegd, dat handoplegging in het algemeen betekent de versterking van het gebed en de toerusting tot een opdracht. Om dit laatste gaat het hier als derde kenmerk van de doop.
Daarom wordt in de doopbelijdenis gevraagd naar het jawoord op het bijbels getuigenis, zoals de kerk van Christus het door de eeuwen heen verkondigd heeft. Ook de gemeente van nu heeft haar plaats in het belijden van het geloof der eeuwen. Dat klinkt van de preekstoel elke zondag overal. In de variatie van tijden en omstandigheden. Maar de bijbel is de bron en de norm. En het belijden der kerk is de achtergrond. Er wordt bij de doop geen instemming gevraagd met alles wat een dominee in een preek wel eens zegt, maar met hetgeen de prediking in gehoorzaamheid aan Gods Woord en in gemeenschap met de belijdenis der christenheid is of althans moet zijn. Die prediking en dat belijdenis zijn een getuigenis van Gods trouw, die in de doop wordt bezegeld.
Naast de woorden “teken” en “zegel” bestaat nog het woord “opdracht”. Altijd wordt in verband met de doop ook gesproken over de verplichting, die de gemeente heeft, en over de uitwerking van de doop in het leven van de gelovigen. En in de bijbel wordt ook de handoplegging wel aan de doop verbonden. Dat is in dit verband van betekenis. Want een van de kenmerken van de handoplegging is, dat zij te maken heeft met de toerusting tot een taak, de aanvaarden van een opdracht.
De handoplegging is in de bijbel een interessant gegeven, dat in verschillende studies wel is onderzocht.)138
In de verscheidenheid der godsdienstige handelingen, waarbij de handoplegging plaatsvond, is het grondpatroon een tweeledige relatie : met het gebed en met een inleiding voor een ambt. Bij de zegening van de kinderen door Jezus wordt de combinatie met het gebed genoemd ( Matth. 19 : 13 ). De inwijding tot een ambt is aan de orde bij de benoeming van speciale dienaars in de gemeente ( 1 Tim. 4 : 14; 5 : 22 ). Gebed en ambtelijke dienst worden samen genoemd bij de aanstelling van aparte helpers voor de Grieks-sprekenden te Jeruzalem ( Hand. 6 : 6 ). Hoewel niet in alle doopgeschiedenissen van het Nieuwe Testament de handoplegging genoemd wordt, is er onmiskenbaar een verband tussen doop en handoplegging. In de brief aan de Hebreeën wordt in één zin genoemd “een leer van dopen en van oplegging der handen” ( Hebr. 6 : 2 ). De Handelingen der apostelen vermelden drie keer de handoplegging bij de doop : te Samaria, wanneer nieuw toegetreden christenen gedoopt worden en de heilige Geest ontvangen ( Hand. 8 : 17 ); te Damascus, als Paulus wordt gedoopt en tot apostel geroepen ( Hand. 9 : 17,18 ); en te Efeze bij de doop van de twaalf uit de Johannes-beweging die in geestvervoering geraken ( Hand. 19 : 5-7 ). Afgezien van vele details kan worden gezegd, dat handoplegging in het algemeen betekent de versterking van het gebed en de toerusting tot een opdracht. Om dit laatste gaat het hier als derde kenmerk van de doop.
In Bijbels Optiek
Doop is gehoorzaamheid aan Gods Woord, namelijk je laten dopen.
De doop bevestigt de verbondenheid met de opgestane Christus. Wij kunnen deze verbondenheid in ons leven verloochenen of afwijzen, maar ook beamen in gehoorzaamheid. Tot deze “nieuwe gehoorzaamheid” verplicht ons de doop, zoals de oude doopformulieren het uitdrukken. Dat wordt daar nader uitgewerkt op deze wijze : “dat wij God zullen aanhangen, vertrouwen en liefhebben van gander harte, van ganser ziele, van ganser gemoede en met alle krachten, onze oude natuur doden en in een nieuw godzalig leven wandelen.” Uit deze oud-Nederlandse bewoordingen blijkt, hoezeer men belofte en gebod bij elkaar wilde houden. Daarom mochten bij de doop, als het feest van Gods beloften, de geboden niet worden vergeten.
De werking van de doop is dus niet een automatische zaak. Zij veronderstelt het gehoorzame leven. De gedoopte gemeente moet waar maken, dat zij het teken en zegel draagt van de gekruisigde en opgestane Heer. Wij hebben pricipieel de dood al achter ons, waar wij in feite nog doorheen moeten. De nieuwe gehoorzaamheid bestaat hierin, dat wij volharden in het
“en toch” tegen alle vernielende machten, al moeten wij misschien nog heel wat angst en verdriet van de machten ondervinden. Echter “geen dood noch leven, geen engelen noch machten, noch enig ander schepsel zal ons kunnen scheiden van de liefde Gods, die is in Messias Jezus, onze Heer” ( Rom. 8 : 38 vv. ).
De doop bevestigt de verbondenheid met de opgestane Christus. Wij kunnen deze verbondenheid in ons leven verloochenen of afwijzen, maar ook beamen in gehoorzaamheid. Tot deze “nieuwe gehoorzaamheid” verplicht ons de doop, zoals de oude doopformulieren het uitdrukken. Dat wordt daar nader uitgewerkt op deze wijze : “dat wij God zullen aanhangen, vertrouwen en liefhebben van gander harte, van ganser ziele, van ganser gemoede en met alle krachten, onze oude natuur doden en in een nieuw godzalig leven wandelen.” Uit deze oud-Nederlandse bewoordingen blijkt, hoezeer men belofte en gebod bij elkaar wilde houden. Daarom mochten bij de doop, als het feest van Gods beloften, de geboden niet worden vergeten.
De werking van de doop is dus niet een automatische zaak. Zij veronderstelt het gehoorzame leven. De gedoopte gemeente moet waar maken, dat zij het teken en zegel draagt van de gekruisigde en opgestane Heer. Wij hebben pricipieel de dood al achter ons, waar wij in feite nog doorheen moeten. De nieuwe gehoorzaamheid bestaat hierin, dat wij volharden in het
“en toch” tegen alle vernielende machten, al moeten wij misschien nog heel wat angst en verdriet van de machten ondervinden. Echter “geen dood noch leven, geen engelen noch machten, noch enig ander schepsel zal ons kunnen scheiden van de liefde Gods, die is in Messias Jezus, onze Heer” ( Rom. 8 : 38 vv. ).