In Bijbels Optiek
2.2.3. De voornaamste bezwaren tegen de kinderdoop.
Het eerste bezwaar is dus, dat wij in het Nieuwe Testament niet letterlijk lezen, dat kinderen gedoopt behoren te worden of dat zij gedoopt zijn.
Het gaat echter niet aan, zoals wij hierboven concludeerden, om daaruit af te leiden, dat de kinderdoop in de tijd van de apostelen nog onbekend was. Wij kunnen de kerk van die tijd het best vergelijken met de kerk op het zendingsveld. Ook daar begint het met de doop van volwassen gelovigen. Maar dan worden er ook gezinnen gedoopt.
De apostelen hebben ook wel gezinnen gedoopt : het huis van Lydia, dat van de gevangenbewaarder ( Hand. 16 : 15, 33 ) en dat van Stephanas ( 1 Cor. 1 : 16 ). We weten niet, of dat gezinnen met kleine kinderen waren. Het woord voor huis ( oikos ) sluit de kinderen in elk geval eerder in dan uit. Zo staat in Jozua 24 : 15 : “Maar ik en mijn huis, wij zullen de Here dienen !”
Het eerste bezwaar is dus, dat wij in het Nieuwe Testament niet letterlijk lezen, dat kinderen gedoopt behoren te worden of dat zij gedoopt zijn.
Het gaat echter niet aan, zoals wij hierboven concludeerden, om daaruit af te leiden, dat de kinderdoop in de tijd van de apostelen nog onbekend was. Wij kunnen de kerk van die tijd het best vergelijken met de kerk op het zendingsveld. Ook daar begint het met de doop van volwassen gelovigen. Maar dan worden er ook gezinnen gedoopt.
De apostelen hebben ook wel gezinnen gedoopt : het huis van Lydia, dat van de gevangenbewaarder ( Hand. 16 : 15, 33 ) en dat van Stephanas ( 1 Cor. 1 : 16 ). We weten niet, of dat gezinnen met kleine kinderen waren. Het woord voor huis ( oikos ) sluit de kinderen in elk geval eerder in dan uit. Zo staat in Jozua 24 : 15 : “Maar ik en mijn huis, wij zullen de Here dienen !”
In Bijbels Optiek
De overwinning van Jozua op de Amorieten (Jozua 10), naar een schilderij van Nicolas Poussin uit 1665. Van Jozua is de uitspraak: Maar ik en mijn huis zullen de Here dienen.
Men moet er ook rekening mee houden, dat een individualistische denkwijze vreemd is aan de bijbel. Een gezin is een eenheid. Ze weten we, dat de Joden gewoon waren om bij de doop van proselieten ook de kinderen te dopen. De bij besnijdenis en proselietendoop geldende regel, dat de kinderen meegerekend worden, is door het Nieuwe Testament niet gewijzigd, want dat is de regel van het verbond der genade. Principieel gezien horen de kinderen erbij en komt hen de doop toe.)103
Dat Hand. 16 : 33, waar gesproken wordt over de ‘gevangenbewaarder en zijn gehele gezin’, hoeft niet expliciet te betekenen, dat er ook kinderen mee bedoeld zijn. Laten we de tekst eens nader bekijken.
In vers 30 vraagt de gevangenbewaarder :’ Heren wat moet ik doen om behouden te worden ?’ In vers 31 antwoordt Paulus :’ Stel uw vertrouwen op de Here Jezus en gij zult behouden worden, gij en uw huis’. Op dit moment spreekt Paulus de gevangenbewaarder aan en zegt :’ Stel uw vertrouwen…’ Het woord ( in het Grieks su ) uw betekent u, de persoon zelf. Het is dus geen woord waarmee je meerderen kunt bedoelen. Dat is wel belangrijk want Paulus zegt dus dat als hijzelf zijn vertrouwen op de Heer zet, dat dan ‘en zijn gehele huis’ behouden zullen worden ! Paulus zegt daar dus niet, dat als ieder persoon in zijn huis zijn vertrouwen op de Heer zet, ze behouden zullen worden, maar als ‘hij ‘ dat doet. Hoe dat kan, staat in 1 Cor. 7 : 14 :” Want de ongelovige man is geheiligd in zijn vrouw en de ongelovige vrouw is geheiligd in de man. Anders zouden immers uw kinderen onrein zijn, doch nu zijn zij heilig”. Toch spreken Paulus en Silas het woord van God tot hem en degenen die zijn huis waren. Er staat dus niet aan alle leden van zijn gezin, maar aan allen die ( op dat moment ) in zijn huis waren. Er kunnen zelfs wel een aantal soldaten uit het garnizoen waar hij werkte, bij gezeten hebben. Nadat een zware aardbeving het gebouw op zijn grondvesten had laten schudden, zal het best een oploop gegeven hebben. Het is niet iets dat iedere dag gebeurt.
Men moet er ook rekening mee houden, dat een individualistische denkwijze vreemd is aan de bijbel. Een gezin is een eenheid. Ze weten we, dat de Joden gewoon waren om bij de doop van proselieten ook de kinderen te dopen. De bij besnijdenis en proselietendoop geldende regel, dat de kinderen meegerekend worden, is door het Nieuwe Testament niet gewijzigd, want dat is de regel van het verbond der genade. Principieel gezien horen de kinderen erbij en komt hen de doop toe.)103
Dat Hand. 16 : 33, waar gesproken wordt over de ‘gevangenbewaarder en zijn gehele gezin’, hoeft niet expliciet te betekenen, dat er ook kinderen mee bedoeld zijn. Laten we de tekst eens nader bekijken.
In vers 30 vraagt de gevangenbewaarder :’ Heren wat moet ik doen om behouden te worden ?’ In vers 31 antwoordt Paulus :’ Stel uw vertrouwen op de Here Jezus en gij zult behouden worden, gij en uw huis’. Op dit moment spreekt Paulus de gevangenbewaarder aan en zegt :’ Stel uw vertrouwen…’ Het woord ( in het Grieks su ) uw betekent u, de persoon zelf. Het is dus geen woord waarmee je meerderen kunt bedoelen. Dat is wel belangrijk want Paulus zegt dus dat als hijzelf zijn vertrouwen op de Heer zet, dat dan ‘en zijn gehele huis’ behouden zullen worden ! Paulus zegt daar dus niet, dat als ieder persoon in zijn huis zijn vertrouwen op de Heer zet, ze behouden zullen worden, maar als ‘hij ‘ dat doet. Hoe dat kan, staat in 1 Cor. 7 : 14 :” Want de ongelovige man is geheiligd in zijn vrouw en de ongelovige vrouw is geheiligd in de man. Anders zouden immers uw kinderen onrein zijn, doch nu zijn zij heilig”. Toch spreken Paulus en Silas het woord van God tot hem en degenen die zijn huis waren. Er staat dus niet aan alle leden van zijn gezin, maar aan allen die ( op dat moment ) in zijn huis waren. Er kunnen zelfs wel een aantal soldaten uit het garnizoen waar hij werkte, bij gezeten hebben. Nadat een zware aardbeving het gebouw op zijn grondvesten had laten schudden, zal het best een oploop gegeven hebben. Het is niet iets dat iedere dag gebeurt.
In Bijbels Optiek
Helemaal rechts boven heeft men waarschijnlijk de gevangenis opgegraven waar Paulus en Silas gevangen zaten.
We moeten in deze tekst wel twee betekenissen uit elkaar houden.
1. Paulus zegt dat hij en zijn gehele huis (Grieks oikos ) behouden zullen worden. Daar wordt huishouden in de zin van dierbaren mee bedoeld. Zijn gezin dus. Dit woord wordt ook gebruikt in Marc. 5 : 19 ‘…Ga heen naar uw huis tot de uwen…’ ( hier is het heel duidelijk dat het om zijn verwanten gaat ).
2. Later spreekt Paulus tegen allen die in zijn huis zijn ( Grieks oikia ) waren. Daar wordt zijn huis als bezit, het stenen of houten gebouw mee bedoeld. Dit woord wordt bijv. gebruikt in Matth. 19 : 29 :’ En een ieder, die huizen of broeders of zusters of vader of moeder of kinderen of akkers heeft prijs gegeven in Mijn naam…’ ( Hier zien we ook wat duidelijker dat met dit Griekse woord een huis zonder familie wordt bedoeld want die staan apart beschreven ). Niemand weet dus wie er in dat huis/gebouw waren. Soldaten, familie, wie dan ook.
Ook het tweede deel van vers 33 laat dat geheel open omdat de aanduiding ‘de zijnen’ niet zijn familie behoeft te zijn. ‘De zijnen’ die zich in vers 33 lieten dopen kunnen zijn collega’s zijn, zijn onderdanen en het kunnen ook leden uit zijn familie zijn, maar zelfs zijn vijanden. Het woord dat daar gebruikt wordt is het Griekse woord autos, dat betekent : mensen die op dat moment aan hem verbonden zijn. Jezus gebruikt dat woord als Hij spreekt over zijn discipelen, maar ook in Matth. 13 : 25 als het gaat om …’ zijn vijanden…
Ín het laatste gedeelte van vers 34 staat:’…dat hij met zijn gehele huis tot geloof gekomen was’. Het woord ‘ tot geloof gekomen’ ( woorden in het Nederlands, in het Engels ‘believing’ in God ) is vertaald van het Griekse woord ‘ pistcuo’. Dat betekent : toevertrouwen of beter: verbinden aan. In het Engels : cummit unto. Het gaat hier om een duidelijke beslissingshandeling. Als je het woord in het Grieks gebruikt kan het je niet zo maar willoos overkomen. Dat maakt het eigenlijk onmogelijk dat er kleine kinderen waren die aan deze uitspraak verbonden zijn. Er staat dus dat vanaf dat moment zijn gezin verbonden is aan God. Dat is hetzelfde Griekse woord dat Paulus gebruikt in vers 31. Als daar was bedoeld dat zijn gezin ‘letterlijk tot geloof in God gekomen was’, had daar het woord pistis gestaan, zoals bijv. in Matth. 15 : 28 : “…O, vrouw, groot is uw geloof…’ en in Luc. 17 : 5 ‘…Geef ons meer geloof…’ en in Hand. 14 : 27 : ‘…dat Hij ( is God ) ook voor de heidenen een deur des geloofs had geopend’. Hetzelfde Griekse woord wordt dus in NBG ( en andere ) vertaling twee keer met een ander woord vertaald en dat wekt begrijpelijk verwarring op. Paulus zei dus : verbind je aan God door geloof en doop en later was hij blij dat hij daardoor aan God verbonden was.
Wat wel kan, wordt duidelijk als we nog een naar de woorden huis kijken. Vers : 30: ‘ En hij leidde hen naar buiten en zeide : Heren, wat moet ik doen om behouden te worden? Vers 31 : ‘En zij zeiden : Stel uw vertrouwen op de Here Jezus en gij zult behouden worden, gij en uw huis. Vers 32 : ‘ En zij spraken het woord Gods tot hem in tegenwoordigheid van allen ( dat kan dus werkelijk iedereen zijn ) die in zijn huis ( zijn woning ) waren. Vers 33 : ‘ En in datzelfde uur van de nacht nam hij hen mede ( uit het huis/gebouw waar ze predikte, waarschijnlijk naar buiten, omdat daar meestal de wasbekkens waren ) om hun striemen af te wassen., en hij liet zichzelf en al de zijnen ( degenen die bij hem waren ) terstond dopen. Vers 34 :’ en hij bracht hen naar boven ( ( (naar boven, daar had hij hen nog niet eerder gebracht ) in zijn huis ( zijn familie, zijn verwanten ) en richtte een tafel aan, en hij verheugde zich, dat hij met zijn gehele huis ( zijn familie/verwanten ) tot het geloof in God ( verbonden aan God ) gekomen was.
Volgens vers 31 hoefde de bewaker alleen maar te geloven en zich te laten dopen, om hem en zijn gezin te behouden. Omdat hij daar aan voldoet, kan hij zich dus verheugen dat hij en zijn gezin behouden zijn en kan hij zich verheugen dat zijn huis/familie gered is ( de rest kan later nog gedoopt worden, maar zijn volgens 1 Cor. 7 : 14 ( en de eerste uitspraak van Paulus ) nu al aan God verbonden ).
Het is dus ongeveer als volgt gegaan : Hij ging dus eerst met een groepje mensen en Paulus en Silas naar zijn kantoor/wachtruimte. Daar wordt het evangelie verteld. Daarna gingen ze naar buiten, naar de wasbekkens om zich te wassen en de dopen. Daarna gingen ze naar boven, naar het huis/gezin van de bewaker om te eten.
Vervolgens kan nog om heel andere redenen in Hand. 16 : 33 niet om zijn gezin ( vrouw en kinderen ) gaan. Een Romeis soldaat mocht tot 140 na Chr. niet gehuwd zijn. Het militaire recht uit die tijd verplichtte de soldaat ongehuwd te blijven. Natuurlijk waren er wel bordelen buiten de legerplaats en hadden sommige soldaten wel relaties buiten de muren van de kazerne, maar een vrouw binnen de kazernemuren bracht ongeluk. Ook de verering van 'Mitras’ ( Sol Invictusfeest ) bevestigd dit. Het was vrouwen absoluut niet toegestaan zich binnen de muren van de kazerne te bevinden. Een eventueel bordeel moest zelfs een minimale afstand ( meestal 4 kilometer ) buiten de kazerne zijn. Een gevangenbewaarder was hoogstens een onderofficier en kon dus nooit zijn vrouw en kinderen in de buurt van de gevangenis hebben wonen.
We moeten in deze tekst wel twee betekenissen uit elkaar houden.
1. Paulus zegt dat hij en zijn gehele huis (Grieks oikos ) behouden zullen worden. Daar wordt huishouden in de zin van dierbaren mee bedoeld. Zijn gezin dus. Dit woord wordt ook gebruikt in Marc. 5 : 19 ‘…Ga heen naar uw huis tot de uwen…’ ( hier is het heel duidelijk dat het om zijn verwanten gaat ).
2. Later spreekt Paulus tegen allen die in zijn huis zijn ( Grieks oikia ) waren. Daar wordt zijn huis als bezit, het stenen of houten gebouw mee bedoeld. Dit woord wordt bijv. gebruikt in Matth. 19 : 29 :’ En een ieder, die huizen of broeders of zusters of vader of moeder of kinderen of akkers heeft prijs gegeven in Mijn naam…’ ( Hier zien we ook wat duidelijker dat met dit Griekse woord een huis zonder familie wordt bedoeld want die staan apart beschreven ). Niemand weet dus wie er in dat huis/gebouw waren. Soldaten, familie, wie dan ook.
Ook het tweede deel van vers 33 laat dat geheel open omdat de aanduiding ‘de zijnen’ niet zijn familie behoeft te zijn. ‘De zijnen’ die zich in vers 33 lieten dopen kunnen zijn collega’s zijn, zijn onderdanen en het kunnen ook leden uit zijn familie zijn, maar zelfs zijn vijanden. Het woord dat daar gebruikt wordt is het Griekse woord autos, dat betekent : mensen die op dat moment aan hem verbonden zijn. Jezus gebruikt dat woord als Hij spreekt over zijn discipelen, maar ook in Matth. 13 : 25 als het gaat om …’ zijn vijanden…
Ín het laatste gedeelte van vers 34 staat:’…dat hij met zijn gehele huis tot geloof gekomen was’. Het woord ‘ tot geloof gekomen’ ( woorden in het Nederlands, in het Engels ‘believing’ in God ) is vertaald van het Griekse woord ‘ pistcuo’. Dat betekent : toevertrouwen of beter: verbinden aan. In het Engels : cummit unto. Het gaat hier om een duidelijke beslissingshandeling. Als je het woord in het Grieks gebruikt kan het je niet zo maar willoos overkomen. Dat maakt het eigenlijk onmogelijk dat er kleine kinderen waren die aan deze uitspraak verbonden zijn. Er staat dus dat vanaf dat moment zijn gezin verbonden is aan God. Dat is hetzelfde Griekse woord dat Paulus gebruikt in vers 31. Als daar was bedoeld dat zijn gezin ‘letterlijk tot geloof in God gekomen was’, had daar het woord pistis gestaan, zoals bijv. in Matth. 15 : 28 : “…O, vrouw, groot is uw geloof…’ en in Luc. 17 : 5 ‘…Geef ons meer geloof…’ en in Hand. 14 : 27 : ‘…dat Hij ( is God ) ook voor de heidenen een deur des geloofs had geopend’. Hetzelfde Griekse woord wordt dus in NBG ( en andere ) vertaling twee keer met een ander woord vertaald en dat wekt begrijpelijk verwarring op. Paulus zei dus : verbind je aan God door geloof en doop en later was hij blij dat hij daardoor aan God verbonden was.
Wat wel kan, wordt duidelijk als we nog een naar de woorden huis kijken. Vers : 30: ‘ En hij leidde hen naar buiten en zeide : Heren, wat moet ik doen om behouden te worden? Vers 31 : ‘En zij zeiden : Stel uw vertrouwen op de Here Jezus en gij zult behouden worden, gij en uw huis. Vers 32 : ‘ En zij spraken het woord Gods tot hem in tegenwoordigheid van allen ( dat kan dus werkelijk iedereen zijn ) die in zijn huis ( zijn woning ) waren. Vers 33 : ‘ En in datzelfde uur van de nacht nam hij hen mede ( uit het huis/gebouw waar ze predikte, waarschijnlijk naar buiten, omdat daar meestal de wasbekkens waren ) om hun striemen af te wassen., en hij liet zichzelf en al de zijnen ( degenen die bij hem waren ) terstond dopen. Vers 34 :’ en hij bracht hen naar boven ( ( (naar boven, daar had hij hen nog niet eerder gebracht ) in zijn huis ( zijn familie, zijn verwanten ) en richtte een tafel aan, en hij verheugde zich, dat hij met zijn gehele huis ( zijn familie/verwanten ) tot het geloof in God ( verbonden aan God ) gekomen was.
Volgens vers 31 hoefde de bewaker alleen maar te geloven en zich te laten dopen, om hem en zijn gezin te behouden. Omdat hij daar aan voldoet, kan hij zich dus verheugen dat hij en zijn gezin behouden zijn en kan hij zich verheugen dat zijn huis/familie gered is ( de rest kan later nog gedoopt worden, maar zijn volgens 1 Cor. 7 : 14 ( en de eerste uitspraak van Paulus ) nu al aan God verbonden ).
Het is dus ongeveer als volgt gegaan : Hij ging dus eerst met een groepje mensen en Paulus en Silas naar zijn kantoor/wachtruimte. Daar wordt het evangelie verteld. Daarna gingen ze naar buiten, naar de wasbekkens om zich te wassen en de dopen. Daarna gingen ze naar boven, naar het huis/gezin van de bewaker om te eten.
Vervolgens kan nog om heel andere redenen in Hand. 16 : 33 niet om zijn gezin ( vrouw en kinderen ) gaan. Een Romeis soldaat mocht tot 140 na Chr. niet gehuwd zijn. Het militaire recht uit die tijd verplichtte de soldaat ongehuwd te blijven. Natuurlijk waren er wel bordelen buiten de legerplaats en hadden sommige soldaten wel relaties buiten de muren van de kazerne, maar een vrouw binnen de kazernemuren bracht ongeluk. Ook de verering van 'Mitras’ ( Sol Invictusfeest ) bevestigd dit. Het was vrouwen absoluut niet toegestaan zich binnen de muren van de kazerne te bevinden. Een eventueel bordeel moest zelfs een minimale afstand ( meestal 4 kilometer ) buiten de kazerne zijn. Een gevangenbewaarder was hoogstens een onderofficier en kon dus nooit zijn vrouw en kinderen in de buurt van de gevangenis hebben wonen.
In Bijbels Optiek
Romeinse soldaten hadden in de legertros soms individueel een vrouw, die voor hem zorgde. Ze kon van hem zwanger raken en een kind krijgen. Dat droeg haar naam, totdat de soldaat het leger verliet. Zouden de soldaat en zijn vrouw zich bekeren en zich laten dopen, dan werd ook het kind gedoopt.
In het boek ‘ De wereld van de Romeinen’ onder redactie van Andrea Giardina staat : ‘…geen enkele aanpassing van de dienst toestond ten bate van een gezinsleven, maar anderzijds door de vingers zag wat de soldaat in zijn privé-leven deed. Deze kon dus ‘iets regelen’. ‘We zien er veel die samenwoonden met een hospita ( een ‘gastvrouw’ ), ook wel ‘foca ria’ genoemd. Deze laatste term stamt uit het militaire taalgebruik en betekent niet langer ‘keukenmeid’, maar betreft de vrouw die buiten het kamp in de canabae ‘de pot kookt’ voor de soldaat. In een militair testament kon een gedeelte van het verplicht gestorte geld van de soldaat aan de defocaria worden nagelaten, die anders geen recht zou hebben op een erfenis ( P. Wisconsin 14; BGU II, 600; Princ., 57 ). Eventuele kinderen droegen tot het eind van hun vaders diensttijd haar naam ( P. Oxy., III 475 = Sel. Pap. ) hun rechten als burger volledig, alleen het feit dat ze niet mochten trouwen vormde een ernstige beperking die slechts uit het bijzondere recht van de jus militaire te verklaren valt. Ethische waarden kwamen in botsing met de reglementaire norm, en dat leidde in eerste instantie tot een afzwakking en uiteindelijk tot het afschaffen van dat verbod’.
De afschaffing was in 140 na Chr. Paulus was ruim voor die datum in de gevangenis in Filippi. Dus ook de Romeinse geschiedenis onderstreept deze visie van het verhaal.
Bovenstaande gegevens wijzen er op dat de tekst die de Nederlandse vertaling ‘met zijn gehele huis” in dit geval niet gezien moet worden als, zijn vrouw en kinderen.
Het blijkt wel hoe moeilijk het is om een juist begrip van de tekst te verkrijgen als je er afhankelijk bent van de vertaling. De eerste vertalingen, oorspronkelijk gemaakt door Luther, werden uit het Duits naar het Nederlands vertaald. Luther had zijn vertaling uit het latijn vertaald en de Latijnse vertaling was honderden jaren daarvoor uit het originele Grieks vertaald. Het is dus wel duidelijk dat men tot 1637 geen enkele directe Nederlandse vertaling uit het Grieks had. Dankzij de synode van Dordrecht kwam er in 1637 een eerste Nederlandse vertaling uit het Grieks : De Statenbijbel door Paulus Aertsz. Van Ravensteyn te Leiden.
In het boek ‘ De wereld van de Romeinen’ onder redactie van Andrea Giardina staat : ‘…geen enkele aanpassing van de dienst toestond ten bate van een gezinsleven, maar anderzijds door de vingers zag wat de soldaat in zijn privé-leven deed. Deze kon dus ‘iets regelen’. ‘We zien er veel die samenwoonden met een hospita ( een ‘gastvrouw’ ), ook wel ‘foca ria’ genoemd. Deze laatste term stamt uit het militaire taalgebruik en betekent niet langer ‘keukenmeid’, maar betreft de vrouw die buiten het kamp in de canabae ‘de pot kookt’ voor de soldaat. In een militair testament kon een gedeelte van het verplicht gestorte geld van de soldaat aan de defocaria worden nagelaten, die anders geen recht zou hebben op een erfenis ( P. Wisconsin 14; BGU II, 600; Princ., 57 ). Eventuele kinderen droegen tot het eind van hun vaders diensttijd haar naam ( P. Oxy., III 475 = Sel. Pap. ) hun rechten als burger volledig, alleen het feit dat ze niet mochten trouwen vormde een ernstige beperking die slechts uit het bijzondere recht van de jus militaire te verklaren valt. Ethische waarden kwamen in botsing met de reglementaire norm, en dat leidde in eerste instantie tot een afzwakking en uiteindelijk tot het afschaffen van dat verbod’.
De afschaffing was in 140 na Chr. Paulus was ruim voor die datum in de gevangenis in Filippi. Dus ook de Romeinse geschiedenis onderstreept deze visie van het verhaal.
Bovenstaande gegevens wijzen er op dat de tekst die de Nederlandse vertaling ‘met zijn gehele huis” in dit geval niet gezien moet worden als, zijn vrouw en kinderen.
Het blijkt wel hoe moeilijk het is om een juist begrip van de tekst te verkrijgen als je er afhankelijk bent van de vertaling. De eerste vertalingen, oorspronkelijk gemaakt door Luther, werden uit het Duits naar het Nederlands vertaald. Luther had zijn vertaling uit het latijn vertaald en de Latijnse vertaling was honderden jaren daarvoor uit het originele Grieks vertaald. Het is dus wel duidelijk dat men tot 1637 geen enkele directe Nederlandse vertaling uit het Grieks had. Dankzij de synode van Dordrecht kwam er in 1637 een eerste Nederlandse vertaling uit het Grieks : De Statenbijbel door Paulus Aertsz. Van Ravensteyn te Leiden.
In Bijbels Optiek
De eerste Statenbijbel werd gedrukt bij drukkerij Paulus Aertsz van R.avensteyn
Een goede herziening van deze vertaling heeft tot 1977 op zich laten wachten en verscheen in 1978 onder de naam Statenvertaling editie. Deze vertaling was er voor bedoeld om fouten te herstellen.
Al met al zijn de vertalingen veelal gekleurd geweest door de kerkrichting die de vertaling op zich nam. Bovendien zijn de Griekse en Hebreeuwse talen erg moeilijk en het is dan ook niet vreemd dat sommige teksten min of meer afwijken van het originele Grieks of Hebreeuws. Toch is het niet zo dat de vertaling van de bijbel niet betrouwbaar zou zijn, het is al met al een hoogstaand stukje vakwerk. Toch is het blijkbaar af en toe wel verstandig om de originele tekst er even bij te pakken.
Het tweede bezwaar is, dat het geloof altijd qua orde aan de doop moet voorafgaan. Wij moeten echter bedenken, dat het niet ons geloof is, dat de doop tot doop maakt. Bij Dopersen, Baptisten en Pinkstergroepen is de doop meer een teken en zegel van het geloof van de mens dan van de belofte van God. Een typerende uitdrukking is : Ik heb mij laten dopen, terwijl vanuit het Nieuwe Testament in de eerste plaats te zeggen is, dat iemand gedoopt wordt. De een wil met zijn doop betuigen, dat hij tot de heilige gemeente behoort, de ander, dat hij zijn oude mens wil begraven, maar daarmee legt men de nadruk op de daad van de mens, die zijn geloof belijdt en de verzegeling ervan beleeft, terwijl Gods Woord ons laat zien, dat het sacrament allereerst een daad van God is. Of wij als kinderen of als volwassene gedoopt worden, Gods belofte staat altijd voorop. Als het anders was en als de doop niet van Gods belofte afhing, maar van ons eigen geloof, zouden wij aan onze doop moeten twijfelen, zodra wij aan ons geloof gingen twijfelen.
Een goede herziening van deze vertaling heeft tot 1977 op zich laten wachten en verscheen in 1978 onder de naam Statenvertaling editie. Deze vertaling was er voor bedoeld om fouten te herstellen.
Al met al zijn de vertalingen veelal gekleurd geweest door de kerkrichting die de vertaling op zich nam. Bovendien zijn de Griekse en Hebreeuwse talen erg moeilijk en het is dan ook niet vreemd dat sommige teksten min of meer afwijken van het originele Grieks of Hebreeuws. Toch is het niet zo dat de vertaling van de bijbel niet betrouwbaar zou zijn, het is al met al een hoogstaand stukje vakwerk. Toch is het blijkbaar af en toe wel verstandig om de originele tekst er even bij te pakken.
Het tweede bezwaar is, dat het geloof altijd qua orde aan de doop moet voorafgaan. Wij moeten echter bedenken, dat het niet ons geloof is, dat de doop tot doop maakt. Bij Dopersen, Baptisten en Pinkstergroepen is de doop meer een teken en zegel van het geloof van de mens dan van de belofte van God. Een typerende uitdrukking is : Ik heb mij laten dopen, terwijl vanuit het Nieuwe Testament in de eerste plaats te zeggen is, dat iemand gedoopt wordt. De een wil met zijn doop betuigen, dat hij tot de heilige gemeente behoort, de ander, dat hij zijn oude mens wil begraven, maar daarmee legt men de nadruk op de daad van de mens, die zijn geloof belijdt en de verzegeling ervan beleeft, terwijl Gods Woord ons laat zien, dat het sacrament allereerst een daad van God is. Of wij als kinderen of als volwassene gedoopt worden, Gods belofte staat altijd voorop. Als het anders was en als de doop niet van Gods belofte afhing, maar van ons eigen geloof, zouden wij aan onze doop moeten twijfelen, zodra wij aan ons geloof gingen twijfelen.
In Bijbels Optiek
Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden.
Maar Marcus 16 : 16 dan ? Daar staat : ”Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden”. Deze tekst kan alleen in zijn verband verstaan worden. In het voorgaande vers gaat het over de prediking van het evangelie aan alle mensen in de wereld. Voor hen die het evangelie horen, geldt : Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden. Wat erop volgt is de keerzijde daarvan. Wie in deze tekst een algemene regel wil zien – de regel, dat het geloof van de dopeling altijd het eerste moet zijn – komt tot bedenkelijke gevolgtrekkingen t.o.v. kinderen. Als uit Marc. 16 : 16a af te leiden is, dat zij gedoopt mogen worden, volgt uit Marc. 16 : 16b, dat zij veroordeeld zullen worden… Men mag dus niet generaliseren. Alleen daarom al moet men bij een verwijzing naar deze tekst voorzichtig zijn.)104
Er zijn veel tegenstanders van de kinderdoop die de noodzakelijkheid van persoonlijk geloof willen accentueren. Maar ook voor degenen die overtuigd zijn, dat de kinderdoop gefundeerd is in het verbond van God met ons en onze kinderen, behoren geloof en doop bij elkaar. De doop vraagt geloof!! Zowel bij de kinderdoop als bij de doop van volwassenen is het geloof echter gericht op de belofte van het evangelie, waarvan de doop het teken en zegel is. Calvijn zegt : ’Daarom moet men in de kinderdoop voor het tegenwoordige niet meer werking zoeken, dan dat bij het verbond, door de Here met hen gesloten, bevestigt en bekrachtigt. De verdere betekenis van dat sacrament zal later volgen op de tijd die God zelf voorzien heeft’.)105
Maar Marcus 16 : 16 dan ? Daar staat : ”Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden”. Deze tekst kan alleen in zijn verband verstaan worden. In het voorgaande vers gaat het over de prediking van het evangelie aan alle mensen in de wereld. Voor hen die het evangelie horen, geldt : Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden. Wat erop volgt is de keerzijde daarvan. Wie in deze tekst een algemene regel wil zien – de regel, dat het geloof van de dopeling altijd het eerste moet zijn – komt tot bedenkelijke gevolgtrekkingen t.o.v. kinderen. Als uit Marc. 16 : 16a af te leiden is, dat zij gedoopt mogen worden, volgt uit Marc. 16 : 16b, dat zij veroordeeld zullen worden… Men mag dus niet generaliseren. Alleen daarom al moet men bij een verwijzing naar deze tekst voorzichtig zijn.)104
Er zijn veel tegenstanders van de kinderdoop die de noodzakelijkheid van persoonlijk geloof willen accentueren. Maar ook voor degenen die overtuigd zijn, dat de kinderdoop gefundeerd is in het verbond van God met ons en onze kinderen, behoren geloof en doop bij elkaar. De doop vraagt geloof!! Zowel bij de kinderdoop als bij de doop van volwassenen is het geloof echter gericht op de belofte van het evangelie, waarvan de doop het teken en zegel is. Calvijn zegt : ’Daarom moet men in de kinderdoop voor het tegenwoordige niet meer werking zoeken, dan dat bij het verbond, door de Here met hen gesloten, bevestigt en bekrachtigt. De verdere betekenis van dat sacrament zal later volgen op de tijd die God zelf voorzien heeft’.)105
In Bijbels Optiek
Persoonlijk geloof en kerkdienst behoren samen te gaan. Dat standpunt kan ook het zicht op de kinderdoop beïnvloeden.
De kinderdoop staat niet op zichzelf. Wij worden in het midden van de gemeente gedoopt. Het teken van het verbond is tegelijk ook het teken van de inlijving in de gemeente van Christus. Na de doop wordt het geloof van alle gedoopten gevraagd. Tijdens de doop wordt het belijden van het geloof van de volwassenen gevraagd. Tijdens de doop wordt het geloof van de biddende gemeente gevraagd.)106
Noten:
36) Zie K.Aland, Die Säugelungstaufe im Neuen Testament und in der alten Kirche,1961, O.Cullmann, Die Tauflehre des Neuen Testaments, 1958, Jeremias, 1949 (2), De Ru, De kinderdoop en het Nieuwe Testament, 1964.
37) Confessiones, I, 11.
38) Vgl. De Ru, De kinderdoop en het Nieuwe Testament, 1964, 16-18.
39) Vgl. o.m. G.C. Berkouwer, Karl Barth en de kinderdoop, 1947; A.J. van Binsbergen, Van zegel naar antwoord, 1982 .
40) Kirchliche Dogmatik IV, 4, 213v.
41) Dr. B.A. Willems o.p. , Denkers over God en Wereld nr. 7 : Karl Barth, blz. 48-53.
42) Catechismus betekent oorspronkelijk : mondeling onderwijs in de christelijke religie aan de catechumeen ( catechisant ). Later ging de naam over op de boeken voor dat onderwijs, bijv. de kleine en de grote Catechismus van Luther, de Cat. van Calvijn. De Heidelbergse Catechismus, opgesteld in 1563 in opdracht van keurvorst Frederik III van de paltz Heidelberg door Ursinius en Olevianus is later in onze taal vertaald door Petrus Datheen in 1566 en door de Geref. Kerken in Nederland aanvaard als uitdrukking van haar geloof op de synoden van Embden in 1571 en later op de synode in Dordrecht in 1619.
43) Vgl. Calvijn, Inst., IV, 16, 11.
44) J.P Versteeg, Rondom de doopvont, 1983, 132.
45) Vgl. L. Doekes, Der Heilige, 1960, 172-176, 234.
46) Er is al langer dan een eeuw strijd geweest over verbond en doop ( vgl. E. Smelik, Een eeuw van strijd over verbond en doop, 1946; C. Graafland, ‘De doop als splijtzwam in de gereformeerde gezindte’, in Rondom de doopvont, 1983, 446-496 ). Volgens A. Kuyper was de doop een zegel op iets in de mens : de wedergeboorte, het geloofsvermogen of de inwendige genade, die in de dopeling te veronderstellen was. Dopen zonder die veronderstelling achtte hij ongereformeerd.
Toch moet staande gehouden worden, dat de doop niet verzegelt wat in de dopeling aanwezig is of verondersteld wordt, maar de belofte van het verbond. Er is verschil tussen de verzegeling van de belofte en de verzegeling van de gelovige.
Naar aanleiding van de bezwaren die tegen de leer van Kuyper ingebracht werden, sprak de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in 1905 uit, dat het minder juist is te zeggen, dat de doop aan de kinderen der gelovigen bediend wordt op grond van hun veronderstelde wedergeboorte. Wel is het zaad des verbonds krachtens de belofte van God te houden voor wedergeboorte en in Christus geheiligd, totdat bij het opwassen uit hun wandel of leer het tegendeel blijkt. Dat wil weer niet zeggen, dat elk kind waarlijk wedergeboren zou zijn ( Acta, art. 158. Zie voor kritiek R.J. Dam, B. Holwerda, C Veenhof, Rondom ‘1905’, z.j.).
Na de conflicten over verbond en doop, die tot de Vrijmaking leidden, kwam een nieuwe synodale verklaring in plaats van die van 1905 : de Vervangingsformule, die van 1946 tot 1959 bindend was. Daarin staat, dat de kerk de kinderen, tenzij zij zich als ongelovigen openbaren, moet beschouwen en behandelen als zulken die delen in de wederbarende genade van de Heilige Geest ( Acta van de buitengewone Generale Synode, 1946, art. 197).
Zo vervaagt echter het onderscheid tussen de schenking van het heil in de belofte en het delen in het heil door het geloof. Dat is immers niet hetzelfde. Calvijn zei al, dat aangeboden worden iets anders is dan ontvangen worden (Inst., IV, 17, 33 ). Het ontvangen gaat niet buiten het werk van de Heilige Geest om, die ons toeëigent wat wij in Christus zijn. Waar verschil tussen toezegging en toe-eigening in het oog wordt gehouden, zal er een onderscheidend element in de prediking zijn. De nodiging zal vooropstaan, maar er zal in de verbondsgemeente ook een waarschuwing worden gehoord, die bijbels is ( zie 1 Cor. 10 : 1-11; Hebr. 4 : 1-13 ).
De doop is wel eens omschreven als een verzekering aan de uitverkorenen en gelovigen, dat zij het eeuwig heil deelachtig zijn. Dat is dan de volle doop. Er bestaat ook wel een recht op de doop, in zoverre deze een bevestiging is van een voorwaardelijke heilsbelofte die tot allen komt die onder het evangelie leven ( Preadvies van Commissie I inzake de bezwaarschriften, 1943, 24, 59 ). Dat betekent dus, dat er tweeërlei belofte en tweeërlei doop is ( Zie voor een kritische bespreking van dit standpunt J. van Genderen, Verbond en verkiezing, 1983, 25-32; J. Kamphuis, Een eeuwig verbond, 1984, 43-106 ).
De verbondsleer die met de leeruitspraken van 1931 in de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en Noord-Amerika officieel aanvaard is, heeft ten gevolge, dat er een principieel verschil is tussen de belofte van het heil, die voor de uitverkorenen bestemd is, en het aanbod der genade voor de kerk in haar geheel ( Zie voor een kritische beschouwing van deze leer J. van Genderen, Verbond en verkiezing, 1983, 9-11 ). Het sacrament kan fan geen bevestiging zijn van de belofte van God jegens ieder die gedoopt wordt. In de doop wordt de onomstotelijke waarheid verzegeld, die voor Gods volk troostvol is, ‘dat de uitverkorenen in Christus geheiligd zijn en dat ook die uitverkorenen onder de kinderen gevonden worden’( Kersten, G.D. II, 273 ).
Hier is ernstig bezwaar tegen te maken. Het is onjuist om de eis van geloof en bekering tot een ieder te laten komen, maar de belofte van de drieënige God, zoals ons die in het doopformulier worden voorgehouden, te beperken tot de uitverkorenen of tot de wedergeborenen. Wie gedoopt zijn in zijn naam, zouden dan niet kunnen weten, of Hij hen werkelijk bedoeld heeft. Maar hun naam is bij de doop genoemd. De belofte van Gods verbond en de eis, die ermee samengaat, zijn voor hen persoonlijk bestemd.
De bovengenoemde opvattingen hebben uiteraard praktische consequenties. De leer van tweeërlei belofte en tweeërlei doop zal de vastheid van Gods verbond en woorden wegnemen en twijfel en onzekerheid veroorzaken. Dan staat ieder voor de vraag, of de heilsbelofte wel voor hem is en of hij daarop pleiten mag. De leer van de veronderstelde wedergeboorte of veronderstelde uitverkiezing zal echter tot zorgeloosheid en valse gerustheid leiden. Er mag niet van uitgegaan worden, dat de gedoopten allen automatisch in het beloofde heil delen.
De kinderdoop staat niet op zichzelf. Wij worden in het midden van de gemeente gedoopt. Het teken van het verbond is tegelijk ook het teken van de inlijving in de gemeente van Christus. Na de doop wordt het geloof van alle gedoopten gevraagd. Tijdens de doop wordt het belijden van het geloof van de volwassenen gevraagd. Tijdens de doop wordt het geloof van de biddende gemeente gevraagd.)106
Noten:
36) Zie K.Aland, Die Säugelungstaufe im Neuen Testament und in der alten Kirche,1961, O.Cullmann, Die Tauflehre des Neuen Testaments, 1958, Jeremias, 1949 (2), De Ru, De kinderdoop en het Nieuwe Testament, 1964.
37) Confessiones, I, 11.
38) Vgl. De Ru, De kinderdoop en het Nieuwe Testament, 1964, 16-18.
39) Vgl. o.m. G.C. Berkouwer, Karl Barth en de kinderdoop, 1947; A.J. van Binsbergen, Van zegel naar antwoord, 1982 .
40) Kirchliche Dogmatik IV, 4, 213v.
41) Dr. B.A. Willems o.p. , Denkers over God en Wereld nr. 7 : Karl Barth, blz. 48-53.
42) Catechismus betekent oorspronkelijk : mondeling onderwijs in de christelijke religie aan de catechumeen ( catechisant ). Later ging de naam over op de boeken voor dat onderwijs, bijv. de kleine en de grote Catechismus van Luther, de Cat. van Calvijn. De Heidelbergse Catechismus, opgesteld in 1563 in opdracht van keurvorst Frederik III van de paltz Heidelberg door Ursinius en Olevianus is later in onze taal vertaald door Petrus Datheen in 1566 en door de Geref. Kerken in Nederland aanvaard als uitdrukking van haar geloof op de synoden van Embden in 1571 en later op de synode in Dordrecht in 1619.
43) Vgl. Calvijn, Inst., IV, 16, 11.
44) J.P Versteeg, Rondom de doopvont, 1983, 132.
45) Vgl. L. Doekes, Der Heilige, 1960, 172-176, 234.
46) Er is al langer dan een eeuw strijd geweest over verbond en doop ( vgl. E. Smelik, Een eeuw van strijd over verbond en doop, 1946; C. Graafland, ‘De doop als splijtzwam in de gereformeerde gezindte’, in Rondom de doopvont, 1983, 446-496 ). Volgens A. Kuyper was de doop een zegel op iets in de mens : de wedergeboorte, het geloofsvermogen of de inwendige genade, die in de dopeling te veronderstellen was. Dopen zonder die veronderstelling achtte hij ongereformeerd.
Toch moet staande gehouden worden, dat de doop niet verzegelt wat in de dopeling aanwezig is of verondersteld wordt, maar de belofte van het verbond. Er is verschil tussen de verzegeling van de belofte en de verzegeling van de gelovige.
Naar aanleiding van de bezwaren die tegen de leer van Kuyper ingebracht werden, sprak de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in 1905 uit, dat het minder juist is te zeggen, dat de doop aan de kinderen der gelovigen bediend wordt op grond van hun veronderstelde wedergeboorte. Wel is het zaad des verbonds krachtens de belofte van God te houden voor wedergeboorte en in Christus geheiligd, totdat bij het opwassen uit hun wandel of leer het tegendeel blijkt. Dat wil weer niet zeggen, dat elk kind waarlijk wedergeboren zou zijn ( Acta, art. 158. Zie voor kritiek R.J. Dam, B. Holwerda, C Veenhof, Rondom ‘1905’, z.j.).
Na de conflicten over verbond en doop, die tot de Vrijmaking leidden, kwam een nieuwe synodale verklaring in plaats van die van 1905 : de Vervangingsformule, die van 1946 tot 1959 bindend was. Daarin staat, dat de kerk de kinderen, tenzij zij zich als ongelovigen openbaren, moet beschouwen en behandelen als zulken die delen in de wederbarende genade van de Heilige Geest ( Acta van de buitengewone Generale Synode, 1946, art. 197).
Zo vervaagt echter het onderscheid tussen de schenking van het heil in de belofte en het delen in het heil door het geloof. Dat is immers niet hetzelfde. Calvijn zei al, dat aangeboden worden iets anders is dan ontvangen worden (Inst., IV, 17, 33 ). Het ontvangen gaat niet buiten het werk van de Heilige Geest om, die ons toeëigent wat wij in Christus zijn. Waar verschil tussen toezegging en toe-eigening in het oog wordt gehouden, zal er een onderscheidend element in de prediking zijn. De nodiging zal vooropstaan, maar er zal in de verbondsgemeente ook een waarschuwing worden gehoord, die bijbels is ( zie 1 Cor. 10 : 1-11; Hebr. 4 : 1-13 ).
De doop is wel eens omschreven als een verzekering aan de uitverkorenen en gelovigen, dat zij het eeuwig heil deelachtig zijn. Dat is dan de volle doop. Er bestaat ook wel een recht op de doop, in zoverre deze een bevestiging is van een voorwaardelijke heilsbelofte die tot allen komt die onder het evangelie leven ( Preadvies van Commissie I inzake de bezwaarschriften, 1943, 24, 59 ). Dat betekent dus, dat er tweeërlei belofte en tweeërlei doop is ( Zie voor een kritische bespreking van dit standpunt J. van Genderen, Verbond en verkiezing, 1983, 25-32; J. Kamphuis, Een eeuwig verbond, 1984, 43-106 ).
De verbondsleer die met de leeruitspraken van 1931 in de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en Noord-Amerika officieel aanvaard is, heeft ten gevolge, dat er een principieel verschil is tussen de belofte van het heil, die voor de uitverkorenen bestemd is, en het aanbod der genade voor de kerk in haar geheel ( Zie voor een kritische beschouwing van deze leer J. van Genderen, Verbond en verkiezing, 1983, 9-11 ). Het sacrament kan fan geen bevestiging zijn van de belofte van God jegens ieder die gedoopt wordt. In de doop wordt de onomstotelijke waarheid verzegeld, die voor Gods volk troostvol is, ‘dat de uitverkorenen in Christus geheiligd zijn en dat ook die uitverkorenen onder de kinderen gevonden worden’( Kersten, G.D. II, 273 ).
Hier is ernstig bezwaar tegen te maken. Het is onjuist om de eis van geloof en bekering tot een ieder te laten komen, maar de belofte van de drieënige God, zoals ons die in het doopformulier worden voorgehouden, te beperken tot de uitverkorenen of tot de wedergeborenen. Wie gedoopt zijn in zijn naam, zouden dan niet kunnen weten, of Hij hen werkelijk bedoeld heeft. Maar hun naam is bij de doop genoemd. De belofte van Gods verbond en de eis, die ermee samengaat, zijn voor hen persoonlijk bestemd.
De bovengenoemde opvattingen hebben uiteraard praktische consequenties. De leer van tweeërlei belofte en tweeërlei doop zal de vastheid van Gods verbond en woorden wegnemen en twijfel en onzekerheid veroorzaken. Dan staat ieder voor de vraag, of de heilsbelofte wel voor hem is en of hij daarop pleiten mag. De leer van de veronderstelde wedergeboorte of veronderstelde uitverkiezing zal echter tot zorgeloosheid en valse gerustheid leiden. Er mag niet van uitgegaan worden, dat de gedoopten allen automatisch in het beloofde heil delen.