In Bijbels Optiek
1.3. De ontwikkelingen van de doop in de Rooms-katholieke Kerk.
Een vaststaande leer over en een algemeen geldend ritueel bij de doop wordt in de oude christelijke kerk nog niet aangetroffen. Maar toch kent de Didache )16 ( 7, 1 ) reeds de trinitarische formule ( doop in de naam van de drieënige God ), terwijl Hermas, )17 ( Vis.III 7 ) nog spreekt van een doop in de naam van de Heer, of de doop een zegel noemt van de Zoon van God, waardoor Hij het leven geeft. De werkingen van de doop zijn vooral vergeving van de zonden uit het verleden en een nieuw, bovennatuurlijk, eeuwig leven door de Heilige Geest.)18. Hoewel duidelijk gezegd wordt, dat het water in de doop zijn natuur behoudt, wordt de verbinding van het teken en de zaak die het voorstelt, mystiek opgevat. En toen in de tweede eeuw de godsdienstoefening ( kerkdienst ) uiteenviel in een openbaar en een bijzonder deel, nam de bediening van doop en avondmaal hoe langer hoe meer een geheimzinnig ( mysterieus ), alleen voor de ingewijde dienaar een verstaanbaar karakter aan.
Een vaststaande leer over en een algemeen geldend ritueel bij de doop wordt in de oude christelijke kerk nog niet aangetroffen. Maar toch kent de Didache )16 ( 7, 1 ) reeds de trinitarische formule ( doop in de naam van de drieënige God ), terwijl Hermas, )17 ( Vis.III 7 ) nog spreekt van een doop in de naam van de Heer, of de doop een zegel noemt van de Zoon van God, waardoor Hij het leven geeft. De werkingen van de doop zijn vooral vergeving van de zonden uit het verleden en een nieuw, bovennatuurlijk, eeuwig leven door de Heilige Geest.)18. Hoewel duidelijk gezegd wordt, dat het water in de doop zijn natuur behoudt, wordt de verbinding van het teken en de zaak die het voorstelt, mystiek opgevat. En toen in de tweede eeuw de godsdienstoefening ( kerkdienst ) uiteenviel in een openbaar en een bijzonder deel, nam de bediening van doop en avondmaal hoe langer hoe meer een geheimzinnig ( mysterieus ), alleen voor de ingewijde dienaar een verstaanbaar karakter aan.
In Bijbels Optiek
Het moderne rooms-katholieke catechumenaat is een voorbereidingstijd met gesprekken, catechese en een aantal speciale vieringen op het lidmaatschap van deze kerkgemeenschap.
Door het catechumenaat )19 voorafgegaan, werd de doop zelf met allerlei symbolische handelingen omringd, zoals de presentatie van de dopeling door peetouders, het afleggen van belijdenis, het blazen op het gezicht en het maken van het kruisteken, het leggen van gewijd zout in de mond van de dopeling, het exorcisme )20, het driemaal herhaald onderdompelen in het doopbekken of besprenging, de zalving met het chrisma )21, het geven van een nieuwe naam, het omhangen met een wit kleed, de overhandiging van een brandende kaars, de opname in de gemeente, de broederkus en soms direct daarna de viering van het heilig avondmaal.)22
Door het catechumenaat )19 voorafgegaan, werd de doop zelf met allerlei symbolische handelingen omringd, zoals de presentatie van de dopeling door peetouders, het afleggen van belijdenis, het blazen op het gezicht en het maken van het kruisteken, het leggen van gewijd zout in de mond van de dopeling, het exorcisme )20, het driemaal herhaald onderdompelen in het doopbekken of besprenging, de zalving met het chrisma )21, het geven van een nieuwe naam, het omhangen met een wit kleed, de overhandiging van een brandende kaars, de opname in de gemeente, de broederkus en soms direct daarna de viering van het heilig avondmaal.)22
In Bijbels Optiek
Het chrisma is een mengsel van olijfolie en balsem en is in de Rooms katholieke kerk één van de heilige oliën.
Terwijl dus in de apostolische tijd de doop direct op de bekering volgde en op de eenvoudigste wijze bediend werd ( Hand. 2 : 38, 41, 8 : 12, 36, 10 : 47 enz.), werd hij van de tweede eeuw af in een steeds meer zich uitbreidend ritueel gehuld en in een magisch en mysterieus genademiddel veranderd. Zelfs Augustinus bevorderde de ontwikkeling van de leer van de doop in dit opzicht, al moet wel gezegd worden, dat hij bij volwassenen, wilde de doop bij hen een heilzame uitwerking hebben, voorafgaand geloof en bekering als eis stelde. In de eerste plaats stelt hij dat de doop alleen vergeving van zonden en wedergeboorte binnen de kerk tot gevolg heeft : het sacrament is een sacrament van Christus en door Hem aan zijn kerk gegeven. Daarom kunnen ketters en scheurmakers het ( de doop ) wel meenemen buiten de kerk, maar dan is het een gestolen goed, waar men daarbuiten geen recht op heeft en dus mist het eveneens zijn heilzame uitwerking.)23
In de tweede plaats schijnt hij te leren dat kinderen die ongedoopt sterven, verloren gaan ( ex opere operato ) )24, maar bij hen die gedoopt worden, vervangt de doop of de voorbede der kerk of het geloof van de ouders, het geloof dat ze zelf nog niet kunnen uitoefenen )25. In de derde plaats schrijft Augustinus aan de doop in elk geval de werking van een onvergankelijk karakter toe ( character indelebilis ) , waardoor de gedoopte aan Christus en zijn kerk toebehoren en desnoods met dwang, bij afdwaling, onder haar hoede teruggebracht mogen worden.)26
Terwijl dus in de apostolische tijd de doop direct op de bekering volgde en op de eenvoudigste wijze bediend werd ( Hand. 2 : 38, 41, 8 : 12, 36, 10 : 47 enz.), werd hij van de tweede eeuw af in een steeds meer zich uitbreidend ritueel gehuld en in een magisch en mysterieus genademiddel veranderd. Zelfs Augustinus bevorderde de ontwikkeling van de leer van de doop in dit opzicht, al moet wel gezegd worden, dat hij bij volwassenen, wilde de doop bij hen een heilzame uitwerking hebben, voorafgaand geloof en bekering als eis stelde. In de eerste plaats stelt hij dat de doop alleen vergeving van zonden en wedergeboorte binnen de kerk tot gevolg heeft : het sacrament is een sacrament van Christus en door Hem aan zijn kerk gegeven. Daarom kunnen ketters en scheurmakers het ( de doop ) wel meenemen buiten de kerk, maar dan is het een gestolen goed, waar men daarbuiten geen recht op heeft en dus mist het eveneens zijn heilzame uitwerking.)23
In de tweede plaats schijnt hij te leren dat kinderen die ongedoopt sterven, verloren gaan ( ex opere operato ) )24, maar bij hen die gedoopt worden, vervangt de doop of de voorbede der kerk of het geloof van de ouders, het geloof dat ze zelf nog niet kunnen uitoefenen )25. In de derde plaats schrijft Augustinus aan de doop in elk geval de werking van een onvergankelijk karakter toe ( character indelebilis ) , waardoor de gedoopte aan Christus en zijn kerk toebehoren en desnoods met dwang, bij afdwaling, onder haar hoede teruggebracht mogen worden.)26
In Bijbels Optiek
In de Middeleeuwen bestond theologie vooral uit het verklaren van teksten, allereerst van de Bijbel, met aanhalingen uit de commentaren en andere werken van gezaghebbende kerkvaders. De zeven vakken die bestudeerd werden ten behoeve van de theologie, werkten vooral met Plato en steeds meer met Aristoteles. Door deze scholastische benadering ontstond een compleet stelsel hoe je kon zalig worden. Zo kwam men tot de stelling dat persoonlijke keuze bij de doop er niet zoveel toe deed, echter wel de keuze van de ouders en de gebeden die de kerk voor hen opzond. Dat werd ex opere operato genoemd en daarom kon men niet verloren gaan.
De scholastiek bleef eerst nog wel bij Augustinus staan en erkende, dat de doop, bij volwassenen met geloof gepaard moest gaan, maar niet voor eeuwige zaligheid voorwaardenscheppend was. Echter steeds meer vatte de opvatting post, dat het sacrament ex opere operato werkte en dat subjectieve vereisten steeds meer aan betekenis verloren.) 27 Op deze manier werd de leer omtrent de doop bij de kerk van Rome voorbereid en die kwam in het kort hierop neer, dat de doop het eerste sacrament was en is, de deur tot het geestelijk leven, ‘de ingang tot de kerk’. De doop geeft de eerste bovennatuurlijke genade, die door de andere sacramenten verondersteld wordt aanwezig te zijn en vermeerderd wordt en daarom voor de eeuwige zaligheid volstrekt noodzakelijk was en is. Hij moest daarom ook zo spoedig mogelijk en in geval van nood door leken of niet-christenen bediend worden. Door de doop toch :
1. ging het character indelebilis ( = onvergankelijkheid, men was voor eeuwig gered door deze handeling ) in werking, èn dat iemand onder de jurisdictie van de kerk kwam;
2. kreeg men de vergiffenis van alle zonden, zowel de erfschuld in Adam als de dagelijkse zonden, die vóór de doop zijn bedreven, en tevens kwijtschelding van alle eeuwige en ook van alle tijdelijke straffen,
3. kwam de geestelijke vernieuwing en heiliging van de mens, door de “instorting” van de heiligmakende genade en de bovennatuurlijke deugden van geloof, hoop en liefde, zodat het gevolg van de erfzonde ( de zgn. erfsmet ) totaal teniet gedaan wordt en dat slechts de fysieke eigenschappen als begeerten en driften in de mens, die tot zijn wezen behoren, overblijven; deze zijn op zichzelf geen zonde, maar kunnen er wel de aanleiding toe vormen,
4 werd men in de gemeenschap der heiligen en in de zichtbare kerk ingelijfd.
De scholastiek bleef eerst nog wel bij Augustinus staan en erkende, dat de doop, bij volwassenen met geloof gepaard moest gaan, maar niet voor eeuwige zaligheid voorwaardenscheppend was. Echter steeds meer vatte de opvatting post, dat het sacrament ex opere operato werkte en dat subjectieve vereisten steeds meer aan betekenis verloren.) 27 Op deze manier werd de leer omtrent de doop bij de kerk van Rome voorbereid en die kwam in het kort hierop neer, dat de doop het eerste sacrament was en is, de deur tot het geestelijk leven, ‘de ingang tot de kerk’. De doop geeft de eerste bovennatuurlijke genade, die door de andere sacramenten verondersteld wordt aanwezig te zijn en vermeerderd wordt en daarom voor de eeuwige zaligheid volstrekt noodzakelijk was en is. Hij moest daarom ook zo spoedig mogelijk en in geval van nood door leken of niet-christenen bediend worden. Door de doop toch :
1. ging het character indelebilis ( = onvergankelijkheid, men was voor eeuwig gered door deze handeling ) in werking, èn dat iemand onder de jurisdictie van de kerk kwam;
2. kreeg men de vergiffenis van alle zonden, zowel de erfschuld in Adam als de dagelijkse zonden, die vóór de doop zijn bedreven, en tevens kwijtschelding van alle eeuwige en ook van alle tijdelijke straffen,
3. kwam de geestelijke vernieuwing en heiliging van de mens, door de “instorting” van de heiligmakende genade en de bovennatuurlijke deugden van geloof, hoop en liefde, zodat het gevolg van de erfzonde ( de zgn. erfsmet ) totaal teniet gedaan wordt en dat slechts de fysieke eigenschappen als begeerten en driften in de mens, die tot zijn wezen behoren, overblijven; deze zijn op zichzelf geen zonde, maar kunnen er wel de aanleiding toe vormen,
4 werd men in de gemeenschap der heiligen en in de zichtbare kerk ingelijfd.
In Bijbels Optiek
Augustinus verdedigde de leer van de erfzonde hartstochtelijk, die inhield dat bovennatuurlijke deugden als geloof, hoop en liefde slechts door de ‘instorting van de Heilige Geest’ teniet gedaan konden worden.
Deze werkingen oefent de doop uit. Onder het uitspreken van de doopformule verbindt het Woord van God of de kracht van de Heilige Geest zich op geheimvolle wijze met het doopwater en dit maakt de dopeling tot een nieuw mens. Feitelijk worden door het sacrament van de doop niet alleen alle kinderen, maar ook alle volwassenen wedergeboren, die aan de zeven voorbereidingen hebben voldaan en geen bezwaren in de weg leggen.) 28
Deze werkingen oefent de doop uit. Onder het uitspreken van de doopformule verbindt het Woord van God of de kracht van de Heilige Geest zich op geheimvolle wijze met het doopwater en dit maakt de dopeling tot een nieuw mens. Feitelijk worden door het sacrament van de doop niet alleen alle kinderen, maar ook alle volwassenen wedergeboren, die aan de zeven voorbereidingen hebben voldaan en geen bezwaren in de weg leggen.) 28
In Bijbels Optiek
Het Concilie van Trente was een antwoord op de Reformatie.
Het lijkt wel een automatisme, maar het is gecompliceerder, omdat de menselijke medewerking erbij in het spel is. Volgens Trente is er immers ook een subjectieve voorwaarde : men mag geen hindernis in de weg stellen. Dat correspondeert met de eis om het sacrament waardig te ontvangen. De goddelijke causaliteit is de eerste factor.. De tweede factor, die erbij moet komen, is de menselijke medewerking of waardigheid. Het gaat er althans om, dat er geen tegenwerking of hindernis is. Een doodzonde of bewust ongeloof zou een verhindering van de werking van het sacrament zijn.
Bovendien hangt deze leer van de causaliteit van de sacramenten samen met de opvatting, dat de genade een kracht is die in de mens ingestort wordt ( gratia infusa ). Het verschil over de functie van de sacramenten heeft alles te maken met het verschil over het wezen van de genade. Is de genade een bovennatuurlijke werkelijkheid of is het de onverdiende gunst van God, waaraan wij de herstelde gemeenschap met Hem, de vergeving der zonden en de vernieuwing van het leven te danken hebben ? ( Beknopte Gereformeerde Dogmatiek – dr. J. van Genderen/ dr. W.H. Velema ).
13) de pecc. mer I. 19. 34 sq.
14) De bapt. V 21 VI 1. C. epist. Parmen. II 16, cf. Dorner, Augustinus 248 f. Schwane, D. G. II 744 f. Harnack, D. G. III 143 f.
15) Lombardus, Sent. Dist. 3-6, Thomas, S. Theol. III qu. 66-71. Bonaventura, Brevil. VI 7 Schwane, D. G. III 605-622. Harnack, D. G. III 478 f.
16) Cf. Conc. Flor. Bij Denzinger n. 591. Trid. VI 4. VII de bapt. XIV de poenit. 2, Cat. Rom. II 2. Bellarminus, de sacr. Bapt. C. 1-27. Oswald, Die dogm. Lehre v.h. Sakr. 1-2 141 f. enz. en voor de leer van de Griekse kerk, Damasc., de fide orthod. IV 14. Conf.. orth. qu. 102. 103. Conf. Dosith. Decr. 16. Kattenbusch, Vergl. Conf. I 400 f.
Het lijkt wel een automatisme, maar het is gecompliceerder, omdat de menselijke medewerking erbij in het spel is. Volgens Trente is er immers ook een subjectieve voorwaarde : men mag geen hindernis in de weg stellen. Dat correspondeert met de eis om het sacrament waardig te ontvangen. De goddelijke causaliteit is de eerste factor.. De tweede factor, die erbij moet komen, is de menselijke medewerking of waardigheid. Het gaat er althans om, dat er geen tegenwerking of hindernis is. Een doodzonde of bewust ongeloof zou een verhindering van de werking van het sacrament zijn.
Bovendien hangt deze leer van de causaliteit van de sacramenten samen met de opvatting, dat de genade een kracht is die in de mens ingestort wordt ( gratia infusa ). Het verschil over de functie van de sacramenten heeft alles te maken met het verschil over het wezen van de genade. Is de genade een bovennatuurlijke werkelijkheid of is het de onverdiende gunst van God, waaraan wij de herstelde gemeenschap met Hem, de vergeving der zonden en de vernieuwing van het leven te danken hebben ? ( Beknopte Gereformeerde Dogmatiek – dr. J. van Genderen/ dr. W.H. Velema ).
13) de pecc. mer I. 19. 34 sq.
14) De bapt. V 21 VI 1. C. epist. Parmen. II 16, cf. Dorner, Augustinus 248 f. Schwane, D. G. II 744 f. Harnack, D. G. III 143 f.
15) Lombardus, Sent. Dist. 3-6, Thomas, S. Theol. III qu. 66-71. Bonaventura, Brevil. VI 7 Schwane, D. G. III 605-622. Harnack, D. G. III 478 f.
16) Cf. Conc. Flor. Bij Denzinger n. 591. Trid. VI 4. VII de bapt. XIV de poenit. 2, Cat. Rom. II 2. Bellarminus, de sacr. Bapt. C. 1-27. Oswald, Die dogm. Lehre v.h. Sakr. 1-2 141 f. enz. en voor de leer van de Griekse kerk, Damasc., de fide orthod. IV 14. Conf.. orth. qu. 102. 103. Conf. Dosith. Decr. 16. Kattenbusch, Vergl. Conf. I 400 f.