In Bijbels Optiek
De schuldvraag
Een andere vraag die velen bezig houdt, is de schuldvraag. Wie was er verantwoordelijk voor het lijden en sterven van onze Heer en Heiland?
Eeuwenlang wees de Kerk zonder te aarzelen de schuldigen aan: de Joden! “Zijn bloed kome over ons en onze kinderen!” Deze uitroep van de menigte, die in het evangelie van Matthéüs 27:25 opgetekend staat, werd aangegrepen om te bewijzen dat tot in lengte van dagen de Joden door de dood van Jezus zouden zijn vervloekt.
De schrijver Mattheüs zèlf trekt echter deze conclusie niet en de objectieve lezer zal de geciteerde tekst ook alleen maar lezen in het kader van het verhaal over de kruisiging, niet méér en niet minder, en dan nog afgezien van het feit dat het bloed van Jezus nooit een vloek, maar juist zegen en verlossing brengt!.
Een andere vraag die velen bezig houdt, is de schuldvraag. Wie was er verantwoordelijk voor het lijden en sterven van onze Heer en Heiland?
Eeuwenlang wees de Kerk zonder te aarzelen de schuldigen aan: de Joden! “Zijn bloed kome over ons en onze kinderen!” Deze uitroep van de menigte, die in het evangelie van Matthéüs 27:25 opgetekend staat, werd aangegrepen om te bewijzen dat tot in lengte van dagen de Joden door de dood van Jezus zouden zijn vervloekt.
De schrijver Mattheüs zèlf trekt echter deze conclusie niet en de objectieve lezer zal de geciteerde tekst ook alleen maar lezen in het kader van het verhaal over de kruisiging, niet méér en niet minder, en dan nog afgezien van het feit dat het bloed van Jezus nooit een vloek, maar juist zegen en verlossing brengt!.
In Bijbels Optiek
Jezus stortte zijn bloed op Golgotha tot verlossing van en zegen voor de mensheid. Wie dat aanvaardt, ontvangt eeuwig leven.
Mattheüs heeft het hier weliswaar over ‘het volk’, maar zegt in een eerder hoofdstuk (26:5) met nadruk dat de vijanden van Jezus bang waren Hem in het openbaar te arresteren “omdat er geen opschudding zou ontstaan onder het volk”.
Uit alle evangeliën blijkt zonneklaar dat Jezus onder de Joodse volksmassa’s veel aanhangers had. De door Mattheüs genoemde vijandige menigte is dus niet ‘het volk’, maar een bepaalde groepering waarvan niet eens duidelijk is of ze überhaupt Joden genoemd mogen worden. Volgens de Halacha, de Joodse religieuze wetgeving, is het voor Joden namelijk absoluut onmogelijk om op de 14e Nisan een rechtszaak te voeren en een doodvonnis te voltrekken, laat staan bij te wonen.
Het optreden van Jezus, dat volstrekt niet op een omverwerping maar juist op een verdieping van de Joodse godsdienst gericht was, heeft onder de Schriftgeleerden van die tijd in het geheel geen beroering gewekt, en van die zijde heeft men waarschijnlijk niet eens aanleiding gevonden, om tegen Hem op te treden.
En de Farizeeën hadden volstrekt geen ruzie met Hem. Hun zogenaamde ‘twistgesprekken’ verschilden dan ook in geen enkel opzicht van de vele heftige theologische discussies tussen rabbijnen onderling.
Integendeel: regelmatig nodigden Farizeeën Hem uit voor een maaltijd (zie o.a. in Lucas 7:36, 11:37 en 14:1) en er behoorden zelfs ook enkele Farizeeën zoals Nicodemus tot Zijn volgelingen. Men liet Hem daarom ook ongehinderd in de tempel prediken (Mt. 26:55, Mc 14:48 en Lc 22:53).
De felle tegenstanders van Jezus waren dus zeker geen gelovige Joden en beslist niet representatief voor het Joodse volk! Het waren dan ook geen religieuze maar politieke overwegingen, die de vrijzinnige Sadduceeën en de Herodianen, die bijzonder beducht waren voor een herstel van het Davidische koningschap in de persoon van Jezus de Messias, er toe geleid hebben, om Zijn veroordeling bij Pilatus door te drijven.
Mattheüs heeft het hier weliswaar over ‘het volk’, maar zegt in een eerder hoofdstuk (26:5) met nadruk dat de vijanden van Jezus bang waren Hem in het openbaar te arresteren “omdat er geen opschudding zou ontstaan onder het volk”.
Uit alle evangeliën blijkt zonneklaar dat Jezus onder de Joodse volksmassa’s veel aanhangers had. De door Mattheüs genoemde vijandige menigte is dus niet ‘het volk’, maar een bepaalde groepering waarvan niet eens duidelijk is of ze überhaupt Joden genoemd mogen worden. Volgens de Halacha, de Joodse religieuze wetgeving, is het voor Joden namelijk absoluut onmogelijk om op de 14e Nisan een rechtszaak te voeren en een doodvonnis te voltrekken, laat staan bij te wonen.
Het optreden van Jezus, dat volstrekt niet op een omverwerping maar juist op een verdieping van de Joodse godsdienst gericht was, heeft onder de Schriftgeleerden van die tijd in het geheel geen beroering gewekt, en van die zijde heeft men waarschijnlijk niet eens aanleiding gevonden, om tegen Hem op te treden.
En de Farizeeën hadden volstrekt geen ruzie met Hem. Hun zogenaamde ‘twistgesprekken’ verschilden dan ook in geen enkel opzicht van de vele heftige theologische discussies tussen rabbijnen onderling.
Integendeel: regelmatig nodigden Farizeeën Hem uit voor een maaltijd (zie o.a. in Lucas 7:36, 11:37 en 14:1) en er behoorden zelfs ook enkele Farizeeën zoals Nicodemus tot Zijn volgelingen. Men liet Hem daarom ook ongehinderd in de tempel prediken (Mt. 26:55, Mc 14:48 en Lc 22:53).
De felle tegenstanders van Jezus waren dus zeker geen gelovige Joden en beslist niet representatief voor het Joodse volk! Het waren dan ook geen religieuze maar politieke overwegingen, die de vrijzinnige Sadduceeën en de Herodianen, die bijzonder beducht waren voor een herstel van het Davidische koningschap in de persoon van Jezus de Messias, er toe geleid hebben, om Zijn veroordeling bij Pilatus door te drijven.