In Bijbels Optiek
1. Geschiedenis en wording van de doopleer in de dogmatiek.
1.1 In de tijd van Oude en Nieuwe Testament ( de evangeliën ).
De doop in het Nieuwe Testament werd ten tijde van het Oude Verbond voorbereid door de besnijdenis, die door God aan Abraham uitdrukkelijk werd voorgeschreven.
Gen. 17 : 9-14 : ”Voorts zeide God tegen Abraham : En wat u aangaat, gij zult mijn verbond houden, gij en uw nageslacht, in hun geslachten. Dit is mijn verbond, dat gij zult houden tussen Mij en u en uw nageslacht : dat bij u al wat mannelijk is besneden worde; gij zult het vlees van uw voorhuid laten besnijden, en dat zal tot een teken zijn van het verbond zijn tussen Mij en u. Wie acht dagen oud is, zal bij u besneden worden, al wat mannelijk is in uw geslachten : zowel wie in uw huis geboren is, als wie van enige vreemdeling voor geld is gekocht, doch niet van uw nageslacht is. Wie in uw huis geboren is en wie door u voor geld is gekocht, moet voorzeker besneden worden; zo zal mijn verbond in uw vlees zijn tot een eeuwig verbond. En de onbesnedene, die het vlees van zijn voorhuid niet laat besnijden, die mens zal uitgeroeid worden uit zijn volksgenoten : hij heeft mijn verbond verbroken”.
1.1 In de tijd van Oude en Nieuwe Testament ( de evangeliën ).
De doop in het Nieuwe Testament werd ten tijde van het Oude Verbond voorbereid door de besnijdenis, die door God aan Abraham uitdrukkelijk werd voorgeschreven.
Gen. 17 : 9-14 : ”Voorts zeide God tegen Abraham : En wat u aangaat, gij zult mijn verbond houden, gij en uw nageslacht, in hun geslachten. Dit is mijn verbond, dat gij zult houden tussen Mij en u en uw nageslacht : dat bij u al wat mannelijk is besneden worde; gij zult het vlees van uw voorhuid laten besnijden, en dat zal tot een teken zijn van het verbond zijn tussen Mij en u. Wie acht dagen oud is, zal bij u besneden worden, al wat mannelijk is in uw geslachten : zowel wie in uw huis geboren is, als wie van enige vreemdeling voor geld is gekocht, doch niet van uw nageslacht is. Wie in uw huis geboren is en wie door u voor geld is gekocht, moet voorzeker besneden worden; zo zal mijn verbond in uw vlees zijn tot een eeuwig verbond. En de onbesnedene, die het vlees van zijn voorhuid niet laat besnijden, die mens zal uitgeroeid worden uit zijn volksgenoten : hij heeft mijn verbond verbroken”.
In Bijbels Optiek
De besnijdenis was het uiterlijk teken wat verbonden was aan Gods beloften aan Abraham en dus via hem, met het oude joodse volk. Daarbij werd elke Israëlitische jongen van acht jaar oud de voorhuid weggesneden en uiteraard der zaak vielen de meisjes hierbuiten.
Volgens Herodotus )1 kwam de besnijdenis ook bij de Egyptenaren, de Feniciers en de Syriers voor. Enkele reformatorische geleerden )2 trachtten in het begin van de 20e eeuw dit getuigenis te weerleggen en aan te tonen, dat deze volkeren haar van Israël hadden overgenomen. Maar dit is onhoudbaar gebleken.
Bij de Egyptenaren dateerde het al van ver daarvoor, het gebeurde namelijk bij de priesters. En nieuwere ethnologische onderzoekingen hebben duidelijk bewezen, dat de besnijdenis een plechtigheid was en nog is, die bij tal van volken in Azië, Amerika, Afrika en zelfs in Australië voorkomt )3.
Evenals God bij de instelling van tempel en priesterschap, van offer en altaar, van wetten en verordeningen onder Israël bij bestaande gebruiken onder andere volkeren zich aansloot, zo deed Hij dat ook bij de besnijdenis. Hij nam ze als het ware over, maar gaf en er een andere, een heilige, sacramentele betekenis aan. Want onder de volken kwam wel de lichamelijke besnijdenis voor, maar ze droeg niet het karakter van een sacrament. Ook werd ze daar dikwijls, net als bij de Egyptenaren, aan enkele personen voltrokken en gewoonlijk niet in de eerste levensjaren, maar op latere leeftijd.
Als God echter bij Abraham de besnijdenis instelt, dan beveelt Hij, dat al wat mannelijk is, besneden zal worden, zowel de dienstknecht als de zoon des huizes. En dat die besnijdenis op de achtste dag plaats moest vinden en dat ze diende als teken van het verbond, zodat wie haar niet ontving, een verbreker van datzelfde verbond zou zijn en uit het ‘midden van zijn volksgenoten uitgeroeid’ diende te worden.
Volgens Herodotus )1 kwam de besnijdenis ook bij de Egyptenaren, de Feniciers en de Syriers voor. Enkele reformatorische geleerden )2 trachtten in het begin van de 20e eeuw dit getuigenis te weerleggen en aan te tonen, dat deze volkeren haar van Israël hadden overgenomen. Maar dit is onhoudbaar gebleken.
Bij de Egyptenaren dateerde het al van ver daarvoor, het gebeurde namelijk bij de priesters. En nieuwere ethnologische onderzoekingen hebben duidelijk bewezen, dat de besnijdenis een plechtigheid was en nog is, die bij tal van volken in Azië, Amerika, Afrika en zelfs in Australië voorkomt )3.
Evenals God bij de instelling van tempel en priesterschap, van offer en altaar, van wetten en verordeningen onder Israël bij bestaande gebruiken onder andere volkeren zich aansloot, zo deed Hij dat ook bij de besnijdenis. Hij nam ze als het ware over, maar gaf en er een andere, een heilige, sacramentele betekenis aan. Want onder de volken kwam wel de lichamelijke besnijdenis voor, maar ze droeg niet het karakter van een sacrament. Ook werd ze daar dikwijls, net als bij de Egyptenaren, aan enkele personen voltrokken en gewoonlijk niet in de eerste levensjaren, maar op latere leeftijd.
Als God echter bij Abraham de besnijdenis instelt, dan beveelt Hij, dat al wat mannelijk is, besneden zal worden, zowel de dienstknecht als de zoon des huizes. En dat die besnijdenis op de achtste dag plaats moest vinden en dat ze diende als teken van het verbond, zodat wie haar niet ontving, een verbreker van datzelfde verbond zou zijn en uit het ‘midden van zijn volksgenoten uitgeroeid’ diende te worden.
In Bijbels Optiek
Alle jongetjes werden op hun achtste levensdag besneden, d.w.z. dat de voorhuid van de penis werd weggesneden. Dit betekende dat God met het zaad van de jongen zou zijn. Ook Jezus Christus was besneden.
De besnijdenis was, evenals bij de volken rondom, bij Israël een sanitaire maatregel, maar zij vindt daar bij dit volk toch niet haar uiteindelijke doel in. Het is teken en bevestiging van het verbond der genade, die een allesomvattende belofte inhoudt :”Ik zal uw God zijn en de God van uw zaad”( Gen. 17 : 7 ). De besnijdenis is door de God voor Israel met nadruk bedoeld als een verzegeling van twee voordelen van dat genadeverbond, n.l. :
1. van de gerechtigheid door het geloof, zie Rom. 4 : 11 :”En het teken der besnijdenis ontving hij (Abraham) als het zegel der gerechtigheid van dat geloof dat hij in zijn onbesneden staat bezat. Zo kon hij een vader zijn van alle onbesneden gelovigen, opdat hen (de) gerechtigheid zou worden toegerekend”.
2. van de besnijdenis van het hart, zie Deut. 10 : 16 :”Besnijdt dan de voorhuid van uw hart en wees niet meer hardnekkig” en 30 : 6:”En de Here, uw God, zal uw hart en het hart van uw nakroost besnijden, zodat gij de Here, uw God liefhebt met geheel uw hart en met geheel uw ziel, opdat gij leeft” en Jer. 4 : 4:” besnijdt u voor de Here en doet weg de voorhuid van uw hart, gij mannen van Juda en inwoners van Jeruzalem, opdat mijn gramschap niet uitsla als een vuur en onuitblusbaar brande om de boosheid uwer handelingen” en Rom. 2 : 28 :”Want niet hij is een Jood die het uiterlijk is, en niet dàt is besnijdenis, wat uiterlijk is, aan het vlees geschiedt”en Col. 2 : 11 :”In Hem zijt gij ook met een besnijdenis, die geen werk van mensenhanden is, besneden door het afleggen van het lichaam des vlezes, in de besnijdenis van Christus”.
De besnijdenis was, evenals bij de volken rondom, bij Israël een sanitaire maatregel, maar zij vindt daar bij dit volk toch niet haar uiteindelijke doel in. Het is teken en bevestiging van het verbond der genade, die een allesomvattende belofte inhoudt :”Ik zal uw God zijn en de God van uw zaad”( Gen. 17 : 7 ). De besnijdenis is door de God voor Israel met nadruk bedoeld als een verzegeling van twee voordelen van dat genadeverbond, n.l. :
1. van de gerechtigheid door het geloof, zie Rom. 4 : 11 :”En het teken der besnijdenis ontving hij (Abraham) als het zegel der gerechtigheid van dat geloof dat hij in zijn onbesneden staat bezat. Zo kon hij een vader zijn van alle onbesneden gelovigen, opdat hen (de) gerechtigheid zou worden toegerekend”.
2. van de besnijdenis van het hart, zie Deut. 10 : 16 :”Besnijdt dan de voorhuid van uw hart en wees niet meer hardnekkig” en 30 : 6:”En de Here, uw God, zal uw hart en het hart van uw nakroost besnijden, zodat gij de Here, uw God liefhebt met geheel uw hart en met geheel uw ziel, opdat gij leeft” en Jer. 4 : 4:” besnijdt u voor de Here en doet weg de voorhuid van uw hart, gij mannen van Juda en inwoners van Jeruzalem, opdat mijn gramschap niet uitsla als een vuur en onuitblusbaar brande om de boosheid uwer handelingen” en Rom. 2 : 28 :”Want niet hij is een Jood die het uiterlijk is, en niet dàt is besnijdenis, wat uiterlijk is, aan het vlees geschiedt”en Col. 2 : 11 :”In Hem zijt gij ook met een besnijdenis, die geen werk van mensenhanden is, besneden door het afleggen van het lichaam des vlezes, in de besnijdenis van Christus”.
In Bijbels Optiek
De Here God zal het hart van uw nakroost besnijden. Hij zal een nieuw hart in uw binnenste geven (Jeremia 31: 31)
Zowel de gerechtigheid door het geloof als de besnijdenis van het hart hebben alles te maken met rechtvaardig staan voor God, met vergeving van zonden ontvangen hebben, met wedergeboorte en heiligmaking. Niet dat dit alles aan de mens buiten hem om gebeurt, als bij een werktuig, dat een reparatie moet ondergaan, want uitwendige besnijdenis zonder dat ons hart daarbij betrokken is, heeft geen waarde. Zo vermeldt Hand. 7 : 51 :” Hardnek-
kigen en onbesnedenen van hart en oren, gij verzet u altijd tegen de Heilige Geest; gelijk uw vaderen, zo ook gij” en Rom. 3 : 21 :”Thans is echter buiten de wet om gerechtigheid Gods openbaar geworden, waarvan de wet en de profeten getuigen” en vs 30 :”Indien er namelijk één God is, die de besnedenen rechtvaardigen zal uit het geloof en de onbesnedenen door het geloof” en 1 Cor. 7 : 19 :”(Want) besneden zijn betekent niets, en onbesneden zijn betekent niets, maar wel het houden van Gods geboden”. De besnijdenis van het hart is een teken van het gerechtigheid door het geloof en daarmee is gelijk met zekerheid gezegd dat datzelfde geloof aanwezig is als een gave van God en Hij dus met ons bezig is. Dat moet voor de lezer een blijde zekerheid zijn !
Toen de Joden hoe langer hoe meer dachten, dat ze, door de wet te houden, Gods gerechtigheid konden verdienen, richtten ze zichzelf te gronde evenals de heidenen, die God niet wilden accepteren, en, ondanks hun uitwendige besnijdenis, rustte Gods toorn daarom op hen, want Rom. 3 :21 zegt :”Thans is echter buiten de wet om gerechtigheid Gods openbaar geworden, waarvan de wet en de profeten getuigen”. Daarom stelde God reeds vóór het openbaar optreden van Jezus door Johannes de waterdoop in.
Zowel de gerechtigheid door het geloof als de besnijdenis van het hart hebben alles te maken met rechtvaardig staan voor God, met vergeving van zonden ontvangen hebben, met wedergeboorte en heiligmaking. Niet dat dit alles aan de mens buiten hem om gebeurt, als bij een werktuig, dat een reparatie moet ondergaan, want uitwendige besnijdenis zonder dat ons hart daarbij betrokken is, heeft geen waarde. Zo vermeldt Hand. 7 : 51 :” Hardnek-
kigen en onbesnedenen van hart en oren, gij verzet u altijd tegen de Heilige Geest; gelijk uw vaderen, zo ook gij” en Rom. 3 : 21 :”Thans is echter buiten de wet om gerechtigheid Gods openbaar geworden, waarvan de wet en de profeten getuigen” en vs 30 :”Indien er namelijk één God is, die de besnedenen rechtvaardigen zal uit het geloof en de onbesnedenen door het geloof” en 1 Cor. 7 : 19 :”(Want) besneden zijn betekent niets, en onbesneden zijn betekent niets, maar wel het houden van Gods geboden”. De besnijdenis van het hart is een teken van het gerechtigheid door het geloof en daarmee is gelijk met zekerheid gezegd dat datzelfde geloof aanwezig is als een gave van God en Hij dus met ons bezig is. Dat moet voor de lezer een blijde zekerheid zijn !
Toen de Joden hoe langer hoe meer dachten, dat ze, door de wet te houden, Gods gerechtigheid konden verdienen, richtten ze zichzelf te gronde evenals de heidenen, die God niet wilden accepteren, en, ondanks hun uitwendige besnijdenis, rustte Gods toorn daarom op hen, want Rom. 3 :21 zegt :”Thans is echter buiten de wet om gerechtigheid Gods openbaar geworden, waarvan de wet en de profeten getuigen”. Daarom stelde God reeds vóór het openbaar optreden van Jezus door Johannes de waterdoop in.
In Bijbels Optiek
Door Zijn Offer (Jezus kruisdood) zijn wij tot gerechtigheid Gods geworden in Christus.
Ook deze doop was niets nieuws, evenals de besnijdenis daarvoor niets nieuws was. Bij alle godsdiensten van die tijd had water een symbolische betekenis. Het water van de Eufraat, Indus, en de Ganges had ‘een verzoenende, heiligende kracht’. Bij Grieken en Romeinen waren allerlei gelegenheden, bijv. bij het inwijden in de geheimen van de godsdienst, rituele wassingen voorgeschreven )4 Ook onder Israël waren reeds lange tijd, voordat God een instelling van de doop maakte, allerlei wassingen in gebruik )5 en voor proselieten ( heidenen die toetraden tot het Jodendom ) was, behalve de besnijdenis en het offer, ook een doop nodig om bij het volk van Israel ingelijfd te worden.)6 Maar een sacrament, een teken en een verzegeling van genade, wordt deze doop pas doordat God het zó instelde, namelijk als voorwaarde om in de gemeente van Jezus Christus te worden opgenomen :
1.Het Nieuwe Testament leert dan ook met nadruk dat er een “woord Gods” tot Johannes uitging om te dopen, zie
Luc. 3 : 2,3 :”onder de hogepriesters Annas en Kajafas kwam het woord Gods tot Johannes, de zoon van Zacharias, in de woestijn. En hij kwam in de gehele Jordaanstreek en predikte de doop der bekering tot vergeving van zonden”.
Ook deze doop was niets nieuws, evenals de besnijdenis daarvoor niets nieuws was. Bij alle godsdiensten van die tijd had water een symbolische betekenis. Het water van de Eufraat, Indus, en de Ganges had ‘een verzoenende, heiligende kracht’. Bij Grieken en Romeinen waren allerlei gelegenheden, bijv. bij het inwijden in de geheimen van de godsdienst, rituele wassingen voorgeschreven )4 Ook onder Israël waren reeds lange tijd, voordat God een instelling van de doop maakte, allerlei wassingen in gebruik )5 en voor proselieten ( heidenen die toetraden tot het Jodendom ) was, behalve de besnijdenis en het offer, ook een doop nodig om bij het volk van Israel ingelijfd te worden.)6 Maar een sacrament, een teken en een verzegeling van genade, wordt deze doop pas doordat God het zó instelde, namelijk als voorwaarde om in de gemeente van Jezus Christus te worden opgenomen :
1.Het Nieuwe Testament leert dan ook met nadruk dat er een “woord Gods” tot Johannes uitging om te dopen, zie
Luc. 3 : 2,3 :”onder de hogepriesters Annas en Kajafas kwam het woord Gods tot Johannes, de zoon van Zacharias, in de woestijn. En hij kwam in de gehele Jordaanstreek en predikte de doop der bekering tot vergeving van zonden”.
In Bijbels Optiek
Johannes de Doper predikte in Jezus’ dagen de doop tot bekering en afwassing der zonden.
2.Verder zegt het Nieuwe Testament in Joh. 1 : 33 dat God Johannes uitzond om te
dopen :”En ik kende Hem niet, maar Hij (God), die mij gezonden had om te dopen met water, die had tot mij gezegd : Op wie gij de Geest ziet neerdalen en op Hem blijven, deze is het, die met de Heilige Geest doopt”.
3.Tevens zegt het Nieuwe Testament dat zijn doop niet uit de mensen was, maar uit God, zie Matth. 21 : 25, waar het gaat om Jezus bevoegdheid :”Vanwaar was de doop van Johannes ? Uit de hemel of uit de mensen ? En zij (de overpriesters en de oudsten) overlegden onder elkander en spraken : Indien wij zeggen : Uit de hemel, zal Hij tot ons zeggen : Waarom hebt gij hem dan niet geloofd ?”
4.Als laatste vermeld het Nieuwe Testament hierover dat de tollenaren ( lees zondaren of afvalligen), die zich lieten dopen, Gods rechtvaardigverklaring in Jezus Christus hadden aangenomen, terwijl de farizeeërs en wetgeleerden, die de doop van Johannes weigerden, daarmee Gods besluit verwierpen, terwijl ze dachten er te zijn. Zie Luc. 7 : 29,30 :” En toen al het volk dit hoorde (dat Johannes een profeet was, een bode van God die een wegbereider zou zijn voor de Messias!), en ook de tollenaars, hebben zij God gerechtvaardigd, daar zij met de doop van Johannes gedoopt waren. Maar de farizeeën en de wetgeleerden verwierpen voor zichzelf de raad Gods, daar zij niet door hem gedoopt waren”.
Deze doopprediking bracht Johannes aan de Joden van zijn tijd, dat zij, hoewel ze besneden waren en proselieten doopten, zelf schuldig en onrein t.o.v. God stonden en deze doop nodig hadden om in te gaan in het koninkrijk der hemelen. De doop betekende daarom ook een aanklacht tegen hen en een veroordeling van de Joden en een waarschuwing dat ze er zonder die doop totaal naast zaten.
2.Verder zegt het Nieuwe Testament in Joh. 1 : 33 dat God Johannes uitzond om te
dopen :”En ik kende Hem niet, maar Hij (God), die mij gezonden had om te dopen met water, die had tot mij gezegd : Op wie gij de Geest ziet neerdalen en op Hem blijven, deze is het, die met de Heilige Geest doopt”.
3.Tevens zegt het Nieuwe Testament dat zijn doop niet uit de mensen was, maar uit God, zie Matth. 21 : 25, waar het gaat om Jezus bevoegdheid :”Vanwaar was de doop van Johannes ? Uit de hemel of uit de mensen ? En zij (de overpriesters en de oudsten) overlegden onder elkander en spraken : Indien wij zeggen : Uit de hemel, zal Hij tot ons zeggen : Waarom hebt gij hem dan niet geloofd ?”
4.Als laatste vermeld het Nieuwe Testament hierover dat de tollenaren ( lees zondaren of afvalligen), die zich lieten dopen, Gods rechtvaardigverklaring in Jezus Christus hadden aangenomen, terwijl de farizeeërs en wetgeleerden, die de doop van Johannes weigerden, daarmee Gods besluit verwierpen, terwijl ze dachten er te zijn. Zie Luc. 7 : 29,30 :” En toen al het volk dit hoorde (dat Johannes een profeet was, een bode van God die een wegbereider zou zijn voor de Messias!), en ook de tollenaars, hebben zij God gerechtvaardigd, daar zij met de doop van Johannes gedoopt waren. Maar de farizeeën en de wetgeleerden verwierpen voor zichzelf de raad Gods, daar zij niet door hem gedoopt waren”.
Deze doopprediking bracht Johannes aan de Joden van zijn tijd, dat zij, hoewel ze besneden waren en proselieten doopten, zelf schuldig en onrein t.o.v. God stonden en deze doop nodig hadden om in te gaan in het koninkrijk der hemelen. De doop betekende daarom ook een aanklacht tegen hen en een veroordeling van de Joden en een waarschuwing dat ze er zonder die doop totaal naast zaten.
In Bijbels Optiek
De profeet Maleachi vormt met zijn Bijbelboek een brug tussen het Oude Testament en het Nieuwe Testament. Opvallend is de aankondiging van de komst van de profeet Elia (door Jezus geïdentificeerd als Johannes de Doper) en de dag van de Heer die spoedig aanbreekt. Johannes predikte het oordeel van deze dag des Heren en het komende oordeel, waarvan de doop redding betekende.
Echter er was nog iets meer, namelijk dat God in de doop het bewijs leverde dat Hij deed wat Hij in zijn verbond met de mensen was aangegaan en dus zijn belofte vervulde. Hoewel de Joden door hun weigering dus schuldig stonden tegenover God, was er toch vergeving en deze zou zich rijker openbaren dan in de dagen van het Oude Testament. Daarom is Johannes de Doper ook niet te beschouwen als de laatste der Oudtestamentische profeten, want alle profeten en de wet hebben tot Johannes toe geprofeteerd (Matth. 11 : 13), maar als de aankondiger van het komende koninkrijk der hemelen (Matth. 3 : 2), als de prediker van het naderende evangelie (Luc. 3 : 18), als de wegbereider van Jezus Christus (Marc. 1 : 2), als de getuige van het komende licht (Joh. 1 : 7, 29, 34, 36, Matth. 3 :11, Marc. 1 : 7, Luc. 3 : 16, Hand. 19 : 4). Hij (Johannes) moet later voor zijn meerdere plaats maken en zijn leerlingen naar Hem (Jezus) verwijzen (Joh. 1 : 35vv, 3 : 27vv). Met de inhoud van deze prediking komt zijn doop overeen (zie afbeelding).
Het was een doop der bekering tot vergeving van zonden (Marc. 1 : 4), wat niet betekent, dat Johannes’ doop slechts tot de later door Jezus Christus te ontvangen vergeving voorbereidde, maar een nadere aanduiding betekende van bekering en vergeving. In Hand. 2 : 38 staat immers :”En Petrus antwoordde hun : Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van zonden en gij zult de Heilige Geest ontvangen” Dus door de doop als teken en zegel verkrijgt men de vergeving.
Echter er was nog iets meer, namelijk dat God in de doop het bewijs leverde dat Hij deed wat Hij in zijn verbond met de mensen was aangegaan en dus zijn belofte vervulde. Hoewel de Joden door hun weigering dus schuldig stonden tegenover God, was er toch vergeving en deze zou zich rijker openbaren dan in de dagen van het Oude Testament. Daarom is Johannes de Doper ook niet te beschouwen als de laatste der Oudtestamentische profeten, want alle profeten en de wet hebben tot Johannes toe geprofeteerd (Matth. 11 : 13), maar als de aankondiger van het komende koninkrijk der hemelen (Matth. 3 : 2), als de prediker van het naderende evangelie (Luc. 3 : 18), als de wegbereider van Jezus Christus (Marc. 1 : 2), als de getuige van het komende licht (Joh. 1 : 7, 29, 34, 36, Matth. 3 :11, Marc. 1 : 7, Luc. 3 : 16, Hand. 19 : 4). Hij (Johannes) moet later voor zijn meerdere plaats maken en zijn leerlingen naar Hem (Jezus) verwijzen (Joh. 1 : 35vv, 3 : 27vv). Met de inhoud van deze prediking komt zijn doop overeen (zie afbeelding).
Het was een doop der bekering tot vergeving van zonden (Marc. 1 : 4), wat niet betekent, dat Johannes’ doop slechts tot de later door Jezus Christus te ontvangen vergeving voorbereidde, maar een nadere aanduiding betekende van bekering en vergeving. In Hand. 2 : 38 staat immers :”En Petrus antwoordde hun : Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van zonden en gij zult de Heilige Geest ontvangen” Dus door de doop als teken en zegel verkrijgt men de vergeving.
In Bijbels Optiek
Jezus werd door Johannes de Doper in de Jordaan gedoopt.
Voorts is Jezus zelf met de doop van Johannes gedoopt en Hij maakte tussen de doop door zijn discipelen en die van Johannes geen enkel onderscheid ( Joh. 3 : 22,23, 4 : 1) en neemt de door Johannes gedoopte discipelen eenvoudig over zonder hen te herdopen (Joh. 1 : 37,
Hand. 18 : 25) en stelt in Matth. 28 : 19 geen andere of nieuwe doop in, maar breidt die alleen uit tot alle volken. Zowel Calvijn als Luther hebben deze doop, zij het met een gradueel verschil, vastgehouden.)7 Echter de Roomse Kerk )8 , de Anabaptisten, de Socinianen )8a, de Arminianen )8b en later vele nieuwere theologen als Schleiermacher e.a. )9 bestreden deze bijbelse leer.
Er zijn echter ook belangrijke bezwaren tegen deze betekenis van de doop in te brengen, want zegt Johannes de Doper niet in Matth. 3: 11 :”Ik doop u met water tot bekering, maar Hij, die na mij komt, is sterker dan ik; ik ben niet waardig Hem zijn schoenen na te dragen; die zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur” en in Marc. 1 : 8 zegt Johannes de Doper :”Ik heb u gedoopt met water, maar Hij ( Jezus ) zal u dopen met de Heilige Geest”. Zie ook Luc. 3 : 16.
Uit deze teksten zou kunnen blijken dat de doop van Johannes en die van Jezus tegenover elkaar staan als water- en als Geestes- en vuurdoop. Maar Hand. 1 : 5 leert duidelijk dat Johannes niet zijn doop tegenover de doop van Jezus Christus stelt, maar reeds vooruitloopt op de doop met de Heilige Geest op de pinksterdag. De eigenlijke christelijke doop is toch een doop met water en betekent de afwassing der zonden, maar verzegelt ook de bekering en vergeving. Beide dopen komen dus in teken en betekenis geheel overeen. Anders zou eruit volgen, dat niet alleen de doop van Johannes, maar ook de doop, die Jezus zelf vóór de pinksterdag door zijn discipelen liet bedienen, niets dan een doop met water was geweest. En dat durven zelfs de bestrijders van de doop van Johannes en van Christus niet aan. Zij zeggen gewoonlijk dat de christelijke doop òf reeds bij Jezus’ doop door Johannes òf bij het dopen van Jezus zelf van zijn discipelen ingesteld is. Maar beide dopen, zowel die van Johannes als die van Jezus, waren onderscheiden van de Geestesdoop, die op de pinksterdag plaatsvinden zou, ook al betekenden en verzegelden zij beiden hetzelfde, namelijk bekering en vergeving van zonden.
Maar nu wordt toch weer – en dat is het tweede bezwaar tegen eerdergenoemde overtuiging – de Geestesdoop van de pinksterdag met de christelijke waterdoop in verband gebracht. Volgens Hand. 19 : 1-7 trof Paulus in Efeze enige discipelen aan, die gedoopt waren ‘in de doop van Johannes en toch de Heilige Geest niet ontvangen hadden en zelfs niet wisten dat er een heilige Geest bestond. Toen Paulus hen beter over de doop van Johannes onderwezen had, lieten zij zich dopen in de naam van de Here Jezus, lieten zich de handen opleggen en ontvingen op die manier de Heilige Geest en begonnen in tongen te spreken en te profeteren. Paragraph. Hier klikken om te bewerken.
Voorts is Jezus zelf met de doop van Johannes gedoopt en Hij maakte tussen de doop door zijn discipelen en die van Johannes geen enkel onderscheid ( Joh. 3 : 22,23, 4 : 1) en neemt de door Johannes gedoopte discipelen eenvoudig over zonder hen te herdopen (Joh. 1 : 37,
Hand. 18 : 25) en stelt in Matth. 28 : 19 geen andere of nieuwe doop in, maar breidt die alleen uit tot alle volken. Zowel Calvijn als Luther hebben deze doop, zij het met een gradueel verschil, vastgehouden.)7 Echter de Roomse Kerk )8 , de Anabaptisten, de Socinianen )8a, de Arminianen )8b en later vele nieuwere theologen als Schleiermacher e.a. )9 bestreden deze bijbelse leer.
Er zijn echter ook belangrijke bezwaren tegen deze betekenis van de doop in te brengen, want zegt Johannes de Doper niet in Matth. 3: 11 :”Ik doop u met water tot bekering, maar Hij, die na mij komt, is sterker dan ik; ik ben niet waardig Hem zijn schoenen na te dragen; die zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur” en in Marc. 1 : 8 zegt Johannes de Doper :”Ik heb u gedoopt met water, maar Hij ( Jezus ) zal u dopen met de Heilige Geest”. Zie ook Luc. 3 : 16.
Uit deze teksten zou kunnen blijken dat de doop van Johannes en die van Jezus tegenover elkaar staan als water- en als Geestes- en vuurdoop. Maar Hand. 1 : 5 leert duidelijk dat Johannes niet zijn doop tegenover de doop van Jezus Christus stelt, maar reeds vooruitloopt op de doop met de Heilige Geest op de pinksterdag. De eigenlijke christelijke doop is toch een doop met water en betekent de afwassing der zonden, maar verzegelt ook de bekering en vergeving. Beide dopen komen dus in teken en betekenis geheel overeen. Anders zou eruit volgen, dat niet alleen de doop van Johannes, maar ook de doop, die Jezus zelf vóór de pinksterdag door zijn discipelen liet bedienen, niets dan een doop met water was geweest. En dat durven zelfs de bestrijders van de doop van Johannes en van Christus niet aan. Zij zeggen gewoonlijk dat de christelijke doop òf reeds bij Jezus’ doop door Johannes òf bij het dopen van Jezus zelf van zijn discipelen ingesteld is. Maar beide dopen, zowel die van Johannes als die van Jezus, waren onderscheiden van de Geestesdoop, die op de pinksterdag plaatsvinden zou, ook al betekenden en verzegelden zij beiden hetzelfde, namelijk bekering en vergeving van zonden.
Maar nu wordt toch weer – en dat is het tweede bezwaar tegen eerdergenoemde overtuiging – de Geestesdoop van de pinksterdag met de christelijke waterdoop in verband gebracht. Volgens Hand. 19 : 1-7 trof Paulus in Efeze enige discipelen aan, die gedoopt waren ‘in de doop van Johannes en toch de Heilige Geest niet ontvangen hadden en zelfs niet wisten dat er een heilige Geest bestond. Toen Paulus hen beter over de doop van Johannes onderwezen had, lieten zij zich dopen in de naam van de Here Jezus, lieten zich de handen opleggen en ontvingen op die manier de Heilige Geest en begonnen in tongen te spreken en te profeteren. Paragraph. Hier klikken om te bewerken.
In Bijbels Optiek
Door handoplegging ontvingen zij de Heilige Geest.
Uit dit laatste blijkt, dat bij gaven van de Geest, evenals in 8: 15, 10 : 44, 11 : 15 en 15 : 8 ook (niet alleen!) aan de Geestesgave van de glossolalie ( tongentaal ) en die der profetie gedacht moet worden. Deze hadden de discipelen in Efeze niet ontvangen en zij hadden er zelfs niet van gehoord. De doop gaf niet altijd die gave. Dat was bij de doop van Johannes zo en ook bij die van de Here Jezus. Want in Hand. 8 : 15 lezen wij, dat de gelovigen in Samaria wel gedoopt waren in de naam van de Here Jezus, maar nog geen van allen de Heilige Geest hadden ontvangen en die pas kregen door handoplegging van de apostelen. En ook in Hand. 19 : 6 is deze gave niet het gevolg van de doop, maar van de handoplegging.
Echter het vreemde blijft toch dat de discipelen vóór deze handoplegging in de naam van de Here Jezus gedoopt werden. Paulus moet dus de doop, die ze ontvangen hadden, niet als een echte doop erkend hebben. Zij waren gedoopt in de doop van Johannes. De doop van Johannes was wel goed, want hij doopte de doop der bekering tot geloof in de Christus. Maar onder de discipelen van Johannes, die bij hem gebleven waren en niet tot Jezus overgegaan waren, was er allerlei dwaling binnengeslopen, ook wat met de doop te maken had. Zo moesten de discipelen in Efeze niet opnieuw, maar voor de eerste keer in Jezus’ naam gedoopt worden, want de doop in de naam van Johannes was geen ware doop, niet de echte christelijke doop en ook niet de echte doop, zoals Johannes die hanteerde.)10
Uit dit laatste blijkt, dat bij gaven van de Geest, evenals in 8: 15, 10 : 44, 11 : 15 en 15 : 8 ook (niet alleen!) aan de Geestesgave van de glossolalie ( tongentaal ) en die der profetie gedacht moet worden. Deze hadden de discipelen in Efeze niet ontvangen en zij hadden er zelfs niet van gehoord. De doop gaf niet altijd die gave. Dat was bij de doop van Johannes zo en ook bij die van de Here Jezus. Want in Hand. 8 : 15 lezen wij, dat de gelovigen in Samaria wel gedoopt waren in de naam van de Here Jezus, maar nog geen van allen de Heilige Geest hadden ontvangen en die pas kregen door handoplegging van de apostelen. En ook in Hand. 19 : 6 is deze gave niet het gevolg van de doop, maar van de handoplegging.
Echter het vreemde blijft toch dat de discipelen vóór deze handoplegging in de naam van de Here Jezus gedoopt werden. Paulus moet dus de doop, die ze ontvangen hadden, niet als een echte doop erkend hebben. Zij waren gedoopt in de doop van Johannes. De doop van Johannes was wel goed, want hij doopte de doop der bekering tot geloof in de Christus. Maar onder de discipelen van Johannes, die bij hem gebleven waren en niet tot Jezus overgegaan waren, was er allerlei dwaling binnengeslopen, ook wat met de doop te maken had. Zo moesten de discipelen in Efeze niet opnieuw, maar voor de eerste keer in Jezus’ naam gedoopt worden, want de doop in de naam van Johannes was geen ware doop, niet de echte christelijke doop en ook niet de echte doop, zoals Johannes die hanteerde.)10