In Bijbels Optiek
De Geestesgaven of genadegaven in de Kerk.
Deze studie is vooral bedoeld voor christenen, die de laatste tijd in contact zijn gekomen met medegelovigen, die zich bezig houden met gemeenteopbouw en genadegaven. Het probeert antwoord te geven op de vraag: wat wordt nu met genadegaven bedoeld, zijn deze gaven nodig of kunnen we ook zonder en wat staat er in de Bijbel over dit onderwerp?
Deze studie is vooral bedoeld voor christenen, die de laatste tijd in contact zijn gekomen met medegelovigen, die zich bezig houden met gemeenteopbouw en genadegaven. Het probeert antwoord te geven op de vraag: wat wordt nu met genadegaven bedoeld, zijn deze gaven nodig of kunnen we ook zonder en wat staat er in de Bijbel over dit onderwerp?
In Bijbels Optiek
Bijbel.
1. Verkenning
Een moderne gelijkenis.
Er was eens een jongen, die we Piet zullen noemen. Hij had een oom, die heel veel om hem gaf. Toen Piet zestien jaar werd gaf zijn oom hem een brommer, gewoon om te laten zien dat hij veel voor hem over had. Piet was er natuurlijk erg blij mee en was er niet van af te krijgen.
Natuurlijk was de oom erg trots op zijn neef, die zoveel plezier van zijn brommer had en dat ook liet merken door vaak bij zijn oom op bezoek te gaan. Dat ging zo een tijdje goed, totdat op zekere dag er iets heel vervelends gebeurde: Piet kwam te vallen met zijn brommer. Gelukkig liep het redelijk goed af: alleen maar wat schaafwonden en een scheef stuur, Piet mocht van geluk spreken. Een normale jongen zou het stuur weer rechtgezet en zijn schaafwonden afgespoeld hebben, maar Piet was een beetje bang aangelegd en durfde niet meer op zijn brommer te rijden. Die verdween in de schuur en stond daar verder nutteloos, vooral tot verdriet van zijn oom, die zo trots was geweest op zijn neef. Hij had zelfs het idee gehad om Piet met zijn achttiende verjaardag een auto te geven, hij was namelijk nogal rijk en had toch geen kinderen om zijn geld aan na te laten. Maar als Piet niet eens op een brommer durfde, kwam een auto al helemaal niet ter sprake. Het enige dat Piet met de brommer deed was de koplamp en de dynamo er af slopen en ze met een draadje verbinden om zo te proberen licht te maken. Maar dat lukte ook al niet, want voor een elektrische verbinding heb je twee draden nodig, een gewone draad en de massa van de brommer en die wou Piet nou net niet gebruiken.
Misschien een wat onbegrijpelijk verhaal, maar wanneer we het ‘invullen’, zoals Bunyan zou hebben gedaan, wordt het wat duidelijker.
De achternaam van Piet was Jansen, voor de oom mogen we Vader invullen en de brommer stelt uiteraard de genadegaven voor. Zo ongeveer is het tenminste in de geschiedenis met de gaven van God gegaan: in het begin was de kerk rijk gezegend met alle gaven die God wilde geven, maar later werden er fouten mee gemaakt of er werd eenzijdig mee omgegaan. Toen heeft de kerk, uit angst of uit teleurstelling, grotendeels afstand gedaan van de meeste gaven. Toch blijft God altijd bereid ze weer terug te geven aan zijn kerk, als de kerk tenminste er om vraagt en er de noodzaak van inziet.
Omdat de laatste jaren een weer terugkerende belangstelling voor de genadegaven is waar te nemen, leek het zinvol een inventaris te maken van de Bijbelse gegevens over dit onderwerp, dat zal de hoofdmoot uitmaken van deze studie. Daarnaast is het misschien zinvol eens na te gaan, wat verschillende (nu eens voornamelijk reformatorische) schrijvers over dit onderwerp te berde hebben gebracht en wat uit de vroege kerkgeschiedenis over genadegaven bekend is.
1. Verkenning
Een moderne gelijkenis.
Er was eens een jongen, die we Piet zullen noemen. Hij had een oom, die heel veel om hem gaf. Toen Piet zestien jaar werd gaf zijn oom hem een brommer, gewoon om te laten zien dat hij veel voor hem over had. Piet was er natuurlijk erg blij mee en was er niet van af te krijgen.
Natuurlijk was de oom erg trots op zijn neef, die zoveel plezier van zijn brommer had en dat ook liet merken door vaak bij zijn oom op bezoek te gaan. Dat ging zo een tijdje goed, totdat op zekere dag er iets heel vervelends gebeurde: Piet kwam te vallen met zijn brommer. Gelukkig liep het redelijk goed af: alleen maar wat schaafwonden en een scheef stuur, Piet mocht van geluk spreken. Een normale jongen zou het stuur weer rechtgezet en zijn schaafwonden afgespoeld hebben, maar Piet was een beetje bang aangelegd en durfde niet meer op zijn brommer te rijden. Die verdween in de schuur en stond daar verder nutteloos, vooral tot verdriet van zijn oom, die zo trots was geweest op zijn neef. Hij had zelfs het idee gehad om Piet met zijn achttiende verjaardag een auto te geven, hij was namelijk nogal rijk en had toch geen kinderen om zijn geld aan na te laten. Maar als Piet niet eens op een brommer durfde, kwam een auto al helemaal niet ter sprake. Het enige dat Piet met de brommer deed was de koplamp en de dynamo er af slopen en ze met een draadje verbinden om zo te proberen licht te maken. Maar dat lukte ook al niet, want voor een elektrische verbinding heb je twee draden nodig, een gewone draad en de massa van de brommer en die wou Piet nou net niet gebruiken.
Misschien een wat onbegrijpelijk verhaal, maar wanneer we het ‘invullen’, zoals Bunyan zou hebben gedaan, wordt het wat duidelijker.
De achternaam van Piet was Jansen, voor de oom mogen we Vader invullen en de brommer stelt uiteraard de genadegaven voor. Zo ongeveer is het tenminste in de geschiedenis met de gaven van God gegaan: in het begin was de kerk rijk gezegend met alle gaven die God wilde geven, maar later werden er fouten mee gemaakt of er werd eenzijdig mee omgegaan. Toen heeft de kerk, uit angst of uit teleurstelling, grotendeels afstand gedaan van de meeste gaven. Toch blijft God altijd bereid ze weer terug te geven aan zijn kerk, als de kerk tenminste er om vraagt en er de noodzaak van inziet.
Omdat de laatste jaren een weer terugkerende belangstelling voor de genadegaven is waar te nemen, leek het zinvol een inventaris te maken van de Bijbelse gegevens over dit onderwerp, dat zal de hoofdmoot uitmaken van deze studie. Daarnaast is het misschien zinvol eens na te gaan, wat verschillende (nu eens voornamelijk reformatorische) schrijvers over dit onderwerp te berde hebben gebracht en wat uit de vroege kerkgeschiedenis over genadegaven bekend is.
In Bijbels Optiek
Veel reformatorische christenen zien de gaven van de Geest als een soort overbodige luxe: zonder die gaven kunnen ze het ook. Maar het is fout om zo te denken. De Geestesgaven zijn geen extra, ze zijn essentieel.
Ook kunnen voorzichtig wat conclusies getrokken worden over het functioneren van deze gaven in de Kerk (of gemeente, als u deze term liever gebruikt).
Eerst wat over de titel: geen Geestesgaven, maar genadegaven. Bij Geestesgaven denken we onwillekeurig alleen maar aan het rijtje uit 1 Cor. 12, negen stuks worden daar vermeld, terwijl in de Bijbel sprake is van zo'n twintig charisma's (Grieks: charismata) of, in het Nederlands, genadegaven. In tegenstelling tot van Dale lijkt het beter om Geestesgaven met een hoofdletter te schrijven, omdat het hier gaat over gaven van de Geest.
Vrij onbekend.
Dit onderwerp, de genadegaven, is nogal stiefmoederlijk bedeeld de laatste eeuwen. Ouderen onder ons hebben er nauwelijks over horen preken, in de Heidelbergse catechismus wordt er nagenoeg niets over geleerd en op catechisatie werd er vroeger niet over gesproken.
Velen van ons zullen lange tijd het idee hebben gehad, dat het niet de moeite waard was om je er druk over te maken. Vrij algemeen heerst de mening dat de Geest in de jeugd van de Kerk als een waterval van de berghoogten over de Kerk stortte maar nu als een rustig kabbelende rivier door het landschap stroomt.
Maar de laatste tijd, sinds enkele tientallen jaren, is toch wat verandering in deze mening gekomen. Niet alleen van Angelsaksische zijde maar ook uit de reformatorische hoek is het een en ander aan studiemateriaal verschenen.
Aan het eind worden daartoe enkele boeken voor verdere studie genoemd; naast protestantse schrijvers ook een paar met een andere achtergrond.
Het blijft een merkwaardig feit dat, hoewel onder theologen dit onderwerp redelijk bekend is, de gemeente toch grotendeels verstoken blijft van meer inzicht in dit gebied, uitzonderingen daargelaten. Daarom dit onderwerp, om een antwoord te vinden op de vraag: kunnen we deze materie wel links laten liggen en doen we onszelf daar geen schade mee?
Definities.
Om te beginnen een paar omschrijvingen van de genadegaven en de bedoeling, die God er mee heeft. De genadegaven zijn bedoeld tot opbouw van de kerk, omgekeerd: geen gaven, geen opbouw.
Ook kunnen voorzichtig wat conclusies getrokken worden over het functioneren van deze gaven in de Kerk (of gemeente, als u deze term liever gebruikt).
Eerst wat over de titel: geen Geestesgaven, maar genadegaven. Bij Geestesgaven denken we onwillekeurig alleen maar aan het rijtje uit 1 Cor. 12, negen stuks worden daar vermeld, terwijl in de Bijbel sprake is van zo'n twintig charisma's (Grieks: charismata) of, in het Nederlands, genadegaven. In tegenstelling tot van Dale lijkt het beter om Geestesgaven met een hoofdletter te schrijven, omdat het hier gaat over gaven van de Geest.
Vrij onbekend.
Dit onderwerp, de genadegaven, is nogal stiefmoederlijk bedeeld de laatste eeuwen. Ouderen onder ons hebben er nauwelijks over horen preken, in de Heidelbergse catechismus wordt er nagenoeg niets over geleerd en op catechisatie werd er vroeger niet over gesproken.
Velen van ons zullen lange tijd het idee hebben gehad, dat het niet de moeite waard was om je er druk over te maken. Vrij algemeen heerst de mening dat de Geest in de jeugd van de Kerk als een waterval van de berghoogten over de Kerk stortte maar nu als een rustig kabbelende rivier door het landschap stroomt.
Maar de laatste tijd, sinds enkele tientallen jaren, is toch wat verandering in deze mening gekomen. Niet alleen van Angelsaksische zijde maar ook uit de reformatorische hoek is het een en ander aan studiemateriaal verschenen.
Aan het eind worden daartoe enkele boeken voor verdere studie genoemd; naast protestantse schrijvers ook een paar met een andere achtergrond.
Het blijft een merkwaardig feit dat, hoewel onder theologen dit onderwerp redelijk bekend is, de gemeente toch grotendeels verstoken blijft van meer inzicht in dit gebied, uitzonderingen daargelaten. Daarom dit onderwerp, om een antwoord te vinden op de vraag: kunnen we deze materie wel links laten liggen en doen we onszelf daar geen schade mee?
Definities.
Om te beginnen een paar omschrijvingen van de genadegaven en de bedoeling, die God er mee heeft. De genadegaven zijn bedoeld tot opbouw van de kerk, omgekeerd: geen gaven, geen opbouw.
In Bijbels Optiek
Calvijn heeft een grote invloed gehad op de ontwikkeling van de theologie in de reformatorische kerken in Nederland.
Calvijn zag de gaven als versiering van het rijk van Christus, misschien heeft hij gedacht aan
2 Cor. 11:2, waar Paulus schrijft dat hij jaloers is om de gemeente als een reine maagd aan Christus voor te stellen bij Zijn komst, het huwelijk van Christus met Zijn bruid, die uiteraard behangen moet zijn met versierselen. Een ander noemt de gaven het communicatiemiddel van God naar zijn kerk, de middelen waardoor God Zijn wil kenbaar maakt in bepaalde situaties.
Genadegaven zijn voor de kerk bedoeld om, nadat ze eerst zelf is opgebouwd, de genade van God aan de wereld door te geven.
Alleen dat, wat God door Zijn gaven in en door mensen tot stand brengt heeft voor Hem waarde, dat is het goud, zilver en kostbaar gesteente, en wat we zelf in eigen kracht doen, is hout, hooi en stoppelen.
De gaven laten zien dat we een partnerschap met God hebben, of, anders gezegd, dat Hij onze handen gebruikt om Zijn zegen door te geven, onze stem mag woorden van God spreken (1 Petr. 4:11).
De gaven maken duidelijk dat God aanwezig is, bijvoorbeeld in 1 Cor. 14:24,25, waar een ongelovige tot erkenning komt dat God in het midden van de gemeente is, omdat door de gave van profetie de geheime dingen van zijn hart aan het licht gebracht worden. Iets soortgelijks lezen we ook in Hand. 8:18,19, Simon biedt de apostelen geld aan omdat hij ziet dat door hun handoplegging de Heilige Geest aanwezig is in de discipelen.
Door de gaven wordt de vrucht van de Geest (Gal. 5:22) tot openbaring gebracht.
De gaven hebben ook alles te maken met de eenheid van de kerk, de drie bekendste opsommingen ( Rom 12, 1Co 12, Eph 4) staan juist in dit verband.
Een ander gevolg van het functioneren van de genadegaven is, dat Jezus wordt verheerlijkt, 'niemand kan anders dan door de Heilige Geest zeggen: Jezus is Here' (1Co 12:3).
Ze zijn niet een beloning voor goed gedrag, geen teken van een bereikte trap van heiligheid, maar werktuigen tot dienst.
Calvijn zag de gaven als versiering van het rijk van Christus, misschien heeft hij gedacht aan
2 Cor. 11:2, waar Paulus schrijft dat hij jaloers is om de gemeente als een reine maagd aan Christus voor te stellen bij Zijn komst, het huwelijk van Christus met Zijn bruid, die uiteraard behangen moet zijn met versierselen. Een ander noemt de gaven het communicatiemiddel van God naar zijn kerk, de middelen waardoor God Zijn wil kenbaar maakt in bepaalde situaties.
Genadegaven zijn voor de kerk bedoeld om, nadat ze eerst zelf is opgebouwd, de genade van God aan de wereld door te geven.
Alleen dat, wat God door Zijn gaven in en door mensen tot stand brengt heeft voor Hem waarde, dat is het goud, zilver en kostbaar gesteente, en wat we zelf in eigen kracht doen, is hout, hooi en stoppelen.
De gaven laten zien dat we een partnerschap met God hebben, of, anders gezegd, dat Hij onze handen gebruikt om Zijn zegen door te geven, onze stem mag woorden van God spreken (1 Petr. 4:11).
De gaven maken duidelijk dat God aanwezig is, bijvoorbeeld in 1 Cor. 14:24,25, waar een ongelovige tot erkenning komt dat God in het midden van de gemeente is, omdat door de gave van profetie de geheime dingen van zijn hart aan het licht gebracht worden. Iets soortgelijks lezen we ook in Hand. 8:18,19, Simon biedt de apostelen geld aan omdat hij ziet dat door hun handoplegging de Heilige Geest aanwezig is in de discipelen.
Door de gaven wordt de vrucht van de Geest (Gal. 5:22) tot openbaring gebracht.
De gaven hebben ook alles te maken met de eenheid van de kerk, de drie bekendste opsommingen ( Rom 12, 1Co 12, Eph 4) staan juist in dit verband.
Een ander gevolg van het functioneren van de genadegaven is, dat Jezus wordt verheerlijkt, 'niemand kan anders dan door de Heilige Geest zeggen: Jezus is Here' (1Co 12:3).
Ze zijn niet een beloning voor goed gedrag, geen teken van een bereikte trap van heiligheid, maar werktuigen tot dienst.
In Bijbels Optiek
Hans Küng.
Hans Küng schrijft: Charisma in zijn breedste zin is: de roeping van God, gericht aan het individu, tot een bepaalde dienst in de gemeente, een roeping die tegelijk de mens in staat stelt om deze roeping te vervullen.
Nu worden nog velen getrokken tot het spectaculaire van spiritisme, waarzeggerij en andere occulte praktijken, men zoekt zekerheid in de schijnzekerheid, die de duivel geeft. Maar zouden de genadegaven voluit functioneren in de kerk, dan zou het werk van de satan onmiddellijk zijn aantrekkingskracht verliezen. We zouden gewoon boven het demonische kunnen staan om ons heen. Onze maatschappij lijkt, wat dat betreft, wel op hol geslagen te zijn.
In Hebr. 6:5 worden de genadegaven krachten der toekomende eeuw genoemd, m.a.w., door de genadegaven krijgen we alvast een voorproef van die tijd waarin Christus volkomen zal heersen, er geen ziekte, honger, armoede, oorlog en andere ellende meer zal zijn.
De gave en de gaven van de Geest worden een onderpand van onze toekomstige erfenis genoemd ( Eph. 1:13 4:30), om ons steeds meer verlangend te laten worden naar het komende Rijk en om ons daarop voor te bereiden. Uiteraard gelden deze definities niet voor elke gave afzonderlijk, maar voor alle gaven samen.
Hans Küng schrijft: Charisma in zijn breedste zin is: de roeping van God, gericht aan het individu, tot een bepaalde dienst in de gemeente, een roeping die tegelijk de mens in staat stelt om deze roeping te vervullen.
Nu worden nog velen getrokken tot het spectaculaire van spiritisme, waarzeggerij en andere occulte praktijken, men zoekt zekerheid in de schijnzekerheid, die de duivel geeft. Maar zouden de genadegaven voluit functioneren in de kerk, dan zou het werk van de satan onmiddellijk zijn aantrekkingskracht verliezen. We zouden gewoon boven het demonische kunnen staan om ons heen. Onze maatschappij lijkt, wat dat betreft, wel op hol geslagen te zijn.
In Hebr. 6:5 worden de genadegaven krachten der toekomende eeuw genoemd, m.a.w., door de genadegaven krijgen we alvast een voorproef van die tijd waarin Christus volkomen zal heersen, er geen ziekte, honger, armoede, oorlog en andere ellende meer zal zijn.
De gave en de gaven van de Geest worden een onderpand van onze toekomstige erfenis genoemd ( Eph. 1:13 4:30), om ons steeds meer verlangend te laten worden naar het komende Rijk en om ons daarop voor te bereiden. Uiteraard gelden deze definities niet voor elke gave afzonderlijk, maar voor alle gaven samen.