In Bijbels Optiek
26. LIEFDE – LIEFHEBBEN – GELIEFDE.
Reeds eerder werd in dit geschrift gewag gemaakt van de liefde die de tegenstanders van het ‘homohuwelijk’ niet zouden bezitten als ze veronderstelden dat deze vorm van alternatief samenwonen op grond van de Heilige Schrift af te keuren is.
Daarom een apart hoofdstuk over de liefde, zoals die uit de de hele bijbel trot ons komt.
26.1. Oude Testament.
26.1.2. Liefde algemeen geduid.
Het Hebreeuwse woord voor liefhebben, liefde, geliefde wordt in allerlei betekenissen gebruikt evenals bij ons. De liefde van man en vrouw ouders en kinderen, de liefde jegens God en naaste, de liefde van God voor, zijn volk worden alle met hetzelfde woord weergegeven.
26.1.3. Liefde is actief.
De liefde van God wordt slechts vier keer vermeld, zijn liefhebben daarentegen twee-endertig keer. Deze voorkeur voor het werkwoord is typisch Israëlitisch. In Israël houdt men niet van abstracte begrippen, maar van activiteiten. De nadruk ligt op wat gebeurt, niet op wat is. De aandacht is gericht op wat God dóét (zijn handelen in de geschiedenis); hieruit blijkt wat verborgen in zijn hart aanwezig is.
26.1.4. Gods liefde voor Zijn volk.
Jhvh's liefde is collectief voor zijn volk bestemd meer dan voor enkelingen. Slechts twee keer lezen wij, dat Hij een bepaalde persoon liefheeft: 2 Sam. 12:24 (Salomo); Jes. 48:14 (Cyrus). De enkeling ervaart zijn liefde gewoonlijk in de bedding van het collectivum, waartoe hij behoort.
26.1.5. Speciale liefde.
Wat de Israëliet voor de liefde karakteristiek acht, blijkt uit de wijze, waarop hij soms het woord haten (de tegenstelling van liefhebben) gebruikt. Zie hiervoor Gen.29:31, waar Lea de gehate en Rachel de geliefde vrouw heet. Haten is hier: op de tweede plaats stellen, achterstellen. Vgl. Deut. 21:15-17 en Luc. 14:26. Als dus Jhvh Israël liefheeft, betekent dit, dat Hij aan Israël de voorkeur geeft boven de andere volken. Liefhebben = verkiezend liefhebben. De geliefde = de uitverkorene. In liefhebben spreekt daarom steeds het element van het verwerpen mee: Jhvh heeft met voorbijgaan van de overige volken zijn eigen volk Israël lief.
26.1.6. Gods liefde onbegrijpelijk.
Israël toonde zich zeer gevoelig voor het wonder van deze liefde (Deut. 10:14, 15: alleen = tegen elke verwachting in). Niemand kan er een reden voor aanwijzen (Deut. 7:7 v.; 4:32-34; 23:5). Hosea heeft de liefde Gods vergeleken met de liefde van een respectabel man voor een onwaardige vrouw (Hos. 3:1; 11:8, 9). Zie ook Jer. 2:2-5, 31-32.
Jes. 54:5-8 en Ez.16:1 v.v. tekenen de liefde Gods als die van een bruidegom voor zijn bruid. Jes. 49:15 vergelijkt zijn liefde met moederliefde.
Reeds eerder werd in dit geschrift gewag gemaakt van de liefde die de tegenstanders van het ‘homohuwelijk’ niet zouden bezitten als ze veronderstelden dat deze vorm van alternatief samenwonen op grond van de Heilige Schrift af te keuren is.
Daarom een apart hoofdstuk over de liefde, zoals die uit de de hele bijbel trot ons komt.
26.1. Oude Testament.
26.1.2. Liefde algemeen geduid.
Het Hebreeuwse woord voor liefhebben, liefde, geliefde wordt in allerlei betekenissen gebruikt evenals bij ons. De liefde van man en vrouw ouders en kinderen, de liefde jegens God en naaste, de liefde van God voor, zijn volk worden alle met hetzelfde woord weergegeven.
26.1.3. Liefde is actief.
De liefde van God wordt slechts vier keer vermeld, zijn liefhebben daarentegen twee-endertig keer. Deze voorkeur voor het werkwoord is typisch Israëlitisch. In Israël houdt men niet van abstracte begrippen, maar van activiteiten. De nadruk ligt op wat gebeurt, niet op wat is. De aandacht is gericht op wat God dóét (zijn handelen in de geschiedenis); hieruit blijkt wat verborgen in zijn hart aanwezig is.
26.1.4. Gods liefde voor Zijn volk.
Jhvh's liefde is collectief voor zijn volk bestemd meer dan voor enkelingen. Slechts twee keer lezen wij, dat Hij een bepaalde persoon liefheeft: 2 Sam. 12:24 (Salomo); Jes. 48:14 (Cyrus). De enkeling ervaart zijn liefde gewoonlijk in de bedding van het collectivum, waartoe hij behoort.
26.1.5. Speciale liefde.
Wat de Israëliet voor de liefde karakteristiek acht, blijkt uit de wijze, waarop hij soms het woord haten (de tegenstelling van liefhebben) gebruikt. Zie hiervoor Gen.29:31, waar Lea de gehate en Rachel de geliefde vrouw heet. Haten is hier: op de tweede plaats stellen, achterstellen. Vgl. Deut. 21:15-17 en Luc. 14:26. Als dus Jhvh Israël liefheeft, betekent dit, dat Hij aan Israël de voorkeur geeft boven de andere volken. Liefhebben = verkiezend liefhebben. De geliefde = de uitverkorene. In liefhebben spreekt daarom steeds het element van het verwerpen mee: Jhvh heeft met voorbijgaan van de overige volken zijn eigen volk Israël lief.
26.1.6. Gods liefde onbegrijpelijk.
Israël toonde zich zeer gevoelig voor het wonder van deze liefde (Deut. 10:14, 15: alleen = tegen elke verwachting in). Niemand kan er een reden voor aanwijzen (Deut. 7:7 v.; 4:32-34; 23:5). Hosea heeft de liefde Gods vergeleken met de liefde van een respectabel man voor een onwaardige vrouw (Hos. 3:1; 11:8, 9). Zie ook Jer. 2:2-5, 31-32.
Jes. 54:5-8 en Ez.16:1 v.v. tekenen de liefde Gods als die van een bruidegom voor zijn bruid. Jes. 49:15 vergelijkt zijn liefde met moederliefde.
In Bijbels Optiek
Gods liefde gaf ons een sleutel in handen: het eeuwige leven door zijn Zoon, Jezus Christus.
Voor het liefhebben Gods is geen grond. Hij heeft lief, omdat Hij liefheeft. Zijn liefde geschiedt spontaan en stort zich op de meest elementaire wijze over Israël uit. Het feit van zijn liefde behoeft verklaring noch verantwoording. Het is er, als een puur wonder.
26.1.6. Actieve tegenliefde gevraagd.
De liefde van de mensen jegens God is in het O.T. zeer concreet de liefde van Israël jegens Jhvh. Ook hier spreekt het element van verwerping mee. Israël zal Jhvh liefhebben = andere goden verwerpen. Deze liefde voor Jhvh moet bijv.blijken uit de afwijzing van de valse profeet, die tot afgodendienst aanspoort (Deut. 13:1-4 ). Jhvh liefhebben = Hem geheel toegedaan zijn met de ganse existentie (Deut. 6:5; 10:12) en zijn geboden doen (Deut. 10:13). Dit liefhebben, dat Jhvh van Israël vraagt, is niet zozeer een gezindheid als wel een activiteit. Het komt op de daad der liefde aan. In de daad blijkt de gezindheid van het hart. Een liefde, die verborgen blijft, wordt in Israël niet op prijs gesteld (Spr. 27:5).
De liefde van Israël voor Jhvh komt niet dikwijls ter sprake. Alleen in de Psalmen vinden wij haar iets meer vermeld (Ps.18:2; 31:24; 116:1). Zij gaat naar Jhvh Zelf uit en daarom ook naar zijn Naam (Ps. 5:12) en vooral naar zijn thora (Ps. 119:47 enz.). Ook hier is liefhebben een actief begrip en komt het op de daad aan.
26.1.7. Ook naastenliefde.
De liefde tot de naaste wordt geboden in Lev. 19:18. De naaste = de volksgenoot of broeder. De tegenstelling van dit liefhebben is "wrok jegens hem koesteren en zich op hem wreken" (Lev. 19:18). Hier is het element van de verwerping van de ander dus niet in het liefhebben opgenomen. Het gaat om een positieve houding jegens de naaste; er op uit zijn om hem geen kwaad, maar goed te doen. De Israëliet mag zijn mede- Israëliet niet achterstellen bij zichzelf, maar moet hem gelijkstellen met zichzelf. De onovertroffen exegese van Lev. 19:18 staat in Mat. 7:12 en in Luc.10:25-37.
26.1.8. Ook liefde voor de vreemdeling.
De liefde tot de vreemdeling vinden wij in Lev. 19:34; Deut. 10:19. De vreemdeling is een sociologisch begrip. Hij behoort niet tot de eigen volksgemeenschap en heeft daarom geen rechten. Deze vreemdeling moet naar Lev. 19:34 behandeld worden als de mede-Israëliet. Men zal hem niet achterstellen bij de broeder of bij zichzelf, maar hem gelijkstellen met zichzelf. Als motief wordt de vreemdelingschap van Israël in Egypte aangevoerd. Israël is toen verdrukt; dat mag de vreemdeling in Israël niet overkomen (Lev. 19:33). Hij moet juist merken, dat in dit volk de herinnering aan de eigen vreemdelingschap levend gebleven is. In Deut. 10:18 komt daar nog bij, dat Israëls houding jegens de vreemdeling een reflex moet zijn van Jhvh's houding jegens hem. Want Jhvh heeft de vreemdeling lief, dat Hij hem brood en kleding geeft.
26.2. Griekenland ( Septuaginta).
De Griekse taal bood de Septuaginta drie woorden aan ter vertaling van het Hebreeuwse woord voor liefhebben:
26.2.1. Erao= liefhebben; eros = liefde
De eros speelt in Griekenland een grote rol, vooral in Plato's filosofie. De kortste bepaling van eros luidt: "Eros is die Tendenz der Menschenseele nach oben" (A. Nygren, Eros und Agape). De mens bevindt zich, aldus Plato, als gevangene in het lagere, in het zinnelijke. Hij zoekt bevrijding en streeft daarom naar wat hoger is. Hij is op zoek naar het geluk van een hogere wereld. Deze drift heet de eros.
Voor het liefhebben Gods is geen grond. Hij heeft lief, omdat Hij liefheeft. Zijn liefde geschiedt spontaan en stort zich op de meest elementaire wijze over Israël uit. Het feit van zijn liefde behoeft verklaring noch verantwoording. Het is er, als een puur wonder.
26.1.6. Actieve tegenliefde gevraagd.
De liefde van de mensen jegens God is in het O.T. zeer concreet de liefde van Israël jegens Jhvh. Ook hier spreekt het element van verwerping mee. Israël zal Jhvh liefhebben = andere goden verwerpen. Deze liefde voor Jhvh moet bijv.blijken uit de afwijzing van de valse profeet, die tot afgodendienst aanspoort (Deut. 13:1-4 ). Jhvh liefhebben = Hem geheel toegedaan zijn met de ganse existentie (Deut. 6:5; 10:12) en zijn geboden doen (Deut. 10:13). Dit liefhebben, dat Jhvh van Israël vraagt, is niet zozeer een gezindheid als wel een activiteit. Het komt op de daad der liefde aan. In de daad blijkt de gezindheid van het hart. Een liefde, die verborgen blijft, wordt in Israël niet op prijs gesteld (Spr. 27:5).
De liefde van Israël voor Jhvh komt niet dikwijls ter sprake. Alleen in de Psalmen vinden wij haar iets meer vermeld (Ps.18:2; 31:24; 116:1). Zij gaat naar Jhvh Zelf uit en daarom ook naar zijn Naam (Ps. 5:12) en vooral naar zijn thora (Ps. 119:47 enz.). Ook hier is liefhebben een actief begrip en komt het op de daad aan.
26.1.7. Ook naastenliefde.
De liefde tot de naaste wordt geboden in Lev. 19:18. De naaste = de volksgenoot of broeder. De tegenstelling van dit liefhebben is "wrok jegens hem koesteren en zich op hem wreken" (Lev. 19:18). Hier is het element van de verwerping van de ander dus niet in het liefhebben opgenomen. Het gaat om een positieve houding jegens de naaste; er op uit zijn om hem geen kwaad, maar goed te doen. De Israëliet mag zijn mede- Israëliet niet achterstellen bij zichzelf, maar moet hem gelijkstellen met zichzelf. De onovertroffen exegese van Lev. 19:18 staat in Mat. 7:12 en in Luc.10:25-37.
26.1.8. Ook liefde voor de vreemdeling.
De liefde tot de vreemdeling vinden wij in Lev. 19:34; Deut. 10:19. De vreemdeling is een sociologisch begrip. Hij behoort niet tot de eigen volksgemeenschap en heeft daarom geen rechten. Deze vreemdeling moet naar Lev. 19:34 behandeld worden als de mede-Israëliet. Men zal hem niet achterstellen bij de broeder of bij zichzelf, maar hem gelijkstellen met zichzelf. Als motief wordt de vreemdelingschap van Israël in Egypte aangevoerd. Israël is toen verdrukt; dat mag de vreemdeling in Israël niet overkomen (Lev. 19:33). Hij moet juist merken, dat in dit volk de herinnering aan de eigen vreemdelingschap levend gebleven is. In Deut. 10:18 komt daar nog bij, dat Israëls houding jegens de vreemdeling een reflex moet zijn van Jhvh's houding jegens hem. Want Jhvh heeft de vreemdeling lief, dat Hij hem brood en kleding geeft.
26.2. Griekenland ( Septuaginta).
De Griekse taal bood de Septuaginta drie woorden aan ter vertaling van het Hebreeuwse woord voor liefhebben:
26.2.1. Erao= liefhebben; eros = liefde
De eros speelt in Griekenland een grote rol, vooral in Plato's filosofie. De kortste bepaling van eros luidt: "Eros is die Tendenz der Menschenseele nach oben" (A. Nygren, Eros und Agape). De mens bevindt zich, aldus Plato, als gevangene in het lagere, in het zinnelijke. Hij zoekt bevrijding en streeft daarom naar wat hoger is. Hij is op zoek naar het geluk van een hogere wereld. Deze drift heet de eros.
In Bijbels Optiek
De Griekse filosoof Plato benadert de ziel met de metafoor van de wagenmenner (de ratio) met een span gevleugelde paarden. Het witte paard, de emoties, kan de menner gemakkelijker in het gareel houden dan het zwarte paard, de driften. Het drietal is wel te localiseren in het lichaam, maar maken er geen deel van uit.
Plato kent niet een liefde van het goddelijke voor de mensen. Het goddelijke is immers volkomen gelukkig in zichzelf. Dit pure geluk zou verstoord worden als de godheid de mensen zou zoeken; dat zou inhouden, dat hij niet alles heeft en nog zoeken moet naar iets of iemand anders, die hij niet heeft. De mens daarentegen heeft het hoogste geluk nog niet; hij is in zichzelf niet bevredigd, maar kan eerst in de wereld van het goddelijke daartoe komen. Hiertoe moet de ziel zich van het lichaam losmaken, waartoe de weg van afsterving of die van de mystiek kan leiden. Plotinus heeft de tweede weg gewezen als de ware.
De Septuaginta gebruikt dit woord eros opvallend genoeg uitsluitend om daarmee de ontuchtige liefde der afgodendienaars weer te geven. Hoe zuiver hebben deze vertalers gevoeld, dat eros iets volkomen anders is dan wat in het O.T. liefde heet!
26.2.2. Phileo, philia
In Griekenland en in de Septuaginta is phileo het gewone woord voor het hartelijk liefhebben, veel houden van. Izaäk wil bijv. smakelijke spijzen opgediend zien, "zoals ik ze gaarne heb" = waar ik veel van houd (Gen. 27:4). Jakob heeft Jozef lief boven zijn broeders (Gen. 37:4). Vaak gebruikt de Septuaginta het woord philia voor de kus (bijv. Gen. 27:27). Toch neemt dit woord in de Septuaginta een kleine plaats in en slechts in weinig gevallen dient het als vertaling van het Hebreeuwse woord voor liefhebben. Voor het liefhebben van God wordt het nooit gebruikt. Voor de theologische betekenis van het woord liefhebben heeft het geen waarde.
26.2.3. Agapao= liefhebben; agapè = liefde
In Griekenland wordt dit woord weinig gebruikt. De philia(vriendschap) en de eros (seksuele drift, opstuwend verlangen naar geluk en zelfbevrediging) beheersten het Griekse leven en denken vrijwel geheel. De agapè stond ergens in een vergeten hoekje, waar weinig mensen kwamen. Men kan het vertalen met: sympathie voor iemand hebben; hem liever hebben dan een ander. Een godheid kan bijv. een voorliefde voor iemand hebben. Dat heet dan agapè.
De vertalers van de Septuaginta hebben dit woord uit zijn vergeten hoekje gehaald. Want juist het element van verkiezing, dat zo'n beetje aan dit woord hing, konden zij gebruiken om het grote, verkiezende liefhebben van Israëls God duidelijk te doen uitkomen. Het wordt het woord voor de bijbelse liefde.
26.3. Nieuwe Testament
26.3.1. Waarop ligt de meeste nadruk?
Erao en eros komen in het N.T. niet voor.
Phileo vinden we slechts éénentwintig keer, waarvan het bij uitzondering een enkele maal de bijbelse liefde uitdrukt (n.l. in Joh. 5:20; 16:27; 20:2; 1 Cor. 16:22; Tit. 3:4, 15). Het woord philia vinden wij alleen in Jac.4:4 in de betekenis van vriendschap (met de wereld). Het woord voor kus is philèma.
Agapao en agapè echter beslaan in de concordantie 6½ kolom!
26.3.2. Gods liefde
a. In de synoptici komen wij de liefde Gods alleen tegen in de uitdrukking: geliefde Zoon in Mat. 3:17 en 17:5. Daarbij kan men ook nog Mar. 12:6 noemen, omdat de zoon uit deze gelijkenis kennelijk de geliefde Zoon van God is. Het vrijwel ontbreken van het woord in de synoptici wil echter nog niet zeggen, dat ook de zaak afwezig zou zijn.
b. Paulus kent en predikt de liefde Gods in haar alles overwinnende heerlijkheid. Zij is een overweldigende werkelijkheid, waar hij en de gehele gemeente midden in staan en waarvan zij nooit meer gescheiden kunnen worden (Rom. 8:39).
Plato kent niet een liefde van het goddelijke voor de mensen. Het goddelijke is immers volkomen gelukkig in zichzelf. Dit pure geluk zou verstoord worden als de godheid de mensen zou zoeken; dat zou inhouden, dat hij niet alles heeft en nog zoeken moet naar iets of iemand anders, die hij niet heeft. De mens daarentegen heeft het hoogste geluk nog niet; hij is in zichzelf niet bevredigd, maar kan eerst in de wereld van het goddelijke daartoe komen. Hiertoe moet de ziel zich van het lichaam losmaken, waartoe de weg van afsterving of die van de mystiek kan leiden. Plotinus heeft de tweede weg gewezen als de ware.
De Septuaginta gebruikt dit woord eros opvallend genoeg uitsluitend om daarmee de ontuchtige liefde der afgodendienaars weer te geven. Hoe zuiver hebben deze vertalers gevoeld, dat eros iets volkomen anders is dan wat in het O.T. liefde heet!
26.2.2. Phileo, philia
In Griekenland en in de Septuaginta is phileo het gewone woord voor het hartelijk liefhebben, veel houden van. Izaäk wil bijv. smakelijke spijzen opgediend zien, "zoals ik ze gaarne heb" = waar ik veel van houd (Gen. 27:4). Jakob heeft Jozef lief boven zijn broeders (Gen. 37:4). Vaak gebruikt de Septuaginta het woord philia voor de kus (bijv. Gen. 27:27). Toch neemt dit woord in de Septuaginta een kleine plaats in en slechts in weinig gevallen dient het als vertaling van het Hebreeuwse woord voor liefhebben. Voor het liefhebben van God wordt het nooit gebruikt. Voor de theologische betekenis van het woord liefhebben heeft het geen waarde.
26.2.3. Agapao= liefhebben; agapè = liefde
In Griekenland wordt dit woord weinig gebruikt. De philia(vriendschap) en de eros (seksuele drift, opstuwend verlangen naar geluk en zelfbevrediging) beheersten het Griekse leven en denken vrijwel geheel. De agapè stond ergens in een vergeten hoekje, waar weinig mensen kwamen. Men kan het vertalen met: sympathie voor iemand hebben; hem liever hebben dan een ander. Een godheid kan bijv. een voorliefde voor iemand hebben. Dat heet dan agapè.
De vertalers van de Septuaginta hebben dit woord uit zijn vergeten hoekje gehaald. Want juist het element van verkiezing, dat zo'n beetje aan dit woord hing, konden zij gebruiken om het grote, verkiezende liefhebben van Israëls God duidelijk te doen uitkomen. Het wordt het woord voor de bijbelse liefde.
26.3. Nieuwe Testament
26.3.1. Waarop ligt de meeste nadruk?
Erao en eros komen in het N.T. niet voor.
Phileo vinden we slechts éénentwintig keer, waarvan het bij uitzondering een enkele maal de bijbelse liefde uitdrukt (n.l. in Joh. 5:20; 16:27; 20:2; 1 Cor. 16:22; Tit. 3:4, 15). Het woord philia vinden wij alleen in Jac.4:4 in de betekenis van vriendschap (met de wereld). Het woord voor kus is philèma.
Agapao en agapè echter beslaan in de concordantie 6½ kolom!
26.3.2. Gods liefde
a. In de synoptici komen wij de liefde Gods alleen tegen in de uitdrukking: geliefde Zoon in Mat. 3:17 en 17:5. Daarbij kan men ook nog Mar. 12:6 noemen, omdat de zoon uit deze gelijkenis kennelijk de geliefde Zoon van God is. Het vrijwel ontbreken van het woord in de synoptici wil echter nog niet zeggen, dat ook de zaak afwezig zou zijn.
b. Paulus kent en predikt de liefde Gods in haar alles overwinnende heerlijkheid. Zij is een overweldigende werkelijkheid, waar hij en de gehele gemeente midden in staan en waarvan zij nooit meer gescheiden kunnen worden (Rom. 8:39).
In Bijbels Optiek
Als wij in Jezus’ naam bidden hoort God naar ons met een onmetelijke liefde.
De liefde Gods is die liefde, die is "in Christus Jezus onze Heer" (Rom. 8:39). Een andere liefde Gods dan deze kent Paulus niet. Hij ziet haar geheel en uitsluitend geopenbaard in Jezus Christus. Het liefhebben Gods is een daad Gods, die geschied is in het offer van zijn Zoon (Rom. 8:32;5:8 ). De openbaring van deze liefde was dus niet slechts een onthulling, maar vooral een daad. In het daadwerkelijk opofferen van zijn Zoon is Gods liefde geschied. God heeft ons lief op die wijze, dat Hij zijn Zoon niet gespaard heeft, maar Hem voor ons allen heeft overgegeven (Rom. 8:32). Het liefhebben Gods functioneert in en door Jezus Christus; men kan haar daarom alleen bij deze Messias tegenkomen, doch àls men haar ontmoet, doet zij ook iets; zij redt.
De liefde Gods is n.l. onlosmakelijk verbonden met het heilsplan Gods. Zij is vóór alles soteriologisch bepaald. Het ganse heilsplan is uit het liefhebben Gods voortgekomen en wordt door de kracht van zijn liefde tot voleinding gebracht. Niemand, hoe machtig ook, zal dit plan kunnen breken (Rom.8:37-39). Als God zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard heeft uit liefde voor de wereld, hoe zou er dan nog een hinderpaal kunnen zijn, waar deze liefde niet overheen zou kunnen komen? Het heil staat daarom ten volle vast. Want God is vóór ons (Rom. 8:31).
Evenals in het O.T. is deze liefde volkomen onbegrijpelijk. Zij is immers liefde voor zondaren (Rom. 5:8). Men zou kunnen vragen: Wat bezielt God toch, dat Hij naar zulke lieden omziet? Die vraag krijgt geen antwoord. De zondaar staat voor een wonder, dat hij niet vatten kan. Maar dit wonder is werkelijkheid; geen sprookje of een illusie, doch een ware geschiedenis in Jezus Christus. God hééft de goddelozen lief. Zijn liefde is liefde voor zijn vijanden. Daarom kan zij de vijand geen vijand laten blijven, maar is zij uit op zijn verzoening en maakt zij van hem een kind van God. Zij zoekt het behoud van de zondaar en daarom bevrijdt zij hem van de dood en van alle machten, die hem binden in een uitzichtloze slavernij. En Jezus Christus is voor dit alles de prijs. Dat offer had de liefde er voor over.
Evenals in het O.T. is het liefhebben Gods tegelijk kiezen. Hij heeft lief, die Hij wil (Rom. 9:13-16, 25). Zijn geliefden = zijn verkorenen (Col.3:12). Daarom spreekt het element der verwerping mee. Gods liefde voor de heidenen heeft als keerzijde de verwerping der Joden (Rom. 9-11; vooral 11:11-24). Tegen de achtergrond van zijn geliefde gemeente in Corinthe staat de rest van de stad, die buiten het heil gebleven is (2 Cor. 4:3 v.). Het evangelie werkt in de wereld ten leven èn ten dode (2 Cor. 2:15, 16).
c. Johannes spreekt in zijn geschriften in steeds nieuwe wendingen van de liefde van de Vader voor de Zoon (Joh. 3:35;10:17; 15:9; 17:23-26). Het woord agapè beheerst deze geschriften vrijwel geheel, maar steeds is het de agapè van de Vader voor de Zoon.
De liefde Gods is die liefde, die is "in Christus Jezus onze Heer" (Rom. 8:39). Een andere liefde Gods dan deze kent Paulus niet. Hij ziet haar geheel en uitsluitend geopenbaard in Jezus Christus. Het liefhebben Gods is een daad Gods, die geschied is in het offer van zijn Zoon (Rom. 8:32;5:8 ). De openbaring van deze liefde was dus niet slechts een onthulling, maar vooral een daad. In het daadwerkelijk opofferen van zijn Zoon is Gods liefde geschied. God heeft ons lief op die wijze, dat Hij zijn Zoon niet gespaard heeft, maar Hem voor ons allen heeft overgegeven (Rom. 8:32). Het liefhebben Gods functioneert in en door Jezus Christus; men kan haar daarom alleen bij deze Messias tegenkomen, doch àls men haar ontmoet, doet zij ook iets; zij redt.
De liefde Gods is n.l. onlosmakelijk verbonden met het heilsplan Gods. Zij is vóór alles soteriologisch bepaald. Het ganse heilsplan is uit het liefhebben Gods voortgekomen en wordt door de kracht van zijn liefde tot voleinding gebracht. Niemand, hoe machtig ook, zal dit plan kunnen breken (Rom.8:37-39). Als God zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard heeft uit liefde voor de wereld, hoe zou er dan nog een hinderpaal kunnen zijn, waar deze liefde niet overheen zou kunnen komen? Het heil staat daarom ten volle vast. Want God is vóór ons (Rom. 8:31).
Evenals in het O.T. is deze liefde volkomen onbegrijpelijk. Zij is immers liefde voor zondaren (Rom. 5:8). Men zou kunnen vragen: Wat bezielt God toch, dat Hij naar zulke lieden omziet? Die vraag krijgt geen antwoord. De zondaar staat voor een wonder, dat hij niet vatten kan. Maar dit wonder is werkelijkheid; geen sprookje of een illusie, doch een ware geschiedenis in Jezus Christus. God hééft de goddelozen lief. Zijn liefde is liefde voor zijn vijanden. Daarom kan zij de vijand geen vijand laten blijven, maar is zij uit op zijn verzoening en maakt zij van hem een kind van God. Zij zoekt het behoud van de zondaar en daarom bevrijdt zij hem van de dood en van alle machten, die hem binden in een uitzichtloze slavernij. En Jezus Christus is voor dit alles de prijs. Dat offer had de liefde er voor over.
Evenals in het O.T. is het liefhebben Gods tegelijk kiezen. Hij heeft lief, die Hij wil (Rom. 9:13-16, 25). Zijn geliefden = zijn verkorenen (Col.3:12). Daarom spreekt het element der verwerping mee. Gods liefde voor de heidenen heeft als keerzijde de verwerping der Joden (Rom. 9-11; vooral 11:11-24). Tegen de achtergrond van zijn geliefde gemeente in Corinthe staat de rest van de stad, die buiten het heil gebleven is (2 Cor. 4:3 v.). Het evangelie werkt in de wereld ten leven èn ten dode (2 Cor. 2:15, 16).
c. Johannes spreekt in zijn geschriften in steeds nieuwe wendingen van de liefde van de Vader voor de Zoon (Joh. 3:35;10:17; 15:9; 17:23-26). Het woord agapè beheerst deze geschriften vrijwel geheel, maar steeds is het de agapè van de Vader voor de Zoon.
In Bijbels Optiek
Het begrip agapè beheerst als unieke Goddelijke liefde in de Zoon bijna het hele evangelie van Johannes.
Daarom legt Johannes alle nadruk er op, dat geen mens de liefde van de Vader deelachtig kan worden buiten Jezus Christus om. Slechts wie Jezus ziet, ziet de Vader (Joh. 14:6) en niemand komt tot de Vader dan door Hem (Joh. 14:6). In Jezus is de liefde Gods tot de wereld gekomen (Joh. 3:16; 1 Joh. 4:10). In Joh. 3:16 doen wij wellicht beter het "alzo" niet te verstaan als "in die mate", doch als "op deze wijze".
Evenals in het O.T. is deze liefde Gods een handelen, een redden, een heilsdaad. Daarom is zij geschied op deze aarde in het veld der geschiedenis. In de vleeswording des Woords met al de gevolgen daarvan (kruisiging, opstanding) is het liefde-handelen geconcentreerd en geschied. Wil men het liefhebben Gods tegenkomen, dan moet men daar gaan, waar het vleesgeworden Woord zich bevindt.
26.3.3. De liefde der christenen
Het is opvallend hoeveel aandacht en nadruk de liefde der christenen in het N.T. krijgt. Het is ondoenlijk de teksten aan te halen, die haar bezingen (1 Cor. 13), die er toe vermanen en haar beschrijven (Johannes en Paulus).
Deze agapè vindt haar oorsprong in God. Zij komt niet uit de mensen op, maar wordt in hun harten uitgestort (Rom. 5:5), zij is een gave van de Geest (Gal. 5:22). Zij is daarom een reflex van het liefhebben Gods en vertoont hetzelfde kenmerk van offerbereidheid en dienstvaardigheid. Aan dit liefhebben der christenen kan men zien, dat het liefhebben Gods geen illusie, maar een werkelijkheid is. Zij handelt even wonderlijk als de liefde Gods (1 Cor. 13) en zoekt daarom de vijand te winnen door voor hem te bidden (Mat. 5:44).
Tekenend is, dat het woord agapè ook dient als naam voor de liefdemaaltijd der christenen. Wij vinden dit in het N.T. in Judas :12 en in de na-apostolische tijd bij Ignatius.
Het belangrijkste van de agapè is wellicht, dat zij zeer sterk in eschatologisch licht staat. In haar wordt de eigen aard van het rijk Gods al enigermate tot een ervaarbare, in de gemeente werkzame werkelijkheid. Daarom geldt van haar, dat zij nimmermeer vergaat
(1 Cor. 13:8). Alle andere gaven van de Geest zullen ophouden, omdat zij bij déze tijd horen. De liefde echter zal het toekomstige Rijk geheel en al vervullen, het klimaat er van zijn. Zij is meer dan het geloof en de hoop. In haar is de komende aion reeds voelbaar geworden. Aan haar alleen is de toekomst.
Daarom legt Johannes alle nadruk er op, dat geen mens de liefde van de Vader deelachtig kan worden buiten Jezus Christus om. Slechts wie Jezus ziet, ziet de Vader (Joh. 14:6) en niemand komt tot de Vader dan door Hem (Joh. 14:6). In Jezus is de liefde Gods tot de wereld gekomen (Joh. 3:16; 1 Joh. 4:10). In Joh. 3:16 doen wij wellicht beter het "alzo" niet te verstaan als "in die mate", doch als "op deze wijze".
Evenals in het O.T. is deze liefde Gods een handelen, een redden, een heilsdaad. Daarom is zij geschied op deze aarde in het veld der geschiedenis. In de vleeswording des Woords met al de gevolgen daarvan (kruisiging, opstanding) is het liefde-handelen geconcentreerd en geschied. Wil men het liefhebben Gods tegenkomen, dan moet men daar gaan, waar het vleesgeworden Woord zich bevindt.
26.3.3. De liefde der christenen
Het is opvallend hoeveel aandacht en nadruk de liefde der christenen in het N.T. krijgt. Het is ondoenlijk de teksten aan te halen, die haar bezingen (1 Cor. 13), die er toe vermanen en haar beschrijven (Johannes en Paulus).
Deze agapè vindt haar oorsprong in God. Zij komt niet uit de mensen op, maar wordt in hun harten uitgestort (Rom. 5:5), zij is een gave van de Geest (Gal. 5:22). Zij is daarom een reflex van het liefhebben Gods en vertoont hetzelfde kenmerk van offerbereidheid en dienstvaardigheid. Aan dit liefhebben der christenen kan men zien, dat het liefhebben Gods geen illusie, maar een werkelijkheid is. Zij handelt even wonderlijk als de liefde Gods (1 Cor. 13) en zoekt daarom de vijand te winnen door voor hem te bidden (Mat. 5:44).
Tekenend is, dat het woord agapè ook dient als naam voor de liefdemaaltijd der christenen. Wij vinden dit in het N.T. in Judas :12 en in de na-apostolische tijd bij Ignatius.
Het belangrijkste van de agapè is wellicht, dat zij zeer sterk in eschatologisch licht staat. In haar wordt de eigen aard van het rijk Gods al enigermate tot een ervaarbare, in de gemeente werkzame werkelijkheid. Daarom geldt van haar, dat zij nimmermeer vergaat
(1 Cor. 13:8). Alle andere gaven van de Geest zullen ophouden, omdat zij bij déze tijd horen. De liefde echter zal het toekomstige Rijk geheel en al vervullen, het klimaat er van zijn. Zij is meer dan het geloof en de hoop. In haar is de komende aion reeds voelbaar geworden. Aan haar alleen is de toekomst.