Click here to edit.
Nu onderzoeken we: Handelingen 19:1-8 en 1 Corinthiërs 12:1-31.
Eerder in deze studie hebben wij aan de hand van 7 vragen een aantal Bijbelteksten geanalyseerd en daaruit onze conclusie getrokken wat de Bijbelse glossolalie ofwel de gave van het spreken in talen precies inhoudt, namelijk:
1) Bijbelse glossolalie is het vermogen om door de Heilige Geest in een vreemde taal te kunnen spreken die men van te voren niet heeft geleerd (Hnd 2:4).
2) Bijbelse glossolalie is door de Here gegeven aan de gelovigen die de zendingsopdracht uitvoeren (Mc 16:15-18) alsook aan de eerste bekeerde heidenen als bewijs dat ook zij erbij mogen horen (Hnd 10:44-48).
3) Bijbelse glossolalie is een merkteken van een apostel, dus van een zendeling (Mc 16:17, Mc 16:20, 2 Cor 12:12), dat hem bevestigt en legitimeert als gezondene van de Here en dient tevens als hulpmiddel bij de verkondiging van het Evangelie aan anderstaligen (Hnd 2:7-8). Het is geen teken voor de gelovigen, maar juist voor de ongelovigen (1 Cor 14:22), en dan met name voor de ongelovigen onder de Joden (1 Cor 1:22).
4) Bijbelse glossolalie richt zich op de eerste plaats op de Here omdat men God groot maakt in een taal niet men uit zichzelf niet beheerst (1 Cor 14:2, Hnd 10:45-46) en is daarom een teken voor degenen die het horen (Hnd 2:11), maar zij kan zich ook richten op de doelgroep van de zendeling (Mc 16:17).
5) Bijbelse glossolalie is geen onsamenhangend gebrabbel en geen zogenaamde hemelse taal, maar het zonder voorkennis spreken in bestaande menselijke talen (Hnd 2:5-11).
6) Bijbelse glossolalie is niet aan alle geestvervulde gelovigen gegeven, maar slechts aan een zeer beperkte groep met een specifieke bediening (Mc 16:17, 1 Cor 12:28-30) of onder bepaalde omstandigheden (Hnd 10:44-48, Hnd 19:1-6), want de Heilige Geest weet welke geestesgaven op een bepaalde tijd in een bepaalde situatie nodig zijn. Hij geeft Zijn gaven immers gelijk Hij wil (1 Cor 12:11).
7) Bijbelse glossolalie is zowel als tekengave alsook als hulpmiddel voor de zending door de veranderde omstandigheden grotendeels vervaagd en overbodig geworden (reeds Hebr 2:4 spreekt in de verleden tijd).
De meeste punten van deze Bijbels gefundeerde analyse gaan echter regelrecht, zoals we zagen, in tegen te praktijken binnen de kringen waar tegenwoordig het zogenaamde “spreken in tongen” wordt toegepast. Daar leert men namelijk precies het tegenovergestelde:
1) De “tongentaal” is het extatische uiten van onverstaanbare niet-menselijke klanken onder invloed van de Heilige Geest.
2) De “tongentaal” wordt aan elke christen gegeven met de doop in de Heilige Geest.
3) De “tongentaal” is een teken voor de gelovigen als het ultieme bewijs voor de doop in de Heilige Geest.
4) De “tongentaal” is een persoonlijke gebedstaal die de christen helpt om zichzelf te stichten.
5) De “tongentaal” is de taal der engelen en dus een hemelse taal.
6) De “tongentaal” behoort door iedere christen gesproken te worden, en wie niet in “tongen” spreekt is derhalve nog niet vervuld met de Heilige Geest en dus nog “in het vlees”.
7) De “tongentaal” is opnieuw gegeven aan geestvervulde christenen en daarom noemen zij zichzelf charismatische beweging vanwege de charismata, de gaven van de Heilige Geest.
Om zowel de gedachtegang alsook de gevoelswaarde van deze leerstellingen, die overigens door de meeste traditionele christelijke kerken alsook door de Messiaanse beweging worden afgewezen omdat zij onvoldoende Bijbels onderlegd zijn, te kunnen volgen, moeten wij even teruggaan in de tijd en de ontstaansgeschiedenis van de huidige charismatische beweging nader onderzoeken.
Het ontstaan van de charismatische beweging
De heidense priester Montanus leefde in de tweede helft van de tweede eeuw nabij Laodicea en begon na zijn bekering tot het christendom rond het jaar 172 allerlei extatische visioenen te ontvangen. Op grond daarvan stichtte hij in Phrygia samen met de twee profetessen Maximilla en Priscilla de eerste charismatische beweging, die later het Montanisme genoemd zou worden.
Eerder in deze studie hebben wij aan de hand van 7 vragen een aantal Bijbelteksten geanalyseerd en daaruit onze conclusie getrokken wat de Bijbelse glossolalie ofwel de gave van het spreken in talen precies inhoudt, namelijk:
1) Bijbelse glossolalie is het vermogen om door de Heilige Geest in een vreemde taal te kunnen spreken die men van te voren niet heeft geleerd (Hnd 2:4).
2) Bijbelse glossolalie is door de Here gegeven aan de gelovigen die de zendingsopdracht uitvoeren (Mc 16:15-18) alsook aan de eerste bekeerde heidenen als bewijs dat ook zij erbij mogen horen (Hnd 10:44-48).
3) Bijbelse glossolalie is een merkteken van een apostel, dus van een zendeling (Mc 16:17, Mc 16:20, 2 Cor 12:12), dat hem bevestigt en legitimeert als gezondene van de Here en dient tevens als hulpmiddel bij de verkondiging van het Evangelie aan anderstaligen (Hnd 2:7-8). Het is geen teken voor de gelovigen, maar juist voor de ongelovigen (1 Cor 14:22), en dan met name voor de ongelovigen onder de Joden (1 Cor 1:22).
4) Bijbelse glossolalie richt zich op de eerste plaats op de Here omdat men God groot maakt in een taal niet men uit zichzelf niet beheerst (1 Cor 14:2, Hnd 10:45-46) en is daarom een teken voor degenen die het horen (Hnd 2:11), maar zij kan zich ook richten op de doelgroep van de zendeling (Mc 16:17).
5) Bijbelse glossolalie is geen onsamenhangend gebrabbel en geen zogenaamde hemelse taal, maar het zonder voorkennis spreken in bestaande menselijke talen (Hnd 2:5-11).
6) Bijbelse glossolalie is niet aan alle geestvervulde gelovigen gegeven, maar slechts aan een zeer beperkte groep met een specifieke bediening (Mc 16:17, 1 Cor 12:28-30) of onder bepaalde omstandigheden (Hnd 10:44-48, Hnd 19:1-6), want de Heilige Geest weet welke geestesgaven op een bepaalde tijd in een bepaalde situatie nodig zijn. Hij geeft Zijn gaven immers gelijk Hij wil (1 Cor 12:11).
7) Bijbelse glossolalie is zowel als tekengave alsook als hulpmiddel voor de zending door de veranderde omstandigheden grotendeels vervaagd en overbodig geworden (reeds Hebr 2:4 spreekt in de verleden tijd).
De meeste punten van deze Bijbels gefundeerde analyse gaan echter regelrecht, zoals we zagen, in tegen te praktijken binnen de kringen waar tegenwoordig het zogenaamde “spreken in tongen” wordt toegepast. Daar leert men namelijk precies het tegenovergestelde:
1) De “tongentaal” is het extatische uiten van onverstaanbare niet-menselijke klanken onder invloed van de Heilige Geest.
2) De “tongentaal” wordt aan elke christen gegeven met de doop in de Heilige Geest.
3) De “tongentaal” is een teken voor de gelovigen als het ultieme bewijs voor de doop in de Heilige Geest.
4) De “tongentaal” is een persoonlijke gebedstaal die de christen helpt om zichzelf te stichten.
5) De “tongentaal” is de taal der engelen en dus een hemelse taal.
6) De “tongentaal” behoort door iedere christen gesproken te worden, en wie niet in “tongen” spreekt is derhalve nog niet vervuld met de Heilige Geest en dus nog “in het vlees”.
7) De “tongentaal” is opnieuw gegeven aan geestvervulde christenen en daarom noemen zij zichzelf charismatische beweging vanwege de charismata, de gaven van de Heilige Geest.
Om zowel de gedachtegang alsook de gevoelswaarde van deze leerstellingen, die overigens door de meeste traditionele christelijke kerken alsook door de Messiaanse beweging worden afgewezen omdat zij onvoldoende Bijbels onderlegd zijn, te kunnen volgen, moeten wij even teruggaan in de tijd en de ontstaansgeschiedenis van de huidige charismatische beweging nader onderzoeken.
Het ontstaan van de charismatische beweging
De heidense priester Montanus leefde in de tweede helft van de tweede eeuw nabij Laodicea en begon na zijn bekering tot het christendom rond het jaar 172 allerlei extatische visioenen te ontvangen. Op grond daarvan stichtte hij in Phrygia samen met de twee profetessen Maximilla en Priscilla de eerste charismatische beweging, die later het Montanisme genoemd zou worden.
Click here to edit.
Montanus, die de eerste charismaticus van de christelijke kerk wordt genoemd.
Veel praktijken van de Montanisten zoals de gebrabbelde tongentaal, vallen in de geest met stuiptrekkingen enz. werden opnieuw geïntroduceerd door de charismatische beweging in de twintigste eeuw, die om deze reden dan ook door critici neomontanistisch wordt genoemd. Evenals de moderne charismatici hielden ook de Montanisten vast aan de belangrijkste christelijke dogma's, maar weken door hun spirituele ervaringen en vermeende profetische openbaringen af van het officiële christendom.
De beweging kende een groot succes in de Romeinse provincie Asia en verspreidde zich vanuit Phrygia later ook over Noord-Afrika en zelfs het gehele Romeinse rijk tot Rome aan toe! De steden Pepuza en Tymium waren voor de Montanisten heilige steden zoals Rome voor de katholieken en op sommige plaatsen zoals bijvoorbeeld Ancyra in Galatia stond het Montanisme op het punt de officiële christelijke gemeente te verdringen. Zelfs de bekende kerkvader Tertullianus sloot zich in het jaar 207 bij deze charismatische beweging aan.
Zowel de omvang alsook de impact van het Montanisme bracht echter een reactie teweeg bij enkele christelijke apologeten zoals Hippolytus, Apollonius, Melito, Miltiades en Apollinaris. Zij voerden volgens Eusebius o.a. aan dat echte profeten van God in tegenstelling tot de montanisten niet in trance raken, geen extatische brabbeltaal of onverstaanbare klanken uiten, niet achterover vallen, zich niet verrijken door collectegeld en vooral geen profetieën uitspreken die niet uitkomen. Dat alles was bij de Montanisten blijkbaar wel het geval. Zo worden door de geschiedschrijvers diverse gevallen van niet-vervulde profetieën vermeld, waaronder die van Maximilla.
In de charismatische samenkomsten speelde extase een belangrijke rol en profetieën werden dan ook doorgaans uitgesproken in een extatische toestand. Het spreken in tongen d.m.v. gebrabbel was hierbij een veel voorkomend verschijnsel en werd ervaren als een rechtstreeks spreken van de Geest door de mens heen.
De mate van extase en ervaring waren vaak zo sterk dat men niet langer op de benen kon blijven staan en men dan achterover viel. In een dergelijke toestand ontving men dan beelden, gezichten en profetieën.
Een belangrijk kenmerk van het Montanisme was de dominerende rol van de vrouwen, want zij waren nadrukkelijk aanwezig, kregen de meeste gezichten en spraken het meest in tongen.
De beweging is immers niet alleen rondom Montanus ontstaan, maar ook rondom de reeds genoemde twee profetessen Maximilla en Priscilla. Dit was duidelijk in strijd met de toen nog heersende christelijke opvatting die gebaseerd was op de instructie die Paulus juist ook met het oog op de glossolalie gaf: “Zoals in alle gemeenten der heiligen moeten de vrouwen in de gemeenten zwijgen; want het is haar niet vergund te spreken, maar zij moeten ondergeschikt blijven, zoals ook de wet zegt.” (1 Corinthiërs 14:34-35).
Veel praktijken van de Montanisten zoals de gebrabbelde tongentaal, vallen in de geest met stuiptrekkingen enz. werden opnieuw geïntroduceerd door de charismatische beweging in de twintigste eeuw, die om deze reden dan ook door critici neomontanistisch wordt genoemd. Evenals de moderne charismatici hielden ook de Montanisten vast aan de belangrijkste christelijke dogma's, maar weken door hun spirituele ervaringen en vermeende profetische openbaringen af van het officiële christendom.
De beweging kende een groot succes in de Romeinse provincie Asia en verspreidde zich vanuit Phrygia later ook over Noord-Afrika en zelfs het gehele Romeinse rijk tot Rome aan toe! De steden Pepuza en Tymium waren voor de Montanisten heilige steden zoals Rome voor de katholieken en op sommige plaatsen zoals bijvoorbeeld Ancyra in Galatia stond het Montanisme op het punt de officiële christelijke gemeente te verdringen. Zelfs de bekende kerkvader Tertullianus sloot zich in het jaar 207 bij deze charismatische beweging aan.
Zowel de omvang alsook de impact van het Montanisme bracht echter een reactie teweeg bij enkele christelijke apologeten zoals Hippolytus, Apollonius, Melito, Miltiades en Apollinaris. Zij voerden volgens Eusebius o.a. aan dat echte profeten van God in tegenstelling tot de montanisten niet in trance raken, geen extatische brabbeltaal of onverstaanbare klanken uiten, niet achterover vallen, zich niet verrijken door collectegeld en vooral geen profetieën uitspreken die niet uitkomen. Dat alles was bij de Montanisten blijkbaar wel het geval. Zo worden door de geschiedschrijvers diverse gevallen van niet-vervulde profetieën vermeld, waaronder die van Maximilla.
In de charismatische samenkomsten speelde extase een belangrijke rol en profetieën werden dan ook doorgaans uitgesproken in een extatische toestand. Het spreken in tongen d.m.v. gebrabbel was hierbij een veel voorkomend verschijnsel en werd ervaren als een rechtstreeks spreken van de Geest door de mens heen.
De mate van extase en ervaring waren vaak zo sterk dat men niet langer op de benen kon blijven staan en men dan achterover viel. In een dergelijke toestand ontving men dan beelden, gezichten en profetieën.
Een belangrijk kenmerk van het Montanisme was de dominerende rol van de vrouwen, want zij waren nadrukkelijk aanwezig, kregen de meeste gezichten en spraken het meest in tongen.
De beweging is immers niet alleen rondom Montanus ontstaan, maar ook rondom de reeds genoemde twee profetessen Maximilla en Priscilla. Dit was duidelijk in strijd met de toen nog heersende christelijke opvatting die gebaseerd was op de instructie die Paulus juist ook met het oog op de glossolalie gaf: “Zoals in alle gemeenten der heiligen moeten de vrouwen in de gemeenten zwijgen; want het is haar niet vergund te spreken, maar zij moeten ondergeschikt blijven, zoals ook de wet zegt.” (1 Corinthiërs 14:34-35).
Click here to edit.
De christelijke bisschop Eusebius.
Volgens Eusebius (260-339) hebben de toenmalige leiders van het officiële christendom al deze praktijken van het Montanisme als ketterse leer afgekeurd en het spreken in tongen door middel van onverstaanbaar gebrabbel zelfs aangegeven als demonisch, want veel van de geloofsuitingen der Montanisten vertoonden opvallende overeenkomsten met de Phrygische gebruiken in de zogenaamde Kybele-cultus, waarvan Montanus voor zijn bekering immers een priester is geweest.
Volgens Eusebius (260-339) hebben de toenmalige leiders van het officiële christendom al deze praktijken van het Montanisme als ketterse leer afgekeurd en het spreken in tongen door middel van onverstaanbaar gebrabbel zelfs aangegeven als demonisch, want veel van de geloofsuitingen der Montanisten vertoonden opvallende overeenkomsten met de Phrygische gebruiken in de zogenaamde Kybele-cultus, waarvan Montanus voor zijn bekering immers een priester is geweest.
Click here to edit.
Cybele, de Magna Mater (Moedergodin of Grote Moeder), die werd vereerd als vruchtbaarheidsgodin.
Het was daarom niet zonder reden dat de kerkvaders de charismatici in de tweede eeuw streng veroordeelden en uitsloten. Maar desalniettemin werden er nog in de zevende eeuw sporen van het Montanisme waargenomen en door de hele kerkgeschiedenis heen kwamen ook later nog allerlei charismatische bewegingen voor, die eveneens opvielen door extatische lichamelijke uitingen zoals achterover vallen, hevig schudden, trillen en beven, door hen zelf manifestaties genoemd, visioenen, gebrul en toestanden van trance, maar vooral ook profetieën die niet uitkwamen.
Het was daarom niet zonder reden dat de kerkvaders de charismatici in de tweede eeuw streng veroordeelden en uitsloten. Maar desalniettemin werden er nog in de zevende eeuw sporen van het Montanisme waargenomen en door de hele kerkgeschiedenis heen kwamen ook later nog allerlei charismatische bewegingen voor, die eveneens opvielen door extatische lichamelijke uitingen zoals achterover vallen, hevig schudden, trillen en beven, door hen zelf manifestaties genoemd, visioenen, gebrul en toestanden van trance, maar vooral ook profetieën die niet uitkwamen.
Click here to edit.
Cornelius Jansenius, bisschop van Ieper en hoogleraar te Leuven.
Voorbeelden zien wij bij het katholieke Jansenisme in de zeventiende eeuw, dat als ketterse beweging werd beschouwd en onder de Hugenoten in de jaren 1683 tot 1686, die in Frankrijk door de rooms-katholieke kerk hevig vervolgd werden. Maar lang niet alle Hugenoten beoefenden het spreken in tongen en andere geestesgaven, wat blijkt uit het feit dat in Londen charismatische vluchtelingen van deze beweging vanwege hun buitengewone profetieën en trance-ervaringen afgewezen werden door de plaatselijke gemeenschap van Hugenoten. Daarom organiseerden zij op marktpleinen en andere openbare ruimten hun eigen bijeenkomsten, die zich kenmerkten door het spreken in tongen en het vallen in de geest. Ook in een andere charismatische groep van die tijd, de zogenaamde “Shakers”, deden zich allerlei manifestaties voor. De naam zegt het eigenlijk al.
Voorbeelden zien wij bij het katholieke Jansenisme in de zeventiende eeuw, dat als ketterse beweging werd beschouwd en onder de Hugenoten in de jaren 1683 tot 1686, die in Frankrijk door de rooms-katholieke kerk hevig vervolgd werden. Maar lang niet alle Hugenoten beoefenden het spreken in tongen en andere geestesgaven, wat blijkt uit het feit dat in Londen charismatische vluchtelingen van deze beweging vanwege hun buitengewone profetieën en trance-ervaringen afgewezen werden door de plaatselijke gemeenschap van Hugenoten. Daarom organiseerden zij op marktpleinen en andere openbare ruimten hun eigen bijeenkomsten, die zich kenmerkten door het spreken in tongen en het vallen in de geest. Ook in een andere charismatische groep van die tijd, de zogenaamde “Shakers”, deden zich allerlei manifestaties voor. De naam zegt het eigenlijk al.
Click here to edit.
De Shakers leven in commune, waren sober en matig en werkten hard. De enige uitlaatklep voor emotie was de dans, die de aanbidding van de Shakers kenmerkte, en waaraan de sekte haar naam dankte. Als de shakers de godsdienstige dansen uitvoerden, trilden ze van opwinding.
In 1740 brak in Londen het zogenaamde “lachen in de geest” uit onder diverse vrouwen van de Quakers. John Wesley beschouwde dit vreemd verschijnsel als een gevolg van Wedergeboorte en het is dan ook niet verwonderlijk dat hij zich in 1750 positief uitliet over het Montanisme.
Andere voorbeelden vinden wij tijdens de zogenaamde Schotse Opwekking. Op 18 februari 1742 begonnen zowel tijdens een samenkomst onder leiding van de Schotse predikant William McCulloch te Cambuslang alsook in de gemeente van James Robe te Kilsyth vlakbij Cambuslang na drie dagen van bidden en vasten allerlei lichamelijke manifestaties plaats te vinden. Mensen vielen spontaan achterover en voelden hevige pijnen in hun lichaam. Zij raakten in trance en begonnen in tongen te gillen.
Ook deze vreemde verschijnselen schreef men aan de werking van de Heilige Geest toe zonder het ernstig te toetsen aan het Woord.
Soortgelijke ervaringen deden zich in 1749 ook in Nederland voor bij het uitbreken van de zogenaamde “Nijkerker Beroerselen”.
In de herfst van het jaar 1801 vond in het Amerikaanse Cane Ridge het eerste massale vallen in de geest plaats tijdens een zogenaamde “Great Revival Camp Meeting” van 25000 christenen onder leiding van Barton W. Stone.
In 1740 brak in Londen het zogenaamde “lachen in de geest” uit onder diverse vrouwen van de Quakers. John Wesley beschouwde dit vreemd verschijnsel als een gevolg van Wedergeboorte en het is dan ook niet verwonderlijk dat hij zich in 1750 positief uitliet over het Montanisme.
Andere voorbeelden vinden wij tijdens de zogenaamde Schotse Opwekking. Op 18 februari 1742 begonnen zowel tijdens een samenkomst onder leiding van de Schotse predikant William McCulloch te Cambuslang alsook in de gemeente van James Robe te Kilsyth vlakbij Cambuslang na drie dagen van bidden en vasten allerlei lichamelijke manifestaties plaats te vinden. Mensen vielen spontaan achterover en voelden hevige pijnen in hun lichaam. Zij raakten in trance en begonnen in tongen te gillen.
Ook deze vreemde verschijnselen schreef men aan de werking van de Heilige Geest toe zonder het ernstig te toetsen aan het Woord.
Soortgelijke ervaringen deden zich in 1749 ook in Nederland voor bij het uitbreken van de zogenaamde “Nijkerker Beroerselen”.
In de herfst van het jaar 1801 vond in het Amerikaanse Cane Ridge het eerste massale vallen in de geest plaats tijdens een zogenaamde “Great Revival Camp Meeting” van 25000 christenen onder leiding van Barton W. Stone.
Click here to edit.
Barton W. Stone organiseerde als eerste massameetings, zoals nu de charismatische beweging nog
steeds doet.
Opeens raakten de mensen in trance en in één moment vielen er onder het uiten van een scherpe gil meer dan 500 mensen tegelijk achterover op de grond! Sommigen bleven maar een kwartiertje liggen, maar anderen zelfs 24 uur!!! Bijzonder opvallend waren manifestaties als het razendsnel op en neer springen als kikkers, heen en weer rennen, over de grond rollen, schudden en zelfs het maken van dierengeluiden zoals brullen en blaffen! Ook deze vreemde en zelfs mensonterende verschijnselen, die wij nergens in de Bijbel terugvinden, werden gezien als een geweldige werking van Gods Geest!
Honderd jaar later kwam eveneens in Amerika de huidige charismatische beweging op, die destijds door kritische medegelovigen tongenbeweging genoemd werd omdat het spreken in tongen namelijk vanaf haar ontstaan en ook in de jaren daarna het meest opvallende kenmerk van deze groepering was.
Het begon allemaal met Charles Fox Parham in Amerika. Hij was één van de grondleggers van de pinksterbeweging, die vanuit de heiligingsbeweging ontstond.
Click here to edit.
Charles Fox Parham.
Hij was ervan overtuigd, dat de tongentaal het ultieme bewijs was voor de doop in de Heilige Geest. Hij deelde deze overtuiging met een aantal medegelovigen en tijdens de jaarwisseling van 1900/1901 werd aan Parham op de Bijbelschool die hij destijds had opgericht door een jonge zuster, een zekere Agnes Ozman, gevraagd om haar de handen op te leggen en terwijl hij dit deed begon zij opeens te spreken in tongen! De eerste persoon die in de twintigste eeuw in tongen sprak, meer dan zeventien eeuwen na het door vrouwen gedomineerde Montanisme was dus opnieuw een vrouw!
Reeds dit feit zou ons tot voorzichtigheid moeten stemmen gezien de uitspraken van Paulus hieromtrent (1 Cor 14:34-35). In de jaren 1902 en 1903 gebeurden nog enkele gevallen van het spreken in tongen, die bekend staan als de opwekking van Opeka in Kansas.
William Seymour, één van de leerlingen van Parham, ging diens leer na voltooiing van de Bijbelschool in een klein kerkje van de "Pentecost Church of Nazarene" aan de Azusastreet in Los Angeles verkondigen. Dit leidde echter tot een conflict met de moederkerk en uiteindelijk vormde de leer van het spreken in tongen de aanleiding tot een breuk tussen de heiligingsbeweging en de opkomende charismatische beweging.
De Church of the Nazarene liet het voorvoegsel “Pentecost” vallen terwijl de afgescheiden groep zich voortaan juist wel “Pentecost Church” noemde en dus “Nazarene” wegliet.
In 1906 sprak men opnieuw van een opwekking, de zogeheten “Azuza-opwekking”, want toen ervoeren de mensen massaal een doop in de Heilige Geest zoals zij dit noemden en begonnen allemaal in tongen te spreken. Er vonden allerlei genezingen plaats en velen kregen gezichten en profetieën.
Maar dat was nog niet alles, want naast al die onverklaarbare manifestaties was ook het feit, dat nu ook de zusters in de opwekkingsbeweging voor het eerst leidinggevende functies kregen en zelfs mochten prediken een ingrijpende verandering in het toenmalige christendom!
Click here to edit.
De Azusastreet in Los Angelos met één van haar belangrijkste ‘opwekkingspredikers’ William Seymour.
Vanuit de Azusastreet verspreidde zich de nieuwe beweging al gauw over de gehele wereld met de leer dat alléén degenen die in tongen spreken en dus gedoopt zijn in de Heilige Geest, wedergeboren christenen zijn, maar dat traditionele christenen die niet in tongen spreken blijkbaar niet vervuld zijn met de Heilige Geest en derhalve nog “in het vlees” zijn. Zij worden beschouwd als wereldse christenen.
Deze leer verklaart dan ook de grote charismatische zendingsdrang naar de zogeheten “kerkmensen” toe. Op zich is er niets mis met het sterke verlangen om broeders en zusters, waarvan men het idee heeft dat zij de volle waarheid nog niet weten, daarvan proberen te overtuigen en hen deze aanvulling op hun geloofsleven door te geven. Dat doet iedere christen. Maar het moet wel gebaseerd zijn op het geschreven Woord van God en niet op allerlei gevoelens, spirituele ervaringen of openbaringen die in de Bijbel niet of onvoldoende verifieerbaar zijn. Vandaar het doel van deze uitgebreide Bijbelstudie om deze vage, maar helaas in toenemende mate aanvaarde leerstellingen met behulp van Gods Woord nauwkeurig te onderzoeken en te weerleggen.
Zo zijn de charismatische opvattingen betreffende het spreken in tongen helaas gebaseerd op een verkeerde interpretatie van de 35 verwijzingen naar deze tekengave, waarbij blijkbaar weinig rekening wordt gehouden met haar oorspronkelijke bedoeling: tot welzijn van allen
(1 Cor 12:7) en als teken voor de Joden (1 Cor 1:22 en 14:22).
Van deze tekstverwijzingen zijn er 28 te vinden in de eerste brief van Paulus aan de Corinthiërs, waar hij ingaat op een verkeerde toepassing van deze gave. Maar helaas ziet men de vermanende woorden van Paulus vaak als een aanmoediging om het spreken in tongen juist wel te doen zoals de Corinthiërs het deden en daardoor wordt het tegenovergestelde geleerd van datgene wat Paulus eigenlijk als waarschuwing bedoelde. De overige 7 tekstverwijzingen vinden wij bij de zendingsopdracht volgens Marcus en bij de beschrijving van de drie gebeurtenissen in het boek Handelingen, waarbij de gave van het spreken in talen daadwerking op de juiste wijze heeft plaats gevonden. De eerste twee gebeurtenissen hebben we eerder reeds behandeld en de derde en tevens laatste zullen we nu nader onder de loep nemen.
Handelingen 19:1-8
“En terwijl Apollos te Korinthe was, geschiedde het, dat Paulus, na door de bovenlanden gereisd te zijn, te Efeze kwam, en daar enige discipelen vond. En hij zeide tot hen: Hebt gij de Heilige Geest ontvangen, toen gij tot het geloof kwaamt? Doch zij zeiden tot hem: Wij hebben zelfs niet gehoord, dat er een Heilige Geest is. En hij zeide tot hen: Waarin zijt gij dan ondergedompeld? En zij zeiden: In de onderdompeling van Johannes. Maar Paulus zeide: Johannes deed een onderdompeling van bekering en zeide tot het volk, dat zij moesten geloven in Hem, die na hem kwam, dat is in Jezus. En toen zij dit hoorden, lieten zij zich onderdompelen in de naam van de Here Jezus. En toen Paulus hun de handen oplegde, kwam de Heilige Geest over hen, en zij spraken in talen en profeteerden. En het waren in het geheel ongeveer twaalf mannen. En Paulus ging naar de synagoge en trad drie maanden lang vrijmoedig op, om hen door besprekingen te overtuigen aangaande het Koninkrijk Gods.” (Handelingen]2:1-14 en 41-43).
Nadat Paulus Galatia en Frygia doorreisd had, en zelfs ook de noordelijk gelegen bovenlanden Pontus en Bithynia was doorgetrokken, kwam hij naar Efeze, een belangrijke stad die vermaard was om haar schoonheid en het grote amfitheater alsook wegens de alom bekende tempel voor Diana.
In deze heidense stad vol Griekse en Romeinse afgodsbeelden had Paulus een ontmoeting met twaalf Joodse mannen van wie veel Bijbeluitleggers dachten dat dit christenen waren omdat zij discipelen worden genoemd. Maar dat zegt verder niets, want binnen het Jodendom was het vanouds heel gewoon dat iedere Rabbi en geleerde zijn eigen discipelen had.
Vanuit de Azusastreet verspreidde zich de nieuwe beweging al gauw over de gehele wereld met de leer dat alléén degenen die in tongen spreken en dus gedoopt zijn in de Heilige Geest, wedergeboren christenen zijn, maar dat traditionele christenen die niet in tongen spreken blijkbaar niet vervuld zijn met de Heilige Geest en derhalve nog “in het vlees” zijn. Zij worden beschouwd als wereldse christenen.
Deze leer verklaart dan ook de grote charismatische zendingsdrang naar de zogeheten “kerkmensen” toe. Op zich is er niets mis met het sterke verlangen om broeders en zusters, waarvan men het idee heeft dat zij de volle waarheid nog niet weten, daarvan proberen te overtuigen en hen deze aanvulling op hun geloofsleven door te geven. Dat doet iedere christen. Maar het moet wel gebaseerd zijn op het geschreven Woord van God en niet op allerlei gevoelens, spirituele ervaringen of openbaringen die in de Bijbel niet of onvoldoende verifieerbaar zijn. Vandaar het doel van deze uitgebreide Bijbelstudie om deze vage, maar helaas in toenemende mate aanvaarde leerstellingen met behulp van Gods Woord nauwkeurig te onderzoeken en te weerleggen.
Zo zijn de charismatische opvattingen betreffende het spreken in tongen helaas gebaseerd op een verkeerde interpretatie van de 35 verwijzingen naar deze tekengave, waarbij blijkbaar weinig rekening wordt gehouden met haar oorspronkelijke bedoeling: tot welzijn van allen
(1 Cor 12:7) en als teken voor de Joden (1 Cor 1:22 en 14:22).
Van deze tekstverwijzingen zijn er 28 te vinden in de eerste brief van Paulus aan de Corinthiërs, waar hij ingaat op een verkeerde toepassing van deze gave. Maar helaas ziet men de vermanende woorden van Paulus vaak als een aanmoediging om het spreken in tongen juist wel te doen zoals de Corinthiërs het deden en daardoor wordt het tegenovergestelde geleerd van datgene wat Paulus eigenlijk als waarschuwing bedoelde. De overige 7 tekstverwijzingen vinden wij bij de zendingsopdracht volgens Marcus en bij de beschrijving van de drie gebeurtenissen in het boek Handelingen, waarbij de gave van het spreken in talen daadwerking op de juiste wijze heeft plaats gevonden. De eerste twee gebeurtenissen hebben we eerder reeds behandeld en de derde en tevens laatste zullen we nu nader onder de loep nemen.
Handelingen 19:1-8
“En terwijl Apollos te Korinthe was, geschiedde het, dat Paulus, na door de bovenlanden gereisd te zijn, te Efeze kwam, en daar enige discipelen vond. En hij zeide tot hen: Hebt gij de Heilige Geest ontvangen, toen gij tot het geloof kwaamt? Doch zij zeiden tot hem: Wij hebben zelfs niet gehoord, dat er een Heilige Geest is. En hij zeide tot hen: Waarin zijt gij dan ondergedompeld? En zij zeiden: In de onderdompeling van Johannes. Maar Paulus zeide: Johannes deed een onderdompeling van bekering en zeide tot het volk, dat zij moesten geloven in Hem, die na hem kwam, dat is in Jezus. En toen zij dit hoorden, lieten zij zich onderdompelen in de naam van de Here Jezus. En toen Paulus hun de handen oplegde, kwam de Heilige Geest over hen, en zij spraken in talen en profeteerden. En het waren in het geheel ongeveer twaalf mannen. En Paulus ging naar de synagoge en trad drie maanden lang vrijmoedig op, om hen door besprekingen te overtuigen aangaande het Koninkrijk Gods.” (Handelingen]2:1-14 en 41-43).
Nadat Paulus Galatia en Frygia doorreisd had, en zelfs ook de noordelijk gelegen bovenlanden Pontus en Bithynia was doorgetrokken, kwam hij naar Efeze, een belangrijke stad die vermaard was om haar schoonheid en het grote amfitheater alsook wegens de alom bekende tempel voor Diana.
In deze heidense stad vol Griekse en Romeinse afgodsbeelden had Paulus een ontmoeting met twaalf Joodse mannen van wie veel Bijbeluitleggers dachten dat dit christenen waren omdat zij discipelen worden genoemd. Maar dat zegt verder niets, want binnen het Jodendom was het vanouds heel gewoon dat iedere Rabbi en geleerde zijn eigen discipelen had.
Click here to edit.
Zo had Jezus als rabbi ook Zijn talmidim, die beter bekend zijn als Zijn leerlingen of discipelen. Hier een discussie op het tempelplein met de Fazizeeën en Sadduceeën.
Deze mannen die Paulus in Efeze heeft ontmoet, waren geen Grieken en ook geen Romeinen, maar Joden. Hoe dat te weten?
Ten eerste zal hij wel niet iedereen op straat zomaar hebben aangesproken, maar deze mannen als medejoden herkend hebben aan de duidelijk zichtbare kwasten op de hoeken van hun kleding.
Ten tweede maakt de hele context van Handelingen 19 eigenlijk al duidelijk dat het hier gaat om Joodse mannen en ook vers 8 spreekt over de “synagoge”. Bovendien lezen wij dat zij ondergedompeld waren in de onderdompeling van Johannes en dus waren zij discipelen van Johannes.
Onder andere in Lucas 7:18-19 lezen wij, dat Johannes inderdaad eigen discipelen had, en dat deze discipelen uitsluitend Joden waren en beslist geen heidenen, wat blijkt uit het feit dat de engel Gabriël reeds voor zijn geboorte heeft aangekondigd, dat Johannes als nazireeër de opdracht kreeg om velen van de kinderen Israëls te bekeren tot de Eeuwige, hun God (Lc 1:16).
Deze twaalf mannen waren dus beslist geen christenen, en zeker niet in de huidige betekenis van dit woord, maar ook geen Messiasbelijdende Joden, want als zij nog nooit van de Heilige Geest gehoord hadden, dan hadden zij ook nooit iets over Jezus gehoord, want als discipelen van Johannes zouden ze anders wel geweten moeten hebben dat de Heilige Geest als een duif op Jezus neerdaalde nadat Hij was ondergedompeld (Mt 3:16, Mc 1:10, Lc 3:22, Joh 1:32).
Deze mannen die Paulus in Efeze heeft ontmoet, waren geen Grieken en ook geen Romeinen, maar Joden. Hoe dat te weten?
Ten eerste zal hij wel niet iedereen op straat zomaar hebben aangesproken, maar deze mannen als medejoden herkend hebben aan de duidelijk zichtbare kwasten op de hoeken van hun kleding.
Ten tweede maakt de hele context van Handelingen 19 eigenlijk al duidelijk dat het hier gaat om Joodse mannen en ook vers 8 spreekt over de “synagoge”. Bovendien lezen wij dat zij ondergedompeld waren in de onderdompeling van Johannes en dus waren zij discipelen van Johannes.
Onder andere in Lucas 7:18-19 lezen wij, dat Johannes inderdaad eigen discipelen had, en dat deze discipelen uitsluitend Joden waren en beslist geen heidenen, wat blijkt uit het feit dat de engel Gabriël reeds voor zijn geboorte heeft aangekondigd, dat Johannes als nazireeër de opdracht kreeg om velen van de kinderen Israëls te bekeren tot de Eeuwige, hun God (Lc 1:16).
Deze twaalf mannen waren dus beslist geen christenen, en zeker niet in de huidige betekenis van dit woord, maar ook geen Messiasbelijdende Joden, want als zij nog nooit van de Heilige Geest gehoord hadden, dan hadden zij ook nooit iets over Jezus gehoord, want als discipelen van Johannes zouden ze anders wel geweten moeten hebben dat de Heilige Geest als een duif op Jezus neerdaalde nadat Hij was ondergedompeld (Mt 3:16, Mc 1:10, Lc 3:22, Joh 1:32).
Click here to edit.
Paulus van Tarsus, zoals in 1635 werd geschilderd door Rembrandt van Rhijn.
Maar zij kwamen wel tot geloof in de God van hun vaderen zoals Paulus constateerde (vers 2) en zij moeten ongetwijfeld ook wel een sterke Messiasverwachting gehad hebben, want dat was immers de boodschap die Johannes verkondigde. Daarom hadden ze ook geen hele preek, maar slechts een kleine hint nodig om te beseffen dat Jezus inderdaad de langverwachte Messias was waar hun leermeester het altijd over had en zij lieten zich onmiddellijk onderdompelen in de naam van Jezus. En toen Paulus hun de handen oplegde, kwam de Heilige Geest over hen, en zij spraken in talen en profeteerden.
Ziet u dat het hier precies andersom gegaan is dan bij Cornelius en zijn huis in Hnd 10 het geval was? De volgorde is hier omgekeerd. Deze Romeinen werden eerst vervuld met Gods Geest en spraken in talen als teken voor Petrus en zijn Joodse begeleiders om hen ervan te overtuigen dat de Here ook de gelovigen uit de volken heeft aangenomen en het daarom geoorloofd is hen onder te dompelen.
Petrus mag dit teken later ook als bewijs aanhalen in de gemeente, die dat in eerste instantie niet kan geloven. De Joodse mannen in Hnd 19 daarentegen hadden de Heilige Geest echter nog niet ontvangen, omdat ze sowieso van Zijn bestaan nog niet wisten! Zij kenden alleen de prediking van Johannes de Doper en waren ondergedompeld met zijn doop.
Dat deze mensen gelovig waren en de Messias verwachtten, betekent nog niet dat ze dan ook automatisch Messiasbelijdend waren. Deze mensen hoorden dus de het Blijde Nieuws, kwamen tot het levende geloof en werden opnieuw ondergedompeld, deze keer in de naam van hun eigen Joodse Messias Jezus!
En toen Paulus hun de handen oplegde, kwam de Heilige Geest over hen, en zij spraken in talen en profeteerden net zoals het in het huis van Cornelius was gebeurd. Zij, die zo even zelfs niet eens wisten dat er überhaupt een Heilige Geest is, waren nu zelf vervuld van Hem en kregen Zijn genadegaven opdat dit een teken naar elkaar toe was en zijzelf de verborgenheden van het koninkrijk Gods zouden verstaan, want evenals de wind, blaast de Geest waarheen en wanneer Hij wil.
Uit deze gebeurtenissen zien wij, dat zowel Joden als heidenen dezelfde Geest van God ontvingen en het uiterlijke teken van het spreken in talen bewees dat zij nu allen op dezelfde wijze tot het lichaam van Jezus behoorden. Maar de tekengave van het spreken in vreemde talen kwam alleen op heel bijzondere momenten voor, namelijk bij grensoverschrijdende gebeurtenissen zoals bijv. wanneer de eerste heidenen werden toegelaten in de Messiasbelijdende Joodse gemeente.
Maar dat alleen is niet voldoende, er hoort nog iets bij: om een teken te kunnen zijn moeten daar ook Joden bij aanwezig zijn, om precies te zijn: ongelovige Joden, want zoals reeds diverse keren aangehaald is, is het spreken in vreemde talen een teken voor de ongelovige Joden. De charismatische leer zegt daarentegen dat het een teken is voor de gelovigen, want door de tongentaal ben je er zeker van dat je gedoopt bent in de Heilige Geest.
De Bijbel leert ons echter dat het juist een bewijs is voor de ongelovigen onder de Joden dat de Heilige Geest daadwerkelijk is gegeven aan de Messiasbelijdende gemeente.
Een ander argument dat de charismatische beweging aangrijpt om haar leer ook vanuit het Woord te verdedigen is het benadrukken van de passage in het bovenstaande Schriftgedeelte, dat Paulus deze mannen de handen oplegde en zij vervolgens in talen spraken en profeteerden. Zie je wel, zeggen ze dan, je krijgt de Heilige Geest door middel van handenoplegging! En daarom wordt er in talrijke samenkomsten een oproep gedaan om naar voren te komen zodat er onder handoplegging met je gebeden wordt voor de vervulling met de Heilige Geest.
Click here to edit.
Handoplegging is in de christelijke gemeente bedoeld om Gods zegen door te geven aan een kind of een volwassene voor bijv. het speciaal vervullen van een ambt.
Paulus legde hen echter niet de handen op met de bedoeling om een geestelijke overdracht tot stand te brengen, maar om hen te zegenen. Paulus was immers een Jood en ook zij waren Joden en in het Jodendom wordt de handoplegging vanouds toegepast om te zegenen evenals de aartsvaders deden. Zo worden reeds eeuwenlang Joodse kinderen onder handenoplegging op Erev Shabat gezegend met de zegen van
Genesis 48:14.
Wat er in charismatische kringen vaak gebeurt is echter on-Bijbels en soms zelfs ronduit gevaarlijk, want daar worden mensen vandaag de dag vaak ertoe aangezet om te spreken in tongen. Er wordt tegen hen gezegd dat ze het maar gewoon moeten proberen en daarna zal de Geest het wel overnemen!
Wanneer we Gods Woord echter goed lezen, dan zien we dat de mensen, die toen de talengave ontvingen, er helemaal geen moeite voor deden. Sterker nog: zij zochten er niet eens naar, maar het gebeurde gewoon! De apostelen vroegen er niet om en ook Cornelius en de zijnen vroegen er niet om. Petrus en zijn begeleiders waren zelfs buiten zichzelf van verwondering, want daar hadden ze juist helemaal niet op gerekend! Ook in de boven geciteerde tekst staat helemaal niet dat Paulus voor deze Joodse mannen onder handenoplegging gebeden zou hebben om de talengave te mogen ontvangen.
Men leest er gewoon meer in dan dat er daadwerkelijk staat. Zoals in het Jodendom gebruikelijk legde hij hen na de onderdompeling de handen op om hen te zegenen, meer niet! Maar als wij nergens in de Bijbel lezen dat er onder handenoplegging gebeden zou worden om het zogenaamde “spreken in tongen”, waarom doet men dat dan nu wel? Waarom is de gehele cultuur in de charismatische kringen er toch zo op gefocust om mensen in trance te doen geraken en te laten glossolaleren om hen op die manier het gevoel te geven erbij te horen?
Waarom wordt hen daar toch systematisch wijs gemaakt dat ze geen volwaardige geestvervulde christenen zijn als ze niet in tongen spreken? Waarom worden zij keer op keer in charismatische samenkomsten aangemoedigd om zelf pseudotaal te produceren? Waarom gaat men zelfs zo ver om allerlei psychische technieken toe te passen met het doel het spreken in tongen op gang te brengen? Een ding is duidelijk: deze methoden zijn volledig on-Bijbels en bovendien ook nog zeer gevaarlijk, want als de Here niet geeft waar je om vraagt, dan geeft Zijn tegenstander je dat maar al te graag!
Terwijl men dus denkt dat men om een gave van de Heilige Geest bidt, strekt men zich echter met het oog op het extatisch gebrabbel juist uit naar een ervaring die de bijbel niet heeft toegezegd en zeker als men daarvoor ook nog eens methoden gebruikt die in strijd zijn met Gods Woord. Zo zijn er zelfs boeken te krijgen waarin men ‘tongen’ zou kunnen leren. Maar ziet u dat er hier op deze wijze helemaal geen sprake meer is van een bovennatuurlijke, geestelijke, gave van God? De “tongen” zijn hier iets geworden, dat je gewoon kunt leren door telkens de naam Jezus, Jezus, Jezus te herhalen en zomaar wat in het wilde weg te brabbelen net zolang tot de geest (welke geest???) het overneemt en je “in tongen” spreekt.
Paulus legde hen echter niet de handen op met de bedoeling om een geestelijke overdracht tot stand te brengen, maar om hen te zegenen. Paulus was immers een Jood en ook zij waren Joden en in het Jodendom wordt de handoplegging vanouds toegepast om te zegenen evenals de aartsvaders deden. Zo worden reeds eeuwenlang Joodse kinderen onder handenoplegging op Erev Shabat gezegend met de zegen van
Genesis 48:14.
Wat er in charismatische kringen vaak gebeurt is echter on-Bijbels en soms zelfs ronduit gevaarlijk, want daar worden mensen vandaag de dag vaak ertoe aangezet om te spreken in tongen. Er wordt tegen hen gezegd dat ze het maar gewoon moeten proberen en daarna zal de Geest het wel overnemen!
Wanneer we Gods Woord echter goed lezen, dan zien we dat de mensen, die toen de talengave ontvingen, er helemaal geen moeite voor deden. Sterker nog: zij zochten er niet eens naar, maar het gebeurde gewoon! De apostelen vroegen er niet om en ook Cornelius en de zijnen vroegen er niet om. Petrus en zijn begeleiders waren zelfs buiten zichzelf van verwondering, want daar hadden ze juist helemaal niet op gerekend! Ook in de boven geciteerde tekst staat helemaal niet dat Paulus voor deze Joodse mannen onder handenoplegging gebeden zou hebben om de talengave te mogen ontvangen.
Men leest er gewoon meer in dan dat er daadwerkelijk staat. Zoals in het Jodendom gebruikelijk legde hij hen na de onderdompeling de handen op om hen te zegenen, meer niet! Maar als wij nergens in de Bijbel lezen dat er onder handenoplegging gebeden zou worden om het zogenaamde “spreken in tongen”, waarom doet men dat dan nu wel? Waarom is de gehele cultuur in de charismatische kringen er toch zo op gefocust om mensen in trance te doen geraken en te laten glossolaleren om hen op die manier het gevoel te geven erbij te horen?
Waarom wordt hen daar toch systematisch wijs gemaakt dat ze geen volwaardige geestvervulde christenen zijn als ze niet in tongen spreken? Waarom worden zij keer op keer in charismatische samenkomsten aangemoedigd om zelf pseudotaal te produceren? Waarom gaat men zelfs zo ver om allerlei psychische technieken toe te passen met het doel het spreken in tongen op gang te brengen? Een ding is duidelijk: deze methoden zijn volledig on-Bijbels en bovendien ook nog zeer gevaarlijk, want als de Here niet geeft waar je om vraagt, dan geeft Zijn tegenstander je dat maar al te graag!
Terwijl men dus denkt dat men om een gave van de Heilige Geest bidt, strekt men zich echter met het oog op het extatisch gebrabbel juist uit naar een ervaring die de bijbel niet heeft toegezegd en zeker als men daarvoor ook nog eens methoden gebruikt die in strijd zijn met Gods Woord. Zo zijn er zelfs boeken te krijgen waarin men ‘tongen’ zou kunnen leren. Maar ziet u dat er hier op deze wijze helemaal geen sprake meer is van een bovennatuurlijke, geestelijke, gave van God? De “tongen” zijn hier iets geworden, dat je gewoon kunt leren door telkens de naam Jezus, Jezus, Jezus te herhalen en zomaar wat in het wilde weg te brabbelen net zolang tot de geest (welke geest???) het overneemt en je “in tongen” spreekt.
Click here to edit.
Door eindeloos de naam van Hare Krishna te herhalen komt men in de heidense Bhaktivedanta beweging in een transcentale extase. Hier een afbeelding hoe ze zich dat
voorstellen.
Levensgevaarlijk! Nergens in de Bijbel werd er iemand toe aangezet om de talengave te leren, want anders zou het geen gave zijn, toch? Neen, het overkwam hen gewoon: het was echt een gave van de Heer! De charismatische leer dat iedere christen in tongen zou moeten spreken, is overigens ook in strijd met het beeld van de gemeente als het lichaam van Yeshua. In 1 Corinthiërs 12 vergelijkt Paulus de gemeente namelijk met het menselijk lichaam:
1 Korinthiërs 12:1-31.
“Ten aanzien van de uitingen des geestes, broeders, wil ik u niet onkundig laten. Gij weet, dat gij, toen gij nog heidenen waart, u blindelings naar de stomme afgoden liet heendrijven. Daarom maak ik u bekend, dat niemand, door de Geest Gods sprekende, zegt: Vervloekt is Jezus; en dat niemand kan zeggen: Jezus is Heer, dan door de Heilige Geest. Er is verscheidenheid in genadegaven, maar het is dezelfde Geest; en er is verscheidenheid in bedieningen, maar het is dezelfde Heer; en er is verscheidenheid in werkingen, maar het is dezelfde God, die alles in allen werkt. Maar aan een ieder wordt de openbaring van de Geest gegeven tot welzijn van allen! Want aan de één wordt door de Geest gegeven met wijsheid te spreken, en aan de ander met kennis te spreken krachtens dezelfde Geest; aan de één geloof door dezelfde Geest en aan de ander gaven van genezingen door die ene Geest; aan de één werking van krachten, aan de ander profetie; aan de één het onderscheiden van geesten, en aan de ander allerlei talen, en aan weer een ander vertolking van talen. Doch dit alles werkt één en dezelfde Geest, die een ieder in het bijzonder toedeelt, gelijk Hij wil! Want gelijk het lichaam één is en vele leden heeft, en al de leden van het lichaam, hoe vele ook, één lichaam vormen, zo ook de Christus; want door één Geest zijn wij allen tot één lichaam ondergedompeld, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en allen zijn wij met een Geest gedrenkt. Want het lichaam bestaat toch ook niet uit één lid, maar uit vele leden. Indien de voet zeggen zou: omdat ik niet de hand ben, behoor ik niet tot het lichaam, behoort hij daarom niet tot het lichaam? En indien het oor zeggen zou: omdat ik niet het oog ben, behoor ik niet tot het lichaam, behoort het daarom niet tot het lichaam? Als het lichaam geheel en al oog was, waar bleef het gehoor? Als het geheel en al gehoor was, waar bleef de reuk? Nu heeft God echter de leden, elk in het bijzonder, hun plaats in het lichaam aangewezen, zoals Hij heeft gewild. Indien zij alle één lid vormden, waar bleef het lichaam? Maar nu zijn er wel vele leden, doch slechts één lichaam. En het oog kan niet zeggen tot de hand: ik heb u niet nodig, of ook het hoofd tot de voeten: ik heb u niet nodig. Ja, veeleer zijn die leden van het lichaam, welke het zwakst schijnen, noodzakelijk, en juist die delen van het lichaam, welke wij minder in ere houden, bekleden wij meer eervol, en onze minder edele leden worden met groter eer behandeld, doch onze edele leden hebben dat niet nodig. God heeft evenwel het lichaam zo samengesteld, dat Hij meer eer gaf aan hetgeen misdeeld was, opdat er geen verdeeldheid in het lichaam zou zijn, maar de leden gelijkelijk voor elkander zouden zorgen. Als één lid lijdt, lijden alle leden mede, als één lid eer ontvangt, delen alle leden in de vreugde. Gij nu zijt het lichaam van de Christus en ieder voor zijn deel leden. En God heeft sommigen aangesteld in de gemeente, ten eerste apostelen ofwel zendelingen, ten tweed profeten, ten derde leraars, verder krachten, daarna gaven van genezing, bekwaamheid om te helpen, om te besturen, en verscheidenheid van talen. Zijn zij soms allen apostelen ofwel zendelingen? Allen profeten? Allen leraars? Allen krachten? Hebben soms allen gaven van genezing? Spreken soms allen in talen? Vertolken zij soms allen? Streeft dan naar de hoogste gaven. En ik wijs u een weg, die nog veel verder omhoog voert.” (1 Korinthiërs 12:1-31).
De gaven van de Heilige Geest zijn ontzettend belangrijk, maar men moet ze wel zien op hun juiste plaats en in de juiste volgorde. De Corinthiërs hebben te veel nadruk gelegd op de wondergaven. Het genezen van zieken, spreken in talen en profeteren stonden bijzonder hoog bij hen in aanzien. En dat is ook de dag van vandaag nog in vele gemeenten niet anders.
Maar Paulus somt in dit bovenstaande hoofdstuk de gaven niet op in de volgorde van populariteit, maar in de volgorde van belangrijkheid tot opbouw van de gemeente en dat is heel wat anders! Daarom is het bijzonder opvallend dat hij de gaven van het spreken in talen en het vertolken daarvan juist op de allerlaatste plaats noemt.
Vanuit het beeld van het menselijk lichaam legt Paulus in de verzen 4 t/m 27 uit dat niet iedereen dezelfde geestesgave krijgt, want het was juist de fout van de gelovigen uit de gemeente van Corinthe dat ze allemaal dezelfde gaven, en met name de glossolalie wilden hebben.
De gemeente van Jezus is echter een geestelijk lichaam met de vele gelovigen als ledematen. Net zoals de ledematen van een gewoon lichaam niet allen dezelfde functie hebben, zo hebben ook de ledematen van het lichaam van Christus op grond van hun verschillende geestesgaven ook verschillende functies.
Paulus noemt daarom enkele voorbeelden aan de hand van het menselijk lichaam. Hij begint met de voet, die de functie heeft van lopen en staan en gaat verder met de hand, die een mens nodig heeft om te grijpen, vasthouden en tasten. Daarna noemt hij het oog met de functie van zien, het oor voor het gehoor en tenslotte de neus voor de reuk. Allemaal verschillende leden met verschillende functies, maar toch allemaal even belangrijk, want zij vullen elkaar aan. Als het gehele lichaam uit "oog" zou bestaan dan zou het niet kunnen horen, ruiken, lopen, tasten en grijpen.
voorstellen.
Levensgevaarlijk! Nergens in de Bijbel werd er iemand toe aangezet om de talengave te leren, want anders zou het geen gave zijn, toch? Neen, het overkwam hen gewoon: het was echt een gave van de Heer! De charismatische leer dat iedere christen in tongen zou moeten spreken, is overigens ook in strijd met het beeld van de gemeente als het lichaam van Yeshua. In 1 Corinthiërs 12 vergelijkt Paulus de gemeente namelijk met het menselijk lichaam:
1 Korinthiërs 12:1-31.
“Ten aanzien van de uitingen des geestes, broeders, wil ik u niet onkundig laten. Gij weet, dat gij, toen gij nog heidenen waart, u blindelings naar de stomme afgoden liet heendrijven. Daarom maak ik u bekend, dat niemand, door de Geest Gods sprekende, zegt: Vervloekt is Jezus; en dat niemand kan zeggen: Jezus is Heer, dan door de Heilige Geest. Er is verscheidenheid in genadegaven, maar het is dezelfde Geest; en er is verscheidenheid in bedieningen, maar het is dezelfde Heer; en er is verscheidenheid in werkingen, maar het is dezelfde God, die alles in allen werkt. Maar aan een ieder wordt de openbaring van de Geest gegeven tot welzijn van allen! Want aan de één wordt door de Geest gegeven met wijsheid te spreken, en aan de ander met kennis te spreken krachtens dezelfde Geest; aan de één geloof door dezelfde Geest en aan de ander gaven van genezingen door die ene Geest; aan de één werking van krachten, aan de ander profetie; aan de één het onderscheiden van geesten, en aan de ander allerlei talen, en aan weer een ander vertolking van talen. Doch dit alles werkt één en dezelfde Geest, die een ieder in het bijzonder toedeelt, gelijk Hij wil! Want gelijk het lichaam één is en vele leden heeft, en al de leden van het lichaam, hoe vele ook, één lichaam vormen, zo ook de Christus; want door één Geest zijn wij allen tot één lichaam ondergedompeld, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en allen zijn wij met een Geest gedrenkt. Want het lichaam bestaat toch ook niet uit één lid, maar uit vele leden. Indien de voet zeggen zou: omdat ik niet de hand ben, behoor ik niet tot het lichaam, behoort hij daarom niet tot het lichaam? En indien het oor zeggen zou: omdat ik niet het oog ben, behoor ik niet tot het lichaam, behoort het daarom niet tot het lichaam? Als het lichaam geheel en al oog was, waar bleef het gehoor? Als het geheel en al gehoor was, waar bleef de reuk? Nu heeft God echter de leden, elk in het bijzonder, hun plaats in het lichaam aangewezen, zoals Hij heeft gewild. Indien zij alle één lid vormden, waar bleef het lichaam? Maar nu zijn er wel vele leden, doch slechts één lichaam. En het oog kan niet zeggen tot de hand: ik heb u niet nodig, of ook het hoofd tot de voeten: ik heb u niet nodig. Ja, veeleer zijn die leden van het lichaam, welke het zwakst schijnen, noodzakelijk, en juist die delen van het lichaam, welke wij minder in ere houden, bekleden wij meer eervol, en onze minder edele leden worden met groter eer behandeld, doch onze edele leden hebben dat niet nodig. God heeft evenwel het lichaam zo samengesteld, dat Hij meer eer gaf aan hetgeen misdeeld was, opdat er geen verdeeldheid in het lichaam zou zijn, maar de leden gelijkelijk voor elkander zouden zorgen. Als één lid lijdt, lijden alle leden mede, als één lid eer ontvangt, delen alle leden in de vreugde. Gij nu zijt het lichaam van de Christus en ieder voor zijn deel leden. En God heeft sommigen aangesteld in de gemeente, ten eerste apostelen ofwel zendelingen, ten tweed profeten, ten derde leraars, verder krachten, daarna gaven van genezing, bekwaamheid om te helpen, om te besturen, en verscheidenheid van talen. Zijn zij soms allen apostelen ofwel zendelingen? Allen profeten? Allen leraars? Allen krachten? Hebben soms allen gaven van genezing? Spreken soms allen in talen? Vertolken zij soms allen? Streeft dan naar de hoogste gaven. En ik wijs u een weg, die nog veel verder omhoog voert.” (1 Korinthiërs 12:1-31).
De gaven van de Heilige Geest zijn ontzettend belangrijk, maar men moet ze wel zien op hun juiste plaats en in de juiste volgorde. De Corinthiërs hebben te veel nadruk gelegd op de wondergaven. Het genezen van zieken, spreken in talen en profeteren stonden bijzonder hoog bij hen in aanzien. En dat is ook de dag van vandaag nog in vele gemeenten niet anders.
Maar Paulus somt in dit bovenstaande hoofdstuk de gaven niet op in de volgorde van populariteit, maar in de volgorde van belangrijkheid tot opbouw van de gemeente en dat is heel wat anders! Daarom is het bijzonder opvallend dat hij de gaven van het spreken in talen en het vertolken daarvan juist op de allerlaatste plaats noemt.
Vanuit het beeld van het menselijk lichaam legt Paulus in de verzen 4 t/m 27 uit dat niet iedereen dezelfde geestesgave krijgt, want het was juist de fout van de gelovigen uit de gemeente van Corinthe dat ze allemaal dezelfde gaven, en met name de glossolalie wilden hebben.
De gemeente van Jezus is echter een geestelijk lichaam met de vele gelovigen als ledematen. Net zoals de ledematen van een gewoon lichaam niet allen dezelfde functie hebben, zo hebben ook de ledematen van het lichaam van Christus op grond van hun verschillende geestesgaven ook verschillende functies.
Paulus noemt daarom enkele voorbeelden aan de hand van het menselijk lichaam. Hij begint met de voet, die de functie heeft van lopen en staan en gaat verder met de hand, die een mens nodig heeft om te grijpen, vasthouden en tasten. Daarna noemt hij het oog met de functie van zien, het oor voor het gehoor en tenslotte de neus voor de reuk. Allemaal verschillende leden met verschillende functies, maar toch allemaal even belangrijk, want zij vullen elkaar aan. Als het gehele lichaam uit "oog" zou bestaan dan zou het niet kunnen horen, ruiken, lopen, tasten en grijpen.
Click here to edit.
De leden van de gemeente van Jezus Christus hebben niet allemaal dezelfde gave, maar onderscheidt zich juist door haar diversiteit daarin. Elke gave dient tot welzijn van allen.
En zo is het eigenlijk ook met de gaven die de Here door Zijn Geest aan de gelovigen heeft gegeven. De geestesgaven die wij hebben ontvangen bepalen onze plaats en functie in het lichaam van Jezus Christus. Ieder lid is door de Here op zijn juiste plaats in dit lichaam gesteld met het doel om elk van de andere leden met zijn gave van dienst te zijn en er is geen mens die aan een ander mens een bepaalde gave kan overdragen, ook niet door gebed en handenoplegging, want de Heilige Geest deelt ze uit wanneer Hij wil en aan wie Hij wil!
Je hoeft niet te bidden om een bepaalde gave die je graag zou willen hebben, maar door je open te stellen voor de leiding van de Heilige Geest zul je vanzelf gaan ontdekken welke gave Hij jou reeds gegeven heeft. Je hebt die gave echter niet gekregen voor jezelf, voor je eigen geestelijke opbouw zoals je vaak wordt wijsgemaakt, maar om je broeders en zusters daarmee te dienen “tot welzijn van allen” (vers 7).
Uit vers 26 blijkt duidelijk hoezeer de leden met elkaar verbonden zijn, want als één lid van de gemeente om welke reden dan ook niet kan functioneren, dan heeft de hele gemeente daar last van. Voor alle duidelijkheid: met “gemeente” wordt hier geen bepaald kerkgenootschap bedoeld, maar de plaatselijke weergave van de universele gemeente, die bestaat uit Messiasbelijdende Joden en gelovigen uit de volken. Dat is het lichaam van de Messias Jezus! Helaas is daar door de verdeeldheid in allerlei denominaties niet veel van te zien met als gevolg dat door deze verdeeldheid ook de gaven van de Heilige Geest verstrooid zijn geworden en de gemeente derhalve niet naar behoren kan functioneren. En toch heeft God de leden van het lichaam aan elkaar gegeven om elkaar aan te vullen en te helpen en niet om elkaar tegen te werken!
Alles wat men doet heeft dus invloed op de andere leden van het lichaam. Als je de gave die de Here je gegeven heeft op de juiste manier gebruikt, dan helpt zij de gemeente op te bouwen. Een verkeerde toepassing daarentegen heeft een negatieve uitwerking op de gemeente.
De Here verwacht van ons dat wij trouw de opdracht vervullen die Hij ons geeft en Hij kijkt daarbij niet naar de grootte van onze gave maar naar de trouw en hartsgesteldheid waarmee die gave wordt gebruikt.
Daarom mogen wij ook niet jaloers zijn op de plaats die een ander lid heeft en ook niet afgunstig zijn ten opzichte van de gave die de ander heeft ontvangen. Het is ook niet de bedoeling om vervolgens te gaan bidden om dezelfde gave te mogen ontvangen als de ander, maar om te bidden dat de Here je zal openbaren welke gave hij jou heeft gegeven (voor zover je dat zelf nog niet ontdekt hebt) en daarmee tevreden te zijn.
Aan de hand van het voorbeeld dat een voet en een oor zouden zeggen dat ze niet van het lichaam zijn geeft Paulus aan dat men de functie, die men in het lichaam heeft, niet mag loochenen omdat men ontevreden is met de plaats die men in het lichaam inneemt. Wij moeten er tevreden mee zijn en er wat mee doen, welke functie wij ook hebben en welke gave wij daarvoor ook ter beschikking hebben gekregen, want wij zijn slechts nuttig en dienstbaar voor de overige leden van het lichaam als wij de plaats innemen en de gave uitoefenen, die de Eeuwige ons daarvoor toebedeeld heeft!
Daarom heeft Paulus in dit hele hoofdstuk 12 steeds herhaald dat niet alle leden dezelfde taak hebben en er tevens nadrukkelijk op gewezen, dat niet alle geestvervulde gelovigen de gave van bijvoorbeeld het spreken in vreemde talen ontvangen hadden, om maar bij het onderwerp van deze studie te blijven. Daarom is het volstrekt on-Schriftuurlijk, als tegenwoordig in charismatische kringen wordt gezegd dat iedereen die vervuld is met de Heilige Geest ook de gave van wat zij noemen "het spreken in tongen" kan of zelfs moet bezitten! Neen dus! Sterker nog: er is zelfs nog een tweede persoon voor nodig om het te vertolken! En daar wordt niet alleen maar simpelweg vertalen mee bedoeld, want als het alleen maar zou gaan om het vertalen van datgene wat door de Geest gezegd wordt in de vreemde talen die de spreker niet heeft geleerd, dan is daarvoor geen geestesgave nodig omdat ook een taalkundige dit zou kunnen doen.
Maar wij moeten niet vergeten dat het spreken in talen met de juiste uitlegging hetzelfde is als profeteren, voor zover het geen lofprijs is! De boodschap die in Corinthe in vreemde talen werd verkondigd, moest dus niet alleen vertaald, maar ook uitgelegd worden, want het woord van God, de Bijbel, was immers nog niet voleindigd, zodat toentertijd nog nieuwe waarheden geopenbaard werden. Als dat door het spreken in vreemde talen gebeurde, dan moest het zowel vertaald alsook uitgelegd worden en daartoe diende derhalve de genadegave van de uitlegging van de talen.
Stel dat in deze tekst met het Griekse woord voor "talen" inderdaad de extatische onsamenhangende klanken zouden zijn bedoeld, die door charismatici “tongentaal” genoemd worden, hoe zou men dan een verschil kunnen horen met het gebrabbel zoals het destijds toegepast werd door de heidense afgodendienaars, die in geestvervoering waren? Daarom begon Paulus het 12e hoofdstuk van zijn brief aan de Corinthiërs ermee, hen te wijzen op het verschil tussen de uitingen van de Heilige Geest, die nu in hen woonde en de uitingen van de Griekse en Romeinse afgoden die zij voor hun bekering dienden en aan wie zij offers brachten.
Men mag daarbij beslist niet zo naïef zijn te veronderstellen dat deze beelden op zich onschuldig zouden zijn omdat er eigenlijk geen afgoden bestaan, want er is immers maar één God. Deze gedachte leeft wel bij talrijke christenen, maar is beslist niet Bijbels gefundeerd. Nergens staat geschreven dat er maar één God zou zijn. Er staat weliswaar geschreven: “God is één!” (Deut 6:4) maar niet: “Er is maar één God”. Dat is niet hetzelfde!
Als er geen andere goden zouden bestaan hoefde de Here niet nadrukkelijk te zeggen: “Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben!” (Deut 5:7). Deze goden zijn dus geen verzinsel van mensen, maar zij bestaan echt! Het zijn demonische machten die gebruik maken van de verbeelding van degenen die hen dienen en aanbidden. De mensen die zich aan deze demonen overgeven raken buiten zichzelf in trance. Dat zien wij nu nog in bepaalde religies en dat was ook zo ten tijde van de Romeinen en Grieken.
De gelovigen in Corinthe, althans degenen onder hen die een heidense achtergrond hadden, waren daarom maar al te goed bekend met allerlei geestesuitingen, waaronder het extatisch gebrabbel van de Manteia, de heidense variant van de glossolalie in het oude Griekenland, maar zij moesten leren dat de nieuwe geestesuitingen na hun bekering uit een heel andere hoek komen.
In vers 2 had Paulus de broeders (!!!) er daarom aan herinnerd, dat ze niet meer blindelings tot de afgoden werden heen gedreven en dat ze nu door de Geest Gods sprekend Jezus konden erkennen als de Heer. De woorden: “Jezus is Heer” ofwel in het Grieks: Heer is Jezus vormen overigens de vroegste christelijke belijdenis dat Jezus aan God gelijk is, want in de Septuaginta, de Griekse vertaling van de het Oude Testament, werd het woord Heer gebruikt om de Godsnaam YHVH aan te duiden.
En zo is het eigenlijk ook met de gaven die de Here door Zijn Geest aan de gelovigen heeft gegeven. De geestesgaven die wij hebben ontvangen bepalen onze plaats en functie in het lichaam van Jezus Christus. Ieder lid is door de Here op zijn juiste plaats in dit lichaam gesteld met het doel om elk van de andere leden met zijn gave van dienst te zijn en er is geen mens die aan een ander mens een bepaalde gave kan overdragen, ook niet door gebed en handenoplegging, want de Heilige Geest deelt ze uit wanneer Hij wil en aan wie Hij wil!
Je hoeft niet te bidden om een bepaalde gave die je graag zou willen hebben, maar door je open te stellen voor de leiding van de Heilige Geest zul je vanzelf gaan ontdekken welke gave Hij jou reeds gegeven heeft. Je hebt die gave echter niet gekregen voor jezelf, voor je eigen geestelijke opbouw zoals je vaak wordt wijsgemaakt, maar om je broeders en zusters daarmee te dienen “tot welzijn van allen” (vers 7).
Uit vers 26 blijkt duidelijk hoezeer de leden met elkaar verbonden zijn, want als één lid van de gemeente om welke reden dan ook niet kan functioneren, dan heeft de hele gemeente daar last van. Voor alle duidelijkheid: met “gemeente” wordt hier geen bepaald kerkgenootschap bedoeld, maar de plaatselijke weergave van de universele gemeente, die bestaat uit Messiasbelijdende Joden en gelovigen uit de volken. Dat is het lichaam van de Messias Jezus! Helaas is daar door de verdeeldheid in allerlei denominaties niet veel van te zien met als gevolg dat door deze verdeeldheid ook de gaven van de Heilige Geest verstrooid zijn geworden en de gemeente derhalve niet naar behoren kan functioneren. En toch heeft God de leden van het lichaam aan elkaar gegeven om elkaar aan te vullen en te helpen en niet om elkaar tegen te werken!
Alles wat men doet heeft dus invloed op de andere leden van het lichaam. Als je de gave die de Here je gegeven heeft op de juiste manier gebruikt, dan helpt zij de gemeente op te bouwen. Een verkeerde toepassing daarentegen heeft een negatieve uitwerking op de gemeente.
De Here verwacht van ons dat wij trouw de opdracht vervullen die Hij ons geeft en Hij kijkt daarbij niet naar de grootte van onze gave maar naar de trouw en hartsgesteldheid waarmee die gave wordt gebruikt.
Daarom mogen wij ook niet jaloers zijn op de plaats die een ander lid heeft en ook niet afgunstig zijn ten opzichte van de gave die de ander heeft ontvangen. Het is ook niet de bedoeling om vervolgens te gaan bidden om dezelfde gave te mogen ontvangen als de ander, maar om te bidden dat de Here je zal openbaren welke gave hij jou heeft gegeven (voor zover je dat zelf nog niet ontdekt hebt) en daarmee tevreden te zijn.
Aan de hand van het voorbeeld dat een voet en een oor zouden zeggen dat ze niet van het lichaam zijn geeft Paulus aan dat men de functie, die men in het lichaam heeft, niet mag loochenen omdat men ontevreden is met de plaats die men in het lichaam inneemt. Wij moeten er tevreden mee zijn en er wat mee doen, welke functie wij ook hebben en welke gave wij daarvoor ook ter beschikking hebben gekregen, want wij zijn slechts nuttig en dienstbaar voor de overige leden van het lichaam als wij de plaats innemen en de gave uitoefenen, die de Eeuwige ons daarvoor toebedeeld heeft!
Daarom heeft Paulus in dit hele hoofdstuk 12 steeds herhaald dat niet alle leden dezelfde taak hebben en er tevens nadrukkelijk op gewezen, dat niet alle geestvervulde gelovigen de gave van bijvoorbeeld het spreken in vreemde talen ontvangen hadden, om maar bij het onderwerp van deze studie te blijven. Daarom is het volstrekt on-Schriftuurlijk, als tegenwoordig in charismatische kringen wordt gezegd dat iedereen die vervuld is met de Heilige Geest ook de gave van wat zij noemen "het spreken in tongen" kan of zelfs moet bezitten! Neen dus! Sterker nog: er is zelfs nog een tweede persoon voor nodig om het te vertolken! En daar wordt niet alleen maar simpelweg vertalen mee bedoeld, want als het alleen maar zou gaan om het vertalen van datgene wat door de Geest gezegd wordt in de vreemde talen die de spreker niet heeft geleerd, dan is daarvoor geen geestesgave nodig omdat ook een taalkundige dit zou kunnen doen.
Maar wij moeten niet vergeten dat het spreken in talen met de juiste uitlegging hetzelfde is als profeteren, voor zover het geen lofprijs is! De boodschap die in Corinthe in vreemde talen werd verkondigd, moest dus niet alleen vertaald, maar ook uitgelegd worden, want het woord van God, de Bijbel, was immers nog niet voleindigd, zodat toentertijd nog nieuwe waarheden geopenbaard werden. Als dat door het spreken in vreemde talen gebeurde, dan moest het zowel vertaald alsook uitgelegd worden en daartoe diende derhalve de genadegave van de uitlegging van de talen.
Stel dat in deze tekst met het Griekse woord voor "talen" inderdaad de extatische onsamenhangende klanken zouden zijn bedoeld, die door charismatici “tongentaal” genoemd worden, hoe zou men dan een verschil kunnen horen met het gebrabbel zoals het destijds toegepast werd door de heidense afgodendienaars, die in geestvervoering waren? Daarom begon Paulus het 12e hoofdstuk van zijn brief aan de Corinthiërs ermee, hen te wijzen op het verschil tussen de uitingen van de Heilige Geest, die nu in hen woonde en de uitingen van de Griekse en Romeinse afgoden die zij voor hun bekering dienden en aan wie zij offers brachten.
Men mag daarbij beslist niet zo naïef zijn te veronderstellen dat deze beelden op zich onschuldig zouden zijn omdat er eigenlijk geen afgoden bestaan, want er is immers maar één God. Deze gedachte leeft wel bij talrijke christenen, maar is beslist niet Bijbels gefundeerd. Nergens staat geschreven dat er maar één God zou zijn. Er staat weliswaar geschreven: “God is één!” (Deut 6:4) maar niet: “Er is maar één God”. Dat is niet hetzelfde!
Als er geen andere goden zouden bestaan hoefde de Here niet nadrukkelijk te zeggen: “Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben!” (Deut 5:7). Deze goden zijn dus geen verzinsel van mensen, maar zij bestaan echt! Het zijn demonische machten die gebruik maken van de verbeelding van degenen die hen dienen en aanbidden. De mensen die zich aan deze demonen overgeven raken buiten zichzelf in trance. Dat zien wij nu nog in bepaalde religies en dat was ook zo ten tijde van de Romeinen en Grieken.
De gelovigen in Corinthe, althans degenen onder hen die een heidense achtergrond hadden, waren daarom maar al te goed bekend met allerlei geestesuitingen, waaronder het extatisch gebrabbel van de Manteia, de heidense variant van de glossolalie in het oude Griekenland, maar zij moesten leren dat de nieuwe geestesuitingen na hun bekering uit een heel andere hoek komen.
In vers 2 had Paulus de broeders (!!!) er daarom aan herinnerd, dat ze niet meer blindelings tot de afgoden werden heen gedreven en dat ze nu door de Geest Gods sprekend Jezus konden erkennen als de Heer. De woorden: “Jezus is Heer” ofwel in het Grieks: Heer is Jezus vormen overigens de vroegste christelijke belijdenis dat Jezus aan God gelijk is, want in de Septuaginta, de Griekse vertaling van de het Oude Testament, werd het woord Heer gebruikt om de Godsnaam YHVH aan te duiden.
Click here to edit.
De Hebreeuwse naam voor God.
Paulus gebruikte dus zowel de naam alsook de titel van Jezus is de Christus als toetssteen om duidelijk te maken dat het onmogelijk is dat iemand door de Geest van God iets zal zeggen of doen dat tot oneer van Jezus zou zijn of Hem zelfs zou kunnen vervloeken. Mocht dit wel het geval zijn, dan is dat niet het werk van de Heilige Geest, maar van boze geesten!
Het kakelen, blaffen en brullen, lachen als een gekke, op en neer springen als een kikker, schudden en achterover vallen, dat men toeschrijft aan de Heilige Geest, dient Jezus beslist niet tot eer, maar maakt Hem en Zijn gemeente veeleer belachelijk!
In dit verband valt het op, dat met name in deze kringen het consequent noemen van de oorspronkelijke naam “Yeshua” vaak irritaties en afwijzing oproept. Ook iets om er even bij stil te staan wat daarvan de oorzaak zou kunnen zijn.
Paulus wees dus op het verschil tussen de onbekeerde heidenen, met hun brabbeltaal door de afgoden gedreven en de messiaanse gelovigen, die door de Heilige Geest in vreemde talen spraken, want als dit een gave van God was, dan moest het uiteraard volkomen en vooral ook duidelijk hoorbaar verschillen van hetgeen de heidenen deden.
Daarom begon Paulus ermee de Corinthiërs te wijzen op de geestelijke uitingen waarmee zij erg vertrouwd waren vanuit hun vroegere levenswandel, omdat zij soortgelijke verschijnselen reeds gezien en zelf meegemaakt hadden toen zij nog onbekeerd waren. Hieruit mogen wij overigens ook concluderen dat deze brief voornamelijk gericht was aan de gelovigen met een heidense achtergrond, want de Messiasbelijdende Joden in Corinthe waren immers op dit punt niet voorbelast.
Verder moesten de Corinthiërs ervan doordrongen worden dat de verscheidenheid aan genadegaven niet door verschillende geesten waren ingegeven, maar allemaal afkomstig waren van dezelfde Geest, en dat ieder lid van de gemeente één of meerdere gaven heeft ontvangen, maar dat er niemand is die alle gaven heeft! Daarom stelde Paulus in de verzen 28-30 tenslotte de zeven zogenaamde retorische vragen, waarvan het antwoord aan ieder vooraf al duidelijk is: "Zijn soms allen apostelen? Nee dus! Allen profeten? Ook niet! Allen leraars? Echt niet! Allen krachten? Natuurlijk niet! Hebben soms allen gaven van genezing? Kijk maar om je heen! Spreken soms allen in tongen? Nee, want als dat zo was hoefde niemand het te vertalen! Vertolken zij soms allen? Nee, want aan wie zou men het dan moeten vertolken?"
Deze 7 retorische vragen hebben voldoende aangetoond dat niet iedere gelovige die vervuld is met de Heilige Geest de talengave bezit. Kan het nog duidelijker gezegd worden? En toch beweren heel veel christenen tegenwoordig dat iedereen die wil “in tongen” kan spreken. Laat u niet misleiden!
De Bijbel is overduidelijk: Niet een ieder die ondergedompeld werd en de Heilige Geest ontving, ontving ook de talengave! Bij de Samaritanen (Handelingen 8:4-17), bij de Ethiopische kamerling (Handelingen 8:26-0) en ook bij de gevangenisbewaarder in Filippi (Handelingen 16:19-34) wordt zoiets dergelijks niet vermeld. En weet u ook waarom niet?
Er waren geen ongelovige Joden in de buurt!
Al eerder in deze studie is erop gewezen dat dit één van de belangrijkste voorwaarden is! Ook de vervulling met de Heilige Geest in Handelingen 4:31 en Efeziërs 5:18-20 hield niet de talengave in, en als Paulus in Efeziërs 4:8-12 en Romeinen 12:3-8 het over de gaven van de Heilige Geest heeft, dan wordt de talengave niet genoemd.
De Geest van God geeft Zijn gaven aan wie hij wil en wanneer Hij wil. Daar kunnen wij geen enkele invloed op uitoefenen, want: “God heeft de leden, elk in het bijzonder, hun plaats in het lichaam aangewezen, zoals Hij heeft gewild” (1 Corinthiërs 12:18). Iedere gelovige die vervuld is met Heilige Geest, heeft van Hem ook één of meerdere gaven ontvangen, daar ben ik heilig van overtuigd. Maar wees tevreden met de gave die voor u bedoeld is en strek u niet uit naar een gave die de Here u niet toebedacht heeft. Laat dan een ieder zijn positie in het Lichaam van Jezus innemen en waakzaam zijn.