In Bijbels Optiek
6. God vragen om een teken: voorwaarden en gevolgen.
Richteren 6: 1-40.
1 Maar de Israëlieten deden wat kwaad is in de ogen des Heren; daarom gaf de Here hen over in de macht van Midjan gedurende zeven jaar, 2 waarin Midjan de overhand had over Israël. Uit vrees voor Midjan richtten de Israeliëten voor zich de schuilplaatsen in, die in het gebergte liggen, de holen en burchten. 3 Wanneer Israël gezaaid had, kwamen Midjan, Amalek en de stammen van het Oosten opdagen en trokken tegen hen op, 4 sloegen hun kamp op in hun gebied en vernielden het veldgewas tot bij Gaza, en lieten geen leeftocht over in Israël, geen schaap, geen rund of ezel. 5 Want zij trokken op met kudden en tenten, en zij kwamen talrijk als sprinkhanen; zij waren niet te tellen, zij, noch hun kamelen, en zij kwamen het land verwoesten, 6 zodat Israel zeer verarmde door toedoen van de Midjanieten.
Toen riepen de Israëlieten tot de Here. 7 Toen nu de Israëlieten tot de Here riepen vanwege de Midjanieten, 8 zond de Here een profeet tot de Israeliëten, die tot hen zeide: Zo zegt de Here, de God van Israël: Ik heb u uit Egypte gevoerd en uit het diensthuis geleid; 9 Ik heb u verlost uit de macht der Egyptenaren en uit de macht van allen die u verdrukten, ja, Ik heb hen voor u uit weggedreven en hun land aan u gegeven.10 En Ik heb tot u gezegd: Ik ben de Here, uw God; eert dan niet de goden van de Amorieten, in wier land gij woont. Maar gij hebt naar mijn stem niet geluisterd.
11 Toen kwam de Engel des Heren en zette zich neer onder de terebint te Ofra, eigendom van de Abiezriet Joas, terwijl diens zoon Gideon bezig was in de wijnpers tarwe uit te kloppen om die voor de Midjanieten in veiligheid te brengen. 12 De Engel des Heren verscheen hem en zeide tot hem: De Here is met u, gij dappere held. 13 Maar Gideon zeide tot hem: Och, mijn heer, indien de Here met ons is, waarom is dit alles ons dan overkomen? Waar zijn dan al zijn wonderen, waarvan onze vaderen ons vertelden, als zij zeiden: Heeft de Here ons niet uit Egypte gevoerd? Maar nu heeft de Here ons verstoten en ons prijsgegeven aan de greep van Midjan. 14 Toen wendde de Here Zich tot hem en zeide: Ga heen in deze uw kracht en verlos Israël uit de greep van Midjan. Ik zend u immers? 15 Maar hij zeide tot Hem: Och, Here, waarmee zal ik Israël verlossen? Zie, mijn geslacht is het geringste in Manasse en ik ben de jongste van mijn familie. 16 En de Here zeide tot hem: Ik ben met u, daarom zult gij Midjan verslaan als was het een man. 17 Toen zeide hij tot Hem: Indien ik genade in uw ogen gevonden heb, geef mij dan een teken, dat Gij het zijt, die met mij spreekt. 18 Ga niet vanhier weg, voordat ik bij U terugkom en de gave die ik ga halen, voor U neerleg. En Hij zeide: Ik zal blijven, tot gij terugkomt. 19 Toen ging Gideon naar binnen en bereidde een geitenbokje en ongezuurde broden van een efa meel; het vlees deed hij in een mand en het vleesnat in een pot, en hij bracht het Hem onder de terebint en zette het Hem voor. 20 De Engel Gods zeide tot hem: Neem het vlees en de ongezuurde broden en leg ze op deze rots en giet het vleesnat uit. En hij deed dat.
Richteren 6: 1-40.
1 Maar de Israëlieten deden wat kwaad is in de ogen des Heren; daarom gaf de Here hen over in de macht van Midjan gedurende zeven jaar, 2 waarin Midjan de overhand had over Israël. Uit vrees voor Midjan richtten de Israeliëten voor zich de schuilplaatsen in, die in het gebergte liggen, de holen en burchten. 3 Wanneer Israël gezaaid had, kwamen Midjan, Amalek en de stammen van het Oosten opdagen en trokken tegen hen op, 4 sloegen hun kamp op in hun gebied en vernielden het veldgewas tot bij Gaza, en lieten geen leeftocht over in Israël, geen schaap, geen rund of ezel. 5 Want zij trokken op met kudden en tenten, en zij kwamen talrijk als sprinkhanen; zij waren niet te tellen, zij, noch hun kamelen, en zij kwamen het land verwoesten, 6 zodat Israel zeer verarmde door toedoen van de Midjanieten.
Toen riepen de Israëlieten tot de Here. 7 Toen nu de Israëlieten tot de Here riepen vanwege de Midjanieten, 8 zond de Here een profeet tot de Israeliëten, die tot hen zeide: Zo zegt de Here, de God van Israël: Ik heb u uit Egypte gevoerd en uit het diensthuis geleid; 9 Ik heb u verlost uit de macht der Egyptenaren en uit de macht van allen die u verdrukten, ja, Ik heb hen voor u uit weggedreven en hun land aan u gegeven.10 En Ik heb tot u gezegd: Ik ben de Here, uw God; eert dan niet de goden van de Amorieten, in wier land gij woont. Maar gij hebt naar mijn stem niet geluisterd.
11 Toen kwam de Engel des Heren en zette zich neer onder de terebint te Ofra, eigendom van de Abiezriet Joas, terwijl diens zoon Gideon bezig was in de wijnpers tarwe uit te kloppen om die voor de Midjanieten in veiligheid te brengen. 12 De Engel des Heren verscheen hem en zeide tot hem: De Here is met u, gij dappere held. 13 Maar Gideon zeide tot hem: Och, mijn heer, indien de Here met ons is, waarom is dit alles ons dan overkomen? Waar zijn dan al zijn wonderen, waarvan onze vaderen ons vertelden, als zij zeiden: Heeft de Here ons niet uit Egypte gevoerd? Maar nu heeft de Here ons verstoten en ons prijsgegeven aan de greep van Midjan. 14 Toen wendde de Here Zich tot hem en zeide: Ga heen in deze uw kracht en verlos Israël uit de greep van Midjan. Ik zend u immers? 15 Maar hij zeide tot Hem: Och, Here, waarmee zal ik Israël verlossen? Zie, mijn geslacht is het geringste in Manasse en ik ben de jongste van mijn familie. 16 En de Here zeide tot hem: Ik ben met u, daarom zult gij Midjan verslaan als was het een man. 17 Toen zeide hij tot Hem: Indien ik genade in uw ogen gevonden heb, geef mij dan een teken, dat Gij het zijt, die met mij spreekt. 18 Ga niet vanhier weg, voordat ik bij U terugkom en de gave die ik ga halen, voor U neerleg. En Hij zeide: Ik zal blijven, tot gij terugkomt. 19 Toen ging Gideon naar binnen en bereidde een geitenbokje en ongezuurde broden van een efa meel; het vlees deed hij in een mand en het vleesnat in een pot, en hij bracht het Hem onder de terebint en zette het Hem voor. 20 De Engel Gods zeide tot hem: Neem het vlees en de ongezuurde broden en leg ze op deze rots en giet het vleesnat uit. En hij deed dat.
In Bijbels Optiek
De engel des Heren strekte de staf uit en raakte het vlees en de ongezuurde broden aan (gravure van Maarten de Vos, 15e -17e eeuw).
21 Toen strekte de Engel des Heren de staf die hij in de hand hield, uit en raakte met het uiteinde het vlees en de ongezuurde broden aan; en vuur steeg op uit de rots en verteerde het vlees en de ongezuurde broden. Daarop verdween de Engel des Heren uit zijn gezicht. 22 Toen begreep Gideon, dat het de Engel des Heren was, en hij zeide: Wee mij, Here Here! want ik heb de Engel des Heren gezien van aangezicht tot aangezicht. 23 Doch de Here zeide tot hem: Vrede zij u! Vrees niet, gij zult niet sterven. 24 Toen bouwde Gideon daar een altaar voor de Here en noemde dat: De Here is vrede. Het staat tot op de huidige dag nog in Ofra der Abiezrieten.
25 In die nacht nu zeide de Here tot hem: Neem een stier van uw vader, namelijk de tweede stier van zeven jaar, haal het altaar van Baäl, dat van uw vader is, omver en houw de gewijde paal om, die daarbij staat. 26 Bouw dan een altaar voor de Here, uw God, op de top van deze versterkte plaats; breng het in gereedheid, en neem de tweede stier en offer hem als brandoffer met het hout van de gewijde paal, die gij zult omhouwen. 27 Toen nam Gideon tien mannen van zijn knechten en deed zoals de Here hem gezegd had; omdat hij dit echter uit vrees voor zijn familie en de mannen van de stad niet overdag wilde doen, deed hij het des nachts.
28 Toen nu de mannen van de stad in de vroege morgen opstonden, zie toen was het altaar van Baal afgebroken, de gewijde paal die daarbij stond, was omgehouwen en de tweede stier geofferd op het altaar, dat er gebouwd was. 29 Zij zeiden tot elkander: Wie heeft dit gedaan? En toen zij een onderzoek instelden en navraag deden, zeide men: Gideon, de zoon van Joas, heeft dit gedaan. 30 Daarop zeiden de mannen van de stad tot Joas: Breng uw zoon naar buiten: hij moet sterven, omdat hij het altaar van Baäl heeft afgebroken en de gewijde paal omgehouwen, die daarbij stond.
31 Maar Joas zeide tot allen, die bij hem stonden: Wilt gij voor Baal strijden? Of wilt gij hem helpen? Wie voor hem strijdt, zal nog deze morgen ter dood gebracht worden. Indien hij een god is, laat hij voor zichzelf strijden, nu iemand zijn altaar neergehaald heeft. 32 En men gaf hem op die dag de naam Jerubbaal, daar men zeide: Baal strijde met hem, nu hij diens altaar afgebroken heeft. 33 Geheel Midjan nu en Amalek en de stammen van het Oosten hadden zich met elkander verenigd; zij waren overgestoken en hadden zich gelegerd in de vlakte van Jizreeël. 34 Toen vervulde de Geest des Heren Gideon: hij blies op de hoorn, en de Abiezrieten werden opgeroepen om hem te volgen. 35 Ook zond hij boden uit door geheel Manasse, en ook dat werd opgeroepen om hem te volgen. Ook zond hij boden uit door Aser, Zebulon en Naftali, en dezen trokken op om zich bij hen aan te sluiten. 36 Toen zeide Gideon tot God: Indien Gij door mijn hand Israël wilt verlossen, zoals Gij gezegd hebt, 37 zie, ik leg een vlies wol op de dorsvloer; wanneer er alleen op het vlies dauw zal zijn, maar het gehele land droog blijft, dan zal ik weten, dat Gij door mijn hand Israël verlossen wilt, zoals Gij gezegd hebt. 38 En zo geschiedde het; de volgende morgen stond hij vroeg op en wrong het vlies uit; hij perste dauw uit het vlies, een schaal vol water. 39 Toen zeide Gideon tot God: Uw toorn ontbrande niet tegen mij, moge ik nog slechts ditmaal spreken; laat mij nog eenmaal met het vlies een proef nemen; laat nu alleen het vlies droog blijven, maar op het gehele land zij dauw. 40 En God deed alzo in die nacht; alleen het vlies was droog, maar op het gehele land was dauw.
We kunnen ons afvragen of God werkelijk het gebed, dat we gebeden hebben, verhoord? Deze vraag komt vaak over de lippen van ons christenen, maar nog vaker komt diezelfde vraag naar boven uit het binnenste van ons hart. We vragen ons zelfs soms af of bidden dan wel zin heeft. We kunnen het stellen van dergelijke vragen eenvoudig niet laten!
Ongelovigen roepen ook in tijden van nood tot iets of iemand. Zij hopen instinctief op verhoring.
Voor degenen, die wel geloven in de macht van het gebed, rijst een andere vraag: „Mogen we om een teken vragen als bevestiging dat God ons heeft gehoord”? Is het juist om Hem op deze wijze als het ware „op de proef te stellen?” We begrijpen instinctief, dat, als er iets in ons gebedsleven niet klopt, dit meestal - zo niet altijd - voortvloeit uit een gebrek in ons geloofsleven. Maar in welke richting moeten we de fout zoeken?
In het hart van velen van ons schuilt ondanks alles een grote dosis ongeloof omtrent waarde en de uitwerking van het bidden. Zonder geloof is het gebed echter tevergeefs.
Vragen om tekenen? God op de proef stellen? ’t Is te hopen dat vele christenen dit zullen gaan doen! Dat zou een geweldige toetssteen zijn voor ons geloof en onze heiligmaking (om zuiver te bidden).
21 Toen strekte de Engel des Heren de staf die hij in de hand hield, uit en raakte met het uiteinde het vlees en de ongezuurde broden aan; en vuur steeg op uit de rots en verteerde het vlees en de ongezuurde broden. Daarop verdween de Engel des Heren uit zijn gezicht. 22 Toen begreep Gideon, dat het de Engel des Heren was, en hij zeide: Wee mij, Here Here! want ik heb de Engel des Heren gezien van aangezicht tot aangezicht. 23 Doch de Here zeide tot hem: Vrede zij u! Vrees niet, gij zult niet sterven. 24 Toen bouwde Gideon daar een altaar voor de Here en noemde dat: De Here is vrede. Het staat tot op de huidige dag nog in Ofra der Abiezrieten.
25 In die nacht nu zeide de Here tot hem: Neem een stier van uw vader, namelijk de tweede stier van zeven jaar, haal het altaar van Baäl, dat van uw vader is, omver en houw de gewijde paal om, die daarbij staat. 26 Bouw dan een altaar voor de Here, uw God, op de top van deze versterkte plaats; breng het in gereedheid, en neem de tweede stier en offer hem als brandoffer met het hout van de gewijde paal, die gij zult omhouwen. 27 Toen nam Gideon tien mannen van zijn knechten en deed zoals de Here hem gezegd had; omdat hij dit echter uit vrees voor zijn familie en de mannen van de stad niet overdag wilde doen, deed hij het des nachts.
28 Toen nu de mannen van de stad in de vroege morgen opstonden, zie toen was het altaar van Baal afgebroken, de gewijde paal die daarbij stond, was omgehouwen en de tweede stier geofferd op het altaar, dat er gebouwd was. 29 Zij zeiden tot elkander: Wie heeft dit gedaan? En toen zij een onderzoek instelden en navraag deden, zeide men: Gideon, de zoon van Joas, heeft dit gedaan. 30 Daarop zeiden de mannen van de stad tot Joas: Breng uw zoon naar buiten: hij moet sterven, omdat hij het altaar van Baäl heeft afgebroken en de gewijde paal omgehouwen, die daarbij stond.
31 Maar Joas zeide tot allen, die bij hem stonden: Wilt gij voor Baal strijden? Of wilt gij hem helpen? Wie voor hem strijdt, zal nog deze morgen ter dood gebracht worden. Indien hij een god is, laat hij voor zichzelf strijden, nu iemand zijn altaar neergehaald heeft. 32 En men gaf hem op die dag de naam Jerubbaal, daar men zeide: Baal strijde met hem, nu hij diens altaar afgebroken heeft. 33 Geheel Midjan nu en Amalek en de stammen van het Oosten hadden zich met elkander verenigd; zij waren overgestoken en hadden zich gelegerd in de vlakte van Jizreeël. 34 Toen vervulde de Geest des Heren Gideon: hij blies op de hoorn, en de Abiezrieten werden opgeroepen om hem te volgen. 35 Ook zond hij boden uit door geheel Manasse, en ook dat werd opgeroepen om hem te volgen. Ook zond hij boden uit door Aser, Zebulon en Naftali, en dezen trokken op om zich bij hen aan te sluiten. 36 Toen zeide Gideon tot God: Indien Gij door mijn hand Israël wilt verlossen, zoals Gij gezegd hebt, 37 zie, ik leg een vlies wol op de dorsvloer; wanneer er alleen op het vlies dauw zal zijn, maar het gehele land droog blijft, dan zal ik weten, dat Gij door mijn hand Israël verlossen wilt, zoals Gij gezegd hebt. 38 En zo geschiedde het; de volgende morgen stond hij vroeg op en wrong het vlies uit; hij perste dauw uit het vlies, een schaal vol water. 39 Toen zeide Gideon tot God: Uw toorn ontbrande niet tegen mij, moge ik nog slechts ditmaal spreken; laat mij nog eenmaal met het vlies een proef nemen; laat nu alleen het vlies droog blijven, maar op het gehele land zij dauw. 40 En God deed alzo in die nacht; alleen het vlies was droog, maar op het gehele land was dauw.
We kunnen ons afvragen of God werkelijk het gebed, dat we gebeden hebben, verhoord? Deze vraag komt vaak over de lippen van ons christenen, maar nog vaker komt diezelfde vraag naar boven uit het binnenste van ons hart. We vragen ons zelfs soms af of bidden dan wel zin heeft. We kunnen het stellen van dergelijke vragen eenvoudig niet laten!
Ongelovigen roepen ook in tijden van nood tot iets of iemand. Zij hopen instinctief op verhoring.
Voor degenen, die wel geloven in de macht van het gebed, rijst een andere vraag: „Mogen we om een teken vragen als bevestiging dat God ons heeft gehoord”? Is het juist om Hem op deze wijze als het ware „op de proef te stellen?” We begrijpen instinctief, dat, als er iets in ons gebedsleven niet klopt, dit meestal - zo niet altijd - voortvloeit uit een gebrek in ons geloofsleven. Maar in welke richting moeten we de fout zoeken?
In het hart van velen van ons schuilt ondanks alles een grote dosis ongeloof omtrent waarde en de uitwerking van het bidden. Zonder geloof is het gebed echter tevergeefs.
Vragen om tekenen? God op de proef stellen? ’t Is te hopen dat vele christenen dit zullen gaan doen! Dat zou een geweldige toetssteen zijn voor ons geloof en onze heiligmaking (om zuiver te bidden).
In Bijbels Optiek
Gebed in Jezus’ naam opent de deur naar Gods hart. Zei Jezus Zelf niet dat Hij de deur van de
schaapskooi was? En dat Hij al de schapen bij name kende?
Gebed is de maatstaf voor de echtheid van onze geestelijke vruchten. God vraagt om onze gebeden, hecht waarde aan onze gebeden, heeft onze gebeden nodig. En als deze niets uitwerken, hebben we alleen onszelf daarvan een verwijt te maken.
Het zou onredelijk zijn te beweren dat gebedsverhoring ons altijd datgene brengt waar wij om vragen. De Bijbel leert ons, dat we God om een teken van verhoring mogen vragen. We mogen Hem „op de proef stellen”. De geschiedenis van Gideon (zie boven), in bet Oude Testament, is er wel een zeer duidelijk voorbeeld van dat God het geloof beloont, zelfs al is het wankel. God stond Gideon toe Hem „te beproeven”, ook nadat Hij hem reeds een duidelijke verhoring had geschonken! Daar ligt een troost in voor ons!
Gideon zei tot God: „Indien Gij door mijn hand Israël wilt verlossen, zoals Gij gezegd hebt - zie, ik leg een vlies wol op de dorsvloer. Wanneer er alleen op het vlies dauw zal zijn... dan zal ik weten, dat Gij door mijn hand Israël verlossen wilt, zoals Gij gezegd hebt”.
Maar - hoewel hij de volgende morgen de dauw uit het vlies kon wringen, was Gideon nog niet overtuigd. Hij waagde het God voor de tweede maal te beproeven door Hem te vragen of ditmaal het vlies droog mocht blijven en de dauw op het gehele land aanwezig zou zijn. „En God deed alzo in die nacht” (Richt. 6:36-40).
Moeten we ons er niet diep over verwonderen, dat de Almachtige God bereid is om precies datgene te doen, wat een twijfelend mens Hem vraagt? We houden onze adem in en weten nauwelijks waarover we ons het meest moeten verbazen - over de vastberadenheid van deze man of over de neerbuigende goedheid van God. Natuurlijk, er is meer in deze geschiedenis dan de zichtbare feiten. Zonder twijfel zag Gideon in dit vlies zichzelf.
„Als God hem inderdaad met Zijn Geest wilde vervullen, dan was Israëls verlossing verzekerd”, zo overlegde hij. Maar toen hij bezig was het vlies uit te wringen, vergeleek hij zichzelf met die doordrenkte vacht. „Wat lijk ik daar weinig op”, verzuchtte hij. „God heeft inderdaad bevrijding beloofd, maar ik voel er niets van dat ik vol ben met Zijn Geest! Ik heb niets bemerkt van het binnenstromen van de kracht Gods in mijn leven. Zou ik heus de geschikte persoon zijn voor deze prestatie? Nee, dat was hij niet! Maar dan kon hij het ook alleen maar van God verwachten. Toen kwam het volgende gebed in hem op: „O God, als het vlies droog blijft, kunt Gij dan toch werken? Zelfs als ik geen enkele bovenmenselijke kracht in mijzelf kan voelen, als ik niets merk van de volheid van Uw zegen en…me zo droog voel als dit vlies, voor ik het voor U uitspreidde... kunt U dan toch Israël door mijn hand verlossen?”
Het verbaasd niet dat hij dit gebed inleidde met de woorden: „Laat Uw toorn niet tegen mij ontbranden:” “En”, zo lezen we, „GOD DEED ALZO DIE NACHT, -. het vlies was droog, maar op het gehele land was dauw” (:40).
Er ligt meer in dit verhaal dan we zo oppervlakkig zouden denken. Want, zijn ook wij niet dikwijls net zo? Houdt de duivel ons niet vaak voor dat we geen enkele reden hebben om op de verhoring van onze gebeden te mogen rekenen, omdat er zoveel dorheid in ons hart is? Maar, God zij dank, gebedsverhoring heeft niets te maken met het feit hoe wij ons voelen, het heeft alleen maar te maken met de betrouwbaarheid van Hem, die ons Zijn beloften gaf.
Hiermee is niet gezegd dat de handelwijze van Gideon nu door ons, of door wie ook, maar net zo moet worden opgevolgd. Maar laten we er wel uit leren, hoeveel weerstand er overwonnen moet worden, voordat we bereid zijn God eenvoudig, op Zijn woord, te geloven. Feitelijk ligt dit vrijwel op hetzelfde vlak als de twijfel.
De hogere en betere en veiliger weg is te vragen zonder te twijfelen. Maar het is heel bemoedigend voor ons, te weten dat God Gideon deze proef toestond. En dit is niet het enige voorval dat de Schrift ons over deze zaak meedeelt.
schaapskooi was? En dat Hij al de schapen bij name kende?
Gebed is de maatstaf voor de echtheid van onze geestelijke vruchten. God vraagt om onze gebeden, hecht waarde aan onze gebeden, heeft onze gebeden nodig. En als deze niets uitwerken, hebben we alleen onszelf daarvan een verwijt te maken.
Het zou onredelijk zijn te beweren dat gebedsverhoring ons altijd datgene brengt waar wij om vragen. De Bijbel leert ons, dat we God om een teken van verhoring mogen vragen. We mogen Hem „op de proef stellen”. De geschiedenis van Gideon (zie boven), in bet Oude Testament, is er wel een zeer duidelijk voorbeeld van dat God het geloof beloont, zelfs al is het wankel. God stond Gideon toe Hem „te beproeven”, ook nadat Hij hem reeds een duidelijke verhoring had geschonken! Daar ligt een troost in voor ons!
Gideon zei tot God: „Indien Gij door mijn hand Israël wilt verlossen, zoals Gij gezegd hebt - zie, ik leg een vlies wol op de dorsvloer. Wanneer er alleen op het vlies dauw zal zijn... dan zal ik weten, dat Gij door mijn hand Israël verlossen wilt, zoals Gij gezegd hebt”.
Maar - hoewel hij de volgende morgen de dauw uit het vlies kon wringen, was Gideon nog niet overtuigd. Hij waagde het God voor de tweede maal te beproeven door Hem te vragen of ditmaal het vlies droog mocht blijven en de dauw op het gehele land aanwezig zou zijn. „En God deed alzo in die nacht” (Richt. 6:36-40).
Moeten we ons er niet diep over verwonderen, dat de Almachtige God bereid is om precies datgene te doen, wat een twijfelend mens Hem vraagt? We houden onze adem in en weten nauwelijks waarover we ons het meest moeten verbazen - over de vastberadenheid van deze man of over de neerbuigende goedheid van God. Natuurlijk, er is meer in deze geschiedenis dan de zichtbare feiten. Zonder twijfel zag Gideon in dit vlies zichzelf.
„Als God hem inderdaad met Zijn Geest wilde vervullen, dan was Israëls verlossing verzekerd”, zo overlegde hij. Maar toen hij bezig was het vlies uit te wringen, vergeleek hij zichzelf met die doordrenkte vacht. „Wat lijk ik daar weinig op”, verzuchtte hij. „God heeft inderdaad bevrijding beloofd, maar ik voel er niets van dat ik vol ben met Zijn Geest! Ik heb niets bemerkt van het binnenstromen van de kracht Gods in mijn leven. Zou ik heus de geschikte persoon zijn voor deze prestatie? Nee, dat was hij niet! Maar dan kon hij het ook alleen maar van God verwachten. Toen kwam het volgende gebed in hem op: „O God, als het vlies droog blijft, kunt Gij dan toch werken? Zelfs als ik geen enkele bovenmenselijke kracht in mijzelf kan voelen, als ik niets merk van de volheid van Uw zegen en…me zo droog voel als dit vlies, voor ik het voor U uitspreidde... kunt U dan toch Israël door mijn hand verlossen?”
Het verbaasd niet dat hij dit gebed inleidde met de woorden: „Laat Uw toorn niet tegen mij ontbranden:” “En”, zo lezen we, „GOD DEED ALZO DIE NACHT, -. het vlies was droog, maar op het gehele land was dauw” (:40).
Er ligt meer in dit verhaal dan we zo oppervlakkig zouden denken. Want, zijn ook wij niet dikwijls net zo? Houdt de duivel ons niet vaak voor dat we geen enkele reden hebben om op de verhoring van onze gebeden te mogen rekenen, omdat er zoveel dorheid in ons hart is? Maar, God zij dank, gebedsverhoring heeft niets te maken met het feit hoe wij ons voelen, het heeft alleen maar te maken met de betrouwbaarheid van Hem, die ons Zijn beloften gaf.
Hiermee is niet gezegd dat de handelwijze van Gideon nu door ons, of door wie ook, maar net zo moet worden opgevolgd. Maar laten we er wel uit leren, hoeveel weerstand er overwonnen moet worden, voordat we bereid zijn God eenvoudig, op Zijn woord, te geloven. Feitelijk ligt dit vrijwel op hetzelfde vlak als de twijfel.
De hogere en betere en veiliger weg is te vragen zonder te twijfelen. Maar het is heel bemoedigend voor ons, te weten dat God Gideon deze proef toestond. En dit is niet het enige voorval dat de Schrift ons over deze zaak meedeelt.
In Bijbels Optiek
Op een teken bliezen de driehonderd mannen tegelijk op de horen, sloegen de kruiken kapot, staken de fakkels aan en stormen op het kamp van de Midianieten af! Een geniale verrassingsaanval - en die bracht de vijand in grote paniek. Het werd een grote overwinning!
Het meest verbazingwekkende feit van dit „op de proef stellen van God”, vond wel plaats aan het meer van Galilea. Hoewel de Here Jezus reeds tot Petrus had gezegd, dat Hij het was, die op de golven wandelde, vroeg de discipel toch: „Here, als Gij het zijt, beveel mij dan tot U te komen over het water” (Matth. 14:28, 29). En de Here Jezus antwoordde hem: „Kom!” en Petrus liep over het water! Maar dit geloofswaagstuk van Petrus was van korte duur. Ons kleingeloof slaat zo spoedig om in twijfel. Toch lezen we niet dat Jezus hem hierover de les las. De Heiland zei niet: „Waarom heb je het ook gewaagd om te komen”, maar, „waarom ben je gaan twijfelen, Petrus?” Tenslotte is het niet de beste methode om God te beproeven. Hij heeft zoveel beloften verbonden aan het gelovig gebed en zo vaak Zijn macht en bereidheid getoond om dat te verhoren, dat we als regel wel heel erg moeten aarzelen om Hem toch nog om tekenen en wonderen te vragen.
Toch is het voorstelbaar dat bij iemand van ons de gedachte opkomt: Maar heeft God er Zelf niet op aangedrongen om Hem te beproeven? Heeft Hij niet bij monde van de profeet Maleachi gezegd: „Brengt de gehele tiende naar de voorraadkamer, opdat er spijze zij in Mijn huis; beproeft Mij toch daarmede, zegt de Here der heerscharen, of Ik dan niet voor u de vensters van de hemel zal openen en zegen in overvloed over u uitgieten” (Mal. 3:10).
Het is waar, dat God inderdaad zegt: „Beproef Mij. Neem de proef maar!” Maar in werkelijkheid zijn wij het zelf, die op de proef worden gesteld. Want als de vensters van de hemel niet geopend worden en deze overvloeiende zegen niet over ons wordt uitgegoten, kan dat alleen zijn omdat wij God de ‘tienden’ onthouden hebben. Als we Hem geheel vertrouwen en toegewijd zijn, zullen we zulk een geweldige zegen ontvangen, dat het niet meer nodig zal zijn Hem te beproeven! Maar op dit punt willen we verder ingaan als we het over „niet verhoorde gebeden” hebben. Intussen zouden we wensen dat ieder christen zich afvroeg of hij of zij het gebed wel ooit echt beproefd heeft. Hoe lang is het geleden dat u een gebed met een positief verzoek hebt opgezonden? Men bidt om „een” zegen voor ‘een’ samenkomst of ‘een’ bepaald werk en in sommige gevallen zal er ook sprake van zegen zijn, maar niet als vrucht van uw gebed, maar alleen omdat anderen hiervoor in alle ernst gepleit hebben.
Het meest verbazingwekkende feit van dit „op de proef stellen van God”, vond wel plaats aan het meer van Galilea. Hoewel de Here Jezus reeds tot Petrus had gezegd, dat Hij het was, die op de golven wandelde, vroeg de discipel toch: „Here, als Gij het zijt, beveel mij dan tot U te komen over het water” (Matth. 14:28, 29). En de Here Jezus antwoordde hem: „Kom!” en Petrus liep over het water! Maar dit geloofswaagstuk van Petrus was van korte duur. Ons kleingeloof slaat zo spoedig om in twijfel. Toch lezen we niet dat Jezus hem hierover de les las. De Heiland zei niet: „Waarom heb je het ook gewaagd om te komen”, maar, „waarom ben je gaan twijfelen, Petrus?” Tenslotte is het niet de beste methode om God te beproeven. Hij heeft zoveel beloften verbonden aan het gelovig gebed en zo vaak Zijn macht en bereidheid getoond om dat te verhoren, dat we als regel wel heel erg moeten aarzelen om Hem toch nog om tekenen en wonderen te vragen.
Toch is het voorstelbaar dat bij iemand van ons de gedachte opkomt: Maar heeft God er Zelf niet op aangedrongen om Hem te beproeven? Heeft Hij niet bij monde van de profeet Maleachi gezegd: „Brengt de gehele tiende naar de voorraadkamer, opdat er spijze zij in Mijn huis; beproeft Mij toch daarmede, zegt de Here der heerscharen, of Ik dan niet voor u de vensters van de hemel zal openen en zegen in overvloed over u uitgieten” (Mal. 3:10).
Het is waar, dat God inderdaad zegt: „Beproef Mij. Neem de proef maar!” Maar in werkelijkheid zijn wij het zelf, die op de proef worden gesteld. Want als de vensters van de hemel niet geopend worden en deze overvloeiende zegen niet over ons wordt uitgegoten, kan dat alleen zijn omdat wij God de ‘tienden’ onthouden hebben. Als we Hem geheel vertrouwen en toegewijd zijn, zullen we zulk een geweldige zegen ontvangen, dat het niet meer nodig zal zijn Hem te beproeven! Maar op dit punt willen we verder ingaan als we het over „niet verhoorde gebeden” hebben. Intussen zouden we wensen dat ieder christen zich afvroeg of hij of zij het gebed wel ooit echt beproefd heeft. Hoe lang is het geleden dat u een gebed met een positief verzoek hebt opgezonden? Men bidt om „een” zegen voor ‘een’ samenkomst of ‘een’ bepaald werk en in sommige gevallen zal er ook sprake van zegen zijn, maar niet als vrucht van uw gebed, maar alleen omdat anderen hiervoor in alle ernst gepleit hebben.
In Bijbels Optiek
Je kunt je afvragen of je in je gebed altijd moet vragen om genezing als je ziek bent.
U vraagt wellicht om verlichting van pijn of genezing van een kwaal. En dan bemerkt u dat anderen die met God noch gebod rekenen, en voor wie ogenschijnlijk niemand bidt, als door een wonder van hun ziekte herstellen. En dat brengt u dan weer op de gedachte dat u misschien evengoed hersteld zou zijn als er geen gebed was opgezonden. De praktijk leert dat velen tot op de dag van vandaag nog nooit de vinger hebben kunnen leggen op ook maar één werkelijke, overtuigende gebedsverhoring, wat hun eigen ervaring betreft. De meeste christenen geven God niet eens de kans hen te tonen welke blijdschap het Hem geeft de gebeden van de zijnen te verhoren. Wat zij vragen is doorgaans vaag en onpersoonlijk. Bij hen is het gebed dikwijls alleen maar een kwestie van gewoonte, een bijna mechanische herhaling van bepaalde zinnen, die dagelijks worden uitgesproken; iets wat er nu eenmaal 's morgens en 's avonds bij hoort.
Maar er is nog een geheel andere kant aan deze zaak! Hebt u wel eens ervaren dat u, terwijl u voor een bepaalde zaak bad, dat u innerlijk de besliste overtuiging kreeg dat uw gebed was verhoord? Zij, die bidders wel eens over hun privé-leven hoorden vertellen, hebben zich vaak verwonderd over de absolute zekerheid, die over zulke bidders kwam tijdens hun gebed, zodat wat zij vroegen al werkelijk hun bezit was voordat de zichtbare verhoring kwam. Zo’n bidder zegt vaak: „Er kwam plotseling een grote vrede in mijn hart, ik wist dat mijn gebed verhoord was”. Dan dankte hij God voor wat Hij - al was het nog onzichtbaar - voor hem gedaan had. En het bleek steeds dat deze zekerheid volkomen gegrond was.
U vraagt wellicht om verlichting van pijn of genezing van een kwaal. En dan bemerkt u dat anderen die met God noch gebod rekenen, en voor wie ogenschijnlijk niemand bidt, als door een wonder van hun ziekte herstellen. En dat brengt u dan weer op de gedachte dat u misschien evengoed hersteld zou zijn als er geen gebed was opgezonden. De praktijk leert dat velen tot op de dag van vandaag nog nooit de vinger hebben kunnen leggen op ook maar één werkelijke, overtuigende gebedsverhoring, wat hun eigen ervaring betreft. De meeste christenen geven God niet eens de kans hen te tonen welke blijdschap het Hem geeft de gebeden van de zijnen te verhoren. Wat zij vragen is doorgaans vaag en onpersoonlijk. Bij hen is het gebed dikwijls alleen maar een kwestie van gewoonte, een bijna mechanische herhaling van bepaalde zinnen, die dagelijks worden uitgesproken; iets wat er nu eenmaal 's morgens en 's avonds bij hoort.
Maar er is nog een geheel andere kant aan deze zaak! Hebt u wel eens ervaren dat u, terwijl u voor een bepaalde zaak bad, dat u innerlijk de besliste overtuiging kreeg dat uw gebed was verhoord? Zij, die bidders wel eens over hun privé-leven hoorden vertellen, hebben zich vaak verwonderd over de absolute zekerheid, die over zulke bidders kwam tijdens hun gebed, zodat wat zij vroegen al werkelijk hun bezit was voordat de zichtbare verhoring kwam. Zo’n bidder zegt vaak: „Er kwam plotseling een grote vrede in mijn hart, ik wist dat mijn gebed verhoord was”. Dan dankte hij God voor wat Hij - al was het nog onzichtbaar - voor hem gedaan had. En het bleek steeds dat deze zekerheid volkomen gegrond was.
In Bijbels Optiek
Dankt u ook voor de gebedsverhoringen, als u ze ontvangt?
De Here Jezus Zelf had altijd deze innerlijke zekerheid. Hoewel Hij God was, moeten we toch altijd bedenken, dat Hij op aarde als mens - zij het alseen volmaakt mens - leefde, vertrouwende op de werking van Gods Heilige Geest. Toen Jezus voor bet geopende graf van Lazarus stond, zei Hij, voordat Hij werkelijk de dode gebood om naar buiten te komen: „Vader, Ik dank U, dat Gij Mij verhoord hebt. Zelf wist ik, dat Gij Mij altijd verhoort” (Joh. 11:41).Waarom zou Hij dit dankgebed uitgesproken hebben? Opdat degenen die om bet graf heen stonden zouden „geloven, dat Gij Mij gezonden hebt” voegde Hij er aan toe (Joh. 11:42).Als Jezus Christus door het geloof in onze harten woont, als de Heilige Geest ons influistert wat we bidden moeten, zouden wij dan ook niet behoren te weten dat de Vader ons hoort? (Jud. :20-21).
Iedere gelovige, die heeft leren bidden, kan God biddend vragen met heel zijn ziel om iets, waarvan hij weet dat het naar Zijn wil is, omdat de bijbel een duidelijke belofte geeft over geboden naar Gods wil. Zo’n bidder moet misschien heel lang aanhouden in het gebed en dan - plotseling - openbaart de Heilige Geest hem volkomen duidelijk, dat God zijn gebed heeft aangenomenen heeft hij de zekerheid en het vertrouwen, dat hij niet meer voor deze zaak hoeft te bidden. Het is alsof God hem hoorbaar gezegd heeft: „Uw gebed is verhoord en Ik schenk je de begeerte van je hart”. En dit is niet de ervaring van een enkeling, maar velen voor wie het gebed de grondslag van hun leven is, kunnen op dezelfde wijze hiervan getuigen.
Het is ook niet een ervaring die slechts eenmaal in hun leven voorkomt, het gebeurt herhaaldelijk. Dan zal dat gebed soms overgaan in een daad. God zei tot Mozes: „Wat roept gij zo luid tot Mij? Zeg tot de Israëlieten, dat zij opbreken”
(Ex. 14 vs. 15).
De Here Jezus Zelf had altijd deze innerlijke zekerheid. Hoewel Hij God was, moeten we toch altijd bedenken, dat Hij op aarde als mens - zij het alseen volmaakt mens - leefde, vertrouwende op de werking van Gods Heilige Geest. Toen Jezus voor bet geopende graf van Lazarus stond, zei Hij, voordat Hij werkelijk de dode gebood om naar buiten te komen: „Vader, Ik dank U, dat Gij Mij verhoord hebt. Zelf wist ik, dat Gij Mij altijd verhoort” (Joh. 11:41).Waarom zou Hij dit dankgebed uitgesproken hebben? Opdat degenen die om bet graf heen stonden zouden „geloven, dat Gij Mij gezonden hebt” voegde Hij er aan toe (Joh. 11:42).Als Jezus Christus door het geloof in onze harten woont, als de Heilige Geest ons influistert wat we bidden moeten, zouden wij dan ook niet behoren te weten dat de Vader ons hoort? (Jud. :20-21).
Iedere gelovige, die heeft leren bidden, kan God biddend vragen met heel zijn ziel om iets, waarvan hij weet dat het naar Zijn wil is, omdat de bijbel een duidelijke belofte geeft over geboden naar Gods wil. Zo’n bidder moet misschien heel lang aanhouden in het gebed en dan - plotseling - openbaart de Heilige Geest hem volkomen duidelijk, dat God zijn gebed heeft aangenomenen heeft hij de zekerheid en het vertrouwen, dat hij niet meer voor deze zaak hoeft te bidden. Het is alsof God hem hoorbaar gezegd heeft: „Uw gebed is verhoord en Ik schenk je de begeerte van je hart”. En dit is niet de ervaring van een enkeling, maar velen voor wie het gebed de grondslag van hun leven is, kunnen op dezelfde wijze hiervan getuigen.
Het is ook niet een ervaring die slechts eenmaal in hun leven voorkomt, het gebeurt herhaaldelijk. Dan zal dat gebed soms overgaan in een daad. God zei tot Mozes: „Wat roept gij zo luid tot Mij? Zeg tot de Israëlieten, dat zij opbreken”
(Ex. 14 vs. 15).
In Bijbels Optiek
Pas als het gebed wordt verhoord, was het Gods tijd.
Maar waarom zouden we ons ook over gebedsverhoringen verbazen? De Heer Jezus zei: „Gij zijt Mijn vrienden, indien gij doet, wat Ik u gebied”. “Ik noem u niet meer slaven, want de slaaf weet niet wat zijn heer doet; maar u heb Ik vrienden genoemd” (Joh. 15:14-15). Moeten we ons dan verwonderen als Hij „Zijn vrienden” iets van Zijn plannen en bedoelingen laat zien?
De vraag is dus overbodig of het Gods bedoeling is dat enkele uitverkoren heiligen deze ervaring kennen, of dat het Gods wil dat alle gelovigen zich naar zo’n geloof uitstrekken en dezelfde zekerheid verkrijgen? God kan het gebed van iedere gelovige verhoren.
Wij weten dat bij God geen „aanzien des persoons” is, en daarom mogen we vaststellen dat iedere oprechte gelovige deel mag hebben aan Zijn wil en gedachten. Wij zijn Zijn vrienden als we doen wat Hij ons gebiedt. Eén van deze geboden is: „Bidden!” De Here Jezus vroeg Zijn discipelen dringend „geloof in God” (letterlijk vertaald „het geloof van God”) te hebben. „Want” zo onderwijst Hij „dan zullen ze tot een berg kunnen zeggen: Hef u op en werp u in de zee en ... als ge gelooft, en niet twijfelt, zal het geschieden”. En dan volgt de belofte: „Al wat gij bidt en begeert, gelooft, dat gij het hebt ontvangen, en het zal u geschieden” (Marc. 11:22-24).Dit doen werkelijke bidders. Daar kunnen ongelovigen met hun verstand niet bij.
En halfslachtige christenen raken er door in verlegenheid. Maar de Here Jezus wil dat anderen zullen weten, dat we Zijn discipelen zijn, uitgezonden in deze wereld zoals Hij (Joh. 17:18, 20, 21).Dat behoren ze aan ons te kunnen zien door „de liefde die we onder elkaar hebben” (Joh.13:35). Maar God heeft nog voorzien in een ander bewijs, waaraan wij dit wetenen zij (de ongelovigen) het zien kunnen, namelijk „dat God ons altijd hoort” (Joh. 11:42).
Maar waarom zouden we ons ook over gebedsverhoringen verbazen? De Heer Jezus zei: „Gij zijt Mijn vrienden, indien gij doet, wat Ik u gebied”. “Ik noem u niet meer slaven, want de slaaf weet niet wat zijn heer doet; maar u heb Ik vrienden genoemd” (Joh. 15:14-15). Moeten we ons dan verwonderen als Hij „Zijn vrienden” iets van Zijn plannen en bedoelingen laat zien?
De vraag is dus overbodig of het Gods bedoeling is dat enkele uitverkoren heiligen deze ervaring kennen, of dat het Gods wil dat alle gelovigen zich naar zo’n geloof uitstrekken en dezelfde zekerheid verkrijgen? God kan het gebed van iedere gelovige verhoren.
Wij weten dat bij God geen „aanzien des persoons” is, en daarom mogen we vaststellen dat iedere oprechte gelovige deel mag hebben aan Zijn wil en gedachten. Wij zijn Zijn vrienden als we doen wat Hij ons gebiedt. Eén van deze geboden is: „Bidden!” De Here Jezus vroeg Zijn discipelen dringend „geloof in God” (letterlijk vertaald „het geloof van God”) te hebben. „Want” zo onderwijst Hij „dan zullen ze tot een berg kunnen zeggen: Hef u op en werp u in de zee en ... als ge gelooft, en niet twijfelt, zal het geschieden”. En dan volgt de belofte: „Al wat gij bidt en begeert, gelooft, dat gij het hebt ontvangen, en het zal u geschieden” (Marc. 11:22-24).Dit doen werkelijke bidders. Daar kunnen ongelovigen met hun verstand niet bij.
En halfslachtige christenen raken er door in verlegenheid. Maar de Here Jezus wil dat anderen zullen weten, dat we Zijn discipelen zijn, uitgezonden in deze wereld zoals Hij (Joh. 17:18, 20, 21).Dat behoren ze aan ons te kunnen zien door „de liefde die we onder elkaar hebben” (Joh.13:35). Maar God heeft nog voorzien in een ander bewijs, waaraan wij dit wetenen zij (de ongelovigen) het zien kunnen, namelijk „dat God ons altijd hoort” (Joh. 11:42).
In Bijbels Optiek
George Müller schreef het boek: ‘Antwoorden op gebed’
De zendeling George Müller moest eens per schip van Quebec naar Liverpool. Hij had ernstig gebeden dat een stoel, die hij in New York gekocht had, op tijd de boot zou bereiken en hij was er zeker van dat God dit verzoek had ingewilligd. Ongeveer een half uur voordat de passagiers aan boord moesten, hoorde hij dat de stoel nog niet was aangekomen. Nu leed mevrouw Müller erg aan zeeziekte en het was voor haar heel belangrijk dat ze in die stoel zou kunnen zitten. Maar niets of niemand kon George Müller bewegen een andere te kopen in een winkel dichtbij de haven. “We hebben er ernstig om gebeden, dat het onze hemelse Vader mocht behagen dit voor ons in orde te maken en we zullen blijven vertrouwen dat Hij het zal doen”, was zijn antwoord. Rustig ging hij aan boord, volkomen zeker dat hij niet in zijn Heiland teleurgesteld zou worden. Even voor het vertreksein werd gegeven, reed er een bestelauto voor, en... er bovenop lag mevrouw Müllers stoel! Haastig werd deze aan boord gebracht en in ontvangst genomen door dezelfde man, die George Müller had aangeraden een andere stoel te kopen. Toen hij de zendeling de stoel aanreikte, was deze in het geheel niet verbaasd, maar hij nam eenvoudig zijn hoed af en bedankte zijn hemelse Vader.Voor deze godsman was deze gebedsverhoring geen “wonder” maar iets heel natuurlijks. En denkt u niet als lezer dat God tot het laatste moment de stoel had achtergehouden om de reisgenoten van George Müller een les te geven - en via hen, ons ook? Zonder deze vertraging zouden we immers nooit iets van dit voorval vernomen hebben?
God stelt alles in het werk om ons er toe te bewegen Hem te vertrouwen, en toch... wat zijn we daarin traag en wat missen we veel zegen door dit gebrek aan geloof en gemis aan de drang tot gebed.
Iemand die niet weet hoe hij bidden moet om op de verhoring van zijn gebeden te mogen rekenen, zal een werkelijk diepe gemeenschap met God missen.
Heeft Johannes ons, gedreven door de Heilige Geest, niet reeds gezegd in zijn brief: „En dit is de vrijmoedigheid, die wij tegenover Hem hebben, dat Hij, indien wij iets bidden naar Zijn wil, ons verhoort. En indien wij weten, dat Hij ons verhoort, wat wij ook bidden, weten wij, dat wij de gebeden verkregen hebben, die wij van Hem hebben gebeden” (1 Joh. 5:14-15). Hebben u en ik deze vrijmoedigheid? Indien niet, wat is daar dan de reden van? Wanneer we niet verder komen dan dit „wonderlijk” te noemen, openbaren we hierdoor gebrek aan geloof. Het is immers heel natuurlijk dat God gebeden verhoort? Het is normaal en niet buitengewoon.
Maar dat we niet verhoord worden, komt - en laten we hierover eerlijk en oprecht zijn - omdat velen onder ons God NIET geloven. Laten we er maar openlijk voor uitkomen. Als we God liefhebben,behoren we te bidden, omdat Hij ons beveelt om dat te doen.
Misschien hebt u er wel eens over nagedacht dat het gemakkelijker lijkt te zijn, vertrouwen te stellen in de woorden van een medemens, dan in Gods woorden? Er heeft op aarde geen zondig mens geleefd, op wie de mensen meer steunden en die hoog geacht werd, door velen van allerlei tong of taal, als de man van wie we driemaal in de Bijbel lezen dat „hij God geloofde” (Rom. 4: 3, Gal. 3: 6 en Jac. 2: 23).
De zendeling George Müller moest eens per schip van Quebec naar Liverpool. Hij had ernstig gebeden dat een stoel, die hij in New York gekocht had, op tijd de boot zou bereiken en hij was er zeker van dat God dit verzoek had ingewilligd. Ongeveer een half uur voordat de passagiers aan boord moesten, hoorde hij dat de stoel nog niet was aangekomen. Nu leed mevrouw Müller erg aan zeeziekte en het was voor haar heel belangrijk dat ze in die stoel zou kunnen zitten. Maar niets of niemand kon George Müller bewegen een andere te kopen in een winkel dichtbij de haven. “We hebben er ernstig om gebeden, dat het onze hemelse Vader mocht behagen dit voor ons in orde te maken en we zullen blijven vertrouwen dat Hij het zal doen”, was zijn antwoord. Rustig ging hij aan boord, volkomen zeker dat hij niet in zijn Heiland teleurgesteld zou worden. Even voor het vertreksein werd gegeven, reed er een bestelauto voor, en... er bovenop lag mevrouw Müllers stoel! Haastig werd deze aan boord gebracht en in ontvangst genomen door dezelfde man, die George Müller had aangeraden een andere stoel te kopen. Toen hij de zendeling de stoel aanreikte, was deze in het geheel niet verbaasd, maar hij nam eenvoudig zijn hoed af en bedankte zijn hemelse Vader.Voor deze godsman was deze gebedsverhoring geen “wonder” maar iets heel natuurlijks. En denkt u niet als lezer dat God tot het laatste moment de stoel had achtergehouden om de reisgenoten van George Müller een les te geven - en via hen, ons ook? Zonder deze vertraging zouden we immers nooit iets van dit voorval vernomen hebben?
God stelt alles in het werk om ons er toe te bewegen Hem te vertrouwen, en toch... wat zijn we daarin traag en wat missen we veel zegen door dit gebrek aan geloof en gemis aan de drang tot gebed.
Iemand die niet weet hoe hij bidden moet om op de verhoring van zijn gebeden te mogen rekenen, zal een werkelijk diepe gemeenschap met God missen.
Heeft Johannes ons, gedreven door de Heilige Geest, niet reeds gezegd in zijn brief: „En dit is de vrijmoedigheid, die wij tegenover Hem hebben, dat Hij, indien wij iets bidden naar Zijn wil, ons verhoort. En indien wij weten, dat Hij ons verhoort, wat wij ook bidden, weten wij, dat wij de gebeden verkregen hebben, die wij van Hem hebben gebeden” (1 Joh. 5:14-15). Hebben u en ik deze vrijmoedigheid? Indien niet, wat is daar dan de reden van? Wanneer we niet verder komen dan dit „wonderlijk” te noemen, openbaren we hierdoor gebrek aan geloof. Het is immers heel natuurlijk dat God gebeden verhoort? Het is normaal en niet buitengewoon.
Maar dat we niet verhoord worden, komt - en laten we hierover eerlijk en oprecht zijn - omdat velen onder ons God NIET geloven. Laten we er maar openlijk voor uitkomen. Als we God liefhebben,behoren we te bidden, omdat Hij ons beveelt om dat te doen.
Misschien hebt u er wel eens over nagedacht dat het gemakkelijker lijkt te zijn, vertrouwen te stellen in de woorden van een medemens, dan in Gods woorden? Er heeft op aarde geen zondig mens geleefd, op wie de mensen meer steunden en die hoog geacht werd, door velen van allerlei tong of taal, als de man van wie we driemaal in de Bijbel lezen dat „hij God geloofde” (Rom. 4: 3, Gal. 3: 6 en Jac. 2: 23).
In Bijbels Optiek
Abraham was de vader van alle gelovigen, die in de toekomst de ‘stad met fundamenten’ (Jeruzalem) zouden zien.
Dat was Abraham, de vader van alle gelovigen. Hij geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend. Tot in onze dagen wedijveren joden en moslims om zijn naam te eren.
Als u in Jezus Christus, en door Hem in God gelooft, dan is een welgemeende raad dat u niet moet rusten voordat u kunt zeggen: „Ik geloof God en zal handelen in overeenstemming met dit geloof" (Hand. 27: 25). Maar voor we nu van de vraag afstappen of het ons toegestaan is om God te „beproeven”, wil ik u er nog op wijzen, dat Hij ons in bepaalde gevallen Zelf in deze richting stuwt!
De zendelinge Amy Carmichael vertelde, dat ze door de werking van de Heilige Geest, er soms toe gedrongen werd te bidden om dingen, waarvan ze zich niet bewust was dat ze deze nodig had. Ze ontving dan het gevraagde niet alleen, maar het bracht haar ook onschatbare zegen.
God weet wat wij nodig hebben, of wij ons daarvan bewust zijn of niet, en wil ons dat geven. Daarbij komt de Geest ons te hulp (Matth. 6: 8, Rom. 8: 26). Staat er niet geschreven: „U zal niets ontbreken” (Psalm 23: 1, St. Vert.).
Het is Gods diepste verlangen en ook het verlangen van onze Heer Jezus Christus, dat ieder van ons hetzelfde sterke geloof zou bezitten, als de hierboven genoemde zendelinge. Onze Vader in de hemel wil niet dat een van Zijn kinderen ook maar een ogenblik beangst of onbevredigd zou zijn. Het doet er niet toe hoe groot onze nood is, het is niet van belang hoe talrijk onze behoeften zijn, als we maar ingaan op Zijn beloften, zoals Hij dit van ons verlangt. Dan zullen we ruimte te kort komen om al de zegeningen die Hij ons wil doen toekomen, een plaats te geven (Mal. 3:10).
In de Johannes de Heerbundel nr. 150 staat een prachtig en bemoedigend lied: Welk een vriend is onze Jezus. In het eerste couplet, in de 5e regel lezen we: “Dikwijls derven (missen) wij veel vrede, dikwijls drukt ons zonde neer, juist omdat we 't al niet brengen in 't gebed tot onze Heer”. Maar wat baat het ons, al brengen we het tot Hem, als we niet op Zijn Woord geloven dat Hij ons hoort? Hoe komt het toch dat we het zo moeilijk vinden Hem te vertrouwen? Heeft Hij ons geloof ooit beschaamd of hebben we die ervaring? Heeft Hij niet herhaaldelijk gezegd, dat Hij al onze gebeden wil verhoren als deze uit een rein hart komen, en ,in Zijn naam" worden opgezonden? Nodigt Hij ons niet uit: „Vraag Mij!”; „Bidt!”; „Beproef Mij!”; „Eis van Mij”?
Dat was Abraham, de vader van alle gelovigen. Hij geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend. Tot in onze dagen wedijveren joden en moslims om zijn naam te eren.
Als u in Jezus Christus, en door Hem in God gelooft, dan is een welgemeende raad dat u niet moet rusten voordat u kunt zeggen: „Ik geloof God en zal handelen in overeenstemming met dit geloof" (Hand. 27: 25). Maar voor we nu van de vraag afstappen of het ons toegestaan is om God te „beproeven”, wil ik u er nog op wijzen, dat Hij ons in bepaalde gevallen Zelf in deze richting stuwt!
De zendelinge Amy Carmichael vertelde, dat ze door de werking van de Heilige Geest, er soms toe gedrongen werd te bidden om dingen, waarvan ze zich niet bewust was dat ze deze nodig had. Ze ontving dan het gevraagde niet alleen, maar het bracht haar ook onschatbare zegen.
God weet wat wij nodig hebben, of wij ons daarvan bewust zijn of niet, en wil ons dat geven. Daarbij komt de Geest ons te hulp (Matth. 6: 8, Rom. 8: 26). Staat er niet geschreven: „U zal niets ontbreken” (Psalm 23: 1, St. Vert.).
Het is Gods diepste verlangen en ook het verlangen van onze Heer Jezus Christus, dat ieder van ons hetzelfde sterke geloof zou bezitten, als de hierboven genoemde zendelinge. Onze Vader in de hemel wil niet dat een van Zijn kinderen ook maar een ogenblik beangst of onbevredigd zou zijn. Het doet er niet toe hoe groot onze nood is, het is niet van belang hoe talrijk onze behoeften zijn, als we maar ingaan op Zijn beloften, zoals Hij dit van ons verlangt. Dan zullen we ruimte te kort komen om al de zegeningen die Hij ons wil doen toekomen, een plaats te geven (Mal. 3:10).
In de Johannes de Heerbundel nr. 150 staat een prachtig en bemoedigend lied: Welk een vriend is onze Jezus. In het eerste couplet, in de 5e regel lezen we: “Dikwijls derven (missen) wij veel vrede, dikwijls drukt ons zonde neer, juist omdat we 't al niet brengen in 't gebed tot onze Heer”. Maar wat baat het ons, al brengen we het tot Hem, als we niet op Zijn Woord geloven dat Hij ons hoort? Hoe komt het toch dat we het zo moeilijk vinden Hem te vertrouwen? Heeft Hij ons geloof ooit beschaamd of hebben we die ervaring? Heeft Hij niet herhaaldelijk gezegd, dat Hij al onze gebeden wil verhoren als deze uit een rein hart komen, en ,in Zijn naam" worden opgezonden? Nodigt Hij ons niet uit: „Vraag Mij!”; „Bidt!”; „Beproef Mij!”; „Eis van Mij”?
In Bijbels Optiek
Je gebed kan zijn: ‘Heer zend mij een kinderlijk geloof’!
Hier is een kinderlijk geloof voor nodig. Maar voor zo’n kinderlijk geloof hebben we een „zuiver” oog nodig, want eerst dan zal ons gehele lichaam verlicht zijn (Matth. 6:22). M.a.w.: we moeten de dingen geestelijk en duidelijk leren zien. Jezus Christus moet onze enige Meester zijn. Wij kunnen niet verwachten bevrijd te worden van bezorgdheid als we God, de Vader van Jezus Christus en de god van het geld, de Mammon tegelijk willen dienen (Matth. 6 vs. 24-25). En zo zijn we weer terug gekomen bij het zogenoemde overwinningsleven van de christen! Hoe zit dat, hoe werkt dat?
Als we onze lichamen werkelijk stellen tot een levend, Gode welgevallige offer (Rom. 12:1), en als we ons werkelijk in dienst stellen van de gerechtigheid tot heiliging
(Rom. 6:19), dan biedt Hij ons Zichzelf aan en wil Hij ons vervullen tot al de volheid Gods (Ef. 3: 19).
Laten we altijd bedenken, dat werkelijk geloof er niet alleen van overtuigd is dat God gebeden KAN verhoren, maar dat Hij het ook DOET. Wij mogen dan al traag zijn in het bidden, maar de Here Jezus is niet „traag in het vervullen van Zijn be1ofte” (2 Petr. 3:9).
De Dohnavur Zending maakte eens een bijzondere gebedsverhoring wereldkundig, een prachtig voorbeeld van een ernstig op zoek zijn naar de wil van God. Er rees de vraag bij het genootschap, of er tot de aankoop van een rusthuis op de heuvels vlak bij de zendingspost zou mogen worden overgegaan of niet. Was het Gods wil om dit te doen? Alleen God Zelf kon daarover beslissen.
Er werd veel gebeden. Tenslotte besloot men Hem te vragen een bedrag van honderd pond te sturen als Hij wilde dat het huis gekocht werd. Het bedrag kwam direct. Toch aarzelde men nog. Twee maanden later werd nog eens gebeden om eenzelfde bevestiging als bewijs van Gods goedkeuring. Dezelfde dag kwam er weer een cheque binnen en een paar dagen later opnieuw - ook weer een ronde som van honderd pond - met de notitie dat bet bestemd was voor de aankoop van een rusthuis! Hier spreekt de Here Jezus duidelijk door zijn Geest! Lucas, de dokter, vertelt ons bijv. dat God „goed” is ( Luc. 6:35). En Paulus schrijft dat Gods liefde lankmoedig is (1 Cor. 13:4). Dit kan ons helpen bij onze voorbede. Hij heeft veel geduld, met name als ons geloof het laat afweten!
Het gevaar dreigt echter dat wij bij het lezen van laatstgenoemd voorbeeld van het rusthuis, het alleen maar prachtig vinden en dat we daarbij vergeten, dat het Gods wil is dat ieder van ons dit geloof bezit.
Hier is een kinderlijk geloof voor nodig. Maar voor zo’n kinderlijk geloof hebben we een „zuiver” oog nodig, want eerst dan zal ons gehele lichaam verlicht zijn (Matth. 6:22). M.a.w.: we moeten de dingen geestelijk en duidelijk leren zien. Jezus Christus moet onze enige Meester zijn. Wij kunnen niet verwachten bevrijd te worden van bezorgdheid als we God, de Vader van Jezus Christus en de god van het geld, de Mammon tegelijk willen dienen (Matth. 6 vs. 24-25). En zo zijn we weer terug gekomen bij het zogenoemde overwinningsleven van de christen! Hoe zit dat, hoe werkt dat?
Als we onze lichamen werkelijk stellen tot een levend, Gode welgevallige offer (Rom. 12:1), en als we ons werkelijk in dienst stellen van de gerechtigheid tot heiliging
(Rom. 6:19), dan biedt Hij ons Zichzelf aan en wil Hij ons vervullen tot al de volheid Gods (Ef. 3: 19).
Laten we altijd bedenken, dat werkelijk geloof er niet alleen van overtuigd is dat God gebeden KAN verhoren, maar dat Hij het ook DOET. Wij mogen dan al traag zijn in het bidden, maar de Here Jezus is niet „traag in het vervullen van Zijn be1ofte” (2 Petr. 3:9).
De Dohnavur Zending maakte eens een bijzondere gebedsverhoring wereldkundig, een prachtig voorbeeld van een ernstig op zoek zijn naar de wil van God. Er rees de vraag bij het genootschap, of er tot de aankoop van een rusthuis op de heuvels vlak bij de zendingspost zou mogen worden overgegaan of niet. Was het Gods wil om dit te doen? Alleen God Zelf kon daarover beslissen.
Er werd veel gebeden. Tenslotte besloot men Hem te vragen een bedrag van honderd pond te sturen als Hij wilde dat het huis gekocht werd. Het bedrag kwam direct. Toch aarzelde men nog. Twee maanden later werd nog eens gebeden om eenzelfde bevestiging als bewijs van Gods goedkeuring. Dezelfde dag kwam er weer een cheque binnen en een paar dagen later opnieuw - ook weer een ronde som van honderd pond - met de notitie dat bet bestemd was voor de aankoop van een rusthuis! Hier spreekt de Here Jezus duidelijk door zijn Geest! Lucas, de dokter, vertelt ons bijv. dat God „goed” is ( Luc. 6:35). En Paulus schrijft dat Gods liefde lankmoedig is (1 Cor. 13:4). Dit kan ons helpen bij onze voorbede. Hij heeft veel geduld, met name als ons geloof het laat afweten!
Het gevaar dreigt echter dat wij bij het lezen van laatstgenoemd voorbeeld van het rusthuis, het alleen maar prachtig vinden en dat we daarbij vergeten, dat het Gods wil is dat ieder van ons dit geloof bezit.
In Bijbels Optiek
Het is bij gebed vaak moeilijk te begrijpen dat God uiteindelijk bepaalt wat en hoe iets gaat gebeuren. Dat daarbij dankbaarheid en acceptatie een grote rol spelen, is voor veel christenen onbekend terrein.
De belofte van de Vader is nog altijd van kracht: „Indien gij Mij iets vraagt in Mijn Naam, Ik zal het doen” (Joh. 14:14). Maar om dit te ervaren zullen we God op zijn woord moeten geloven!
Als we ons tot God wenden in het gebed, geven we Hem de gelegenheid in ons en met ons te doen naar Zijn wil. Dat betekent onszelf geheel tot Zijn beschikking stellen. “Gebed”, zegt een oude Joodse filosoof, „is het ogenblik dat de hemel en de aarde elkaar kussen”. Het is beslist níet God overtuigen om datgene te doen wat wij verlangen dat Hij doen zal. Het is ook niet een poging om de wil van een weigerende God om te buigen naar onze wil. Het verandert Zijn plannen niet, maar het zal Zijn Goddelijke kracht in werking stellen.
Sommigen menen dat bidden alleen bruikbaar is in noodsituaties. Bij dreigend gevaar, of als er ziekte komt, wanneer er aan iets gebrek is of als er moeilijkheden zijn. Het gaat hen net als die man in een kolenmijn. Zijn christenvriend had hem reeds lang gewezen op de waarde en de noodzakelijkheid van het gebed. Op zekere dag, toen het dak naar beneden dreigde te komen, begon hij eensklaps te bidden. „O”, merkte zijn vriend op, die met hem samenwerkte: „Nu begrijp ik het. De schacht moet eerst op invallen staan. Er zijn stukken cokes voor nodig om jou te leren bidden”.
Bidden is veel meer dan „God alleen maar om iets vragen”, hoewel dit er wel een waardevol bestanddeel van is, omdat het ons aan onze volkomen afhankelijkheid van God herinnert. Bovendien is bidden „gemeenschap met God”, omgaan met God, spreken m e t - en niet alleen t o t - God. We leren de mensen kennen door met hen te spreken. Op eenzelfde wijze leren we God kennen.
De belofte van de Vader is nog altijd van kracht: „Indien gij Mij iets vraagt in Mijn Naam, Ik zal het doen” (Joh. 14:14). Maar om dit te ervaren zullen we God op zijn woord moeten geloven!
Als we ons tot God wenden in het gebed, geven we Hem de gelegenheid in ons en met ons te doen naar Zijn wil. Dat betekent onszelf geheel tot Zijn beschikking stellen. “Gebed”, zegt een oude Joodse filosoof, „is het ogenblik dat de hemel en de aarde elkaar kussen”. Het is beslist níet God overtuigen om datgene te doen wat wij verlangen dat Hij doen zal. Het is ook niet een poging om de wil van een weigerende God om te buigen naar onze wil. Het verandert Zijn plannen niet, maar het zal Zijn Goddelijke kracht in werking stellen.
Sommigen menen dat bidden alleen bruikbaar is in noodsituaties. Bij dreigend gevaar, of als er ziekte komt, wanneer er aan iets gebrek is of als er moeilijkheden zijn. Het gaat hen net als die man in een kolenmijn. Zijn christenvriend had hem reeds lang gewezen op de waarde en de noodzakelijkheid van het gebed. Op zekere dag, toen het dak naar beneden dreigde te komen, begon hij eensklaps te bidden. „O”, merkte zijn vriend op, die met hem samenwerkte: „Nu begrijp ik het. De schacht moet eerst op invallen staan. Er zijn stukken cokes voor nodig om jou te leren bidden”.
Bidden is veel meer dan „God alleen maar om iets vragen”, hoewel dit er wel een waardevol bestanddeel van is, omdat het ons aan onze volkomen afhankelijkheid van God herinnert. Bovendien is bidden „gemeenschap met God”, omgaan met God, spreken m e t - en niet alleen t o t - God. We leren de mensen kennen door met hen te spreken. Op eenzelfde wijze leren we God kennen.
In Bijbels Optiek
Als we God leren kennen, dan willen we zijn liefde bekend maken aan een ieder die dat wenst te horen.
Het belangrijkste resultaat van een gebed is niet de bevrijding van wat ons hindert of het verkrijgen van wat we begeren, maar kennis van God. „En dit is het eeuwige leven dat zij U kennen, de enige waarachtige God” (Joh. 17:3). Het gebed leert ons meer van God kennen en dat is de grootste ontdekking voor ons. Job riep uit: „O, dat ik Hem mocht vinden, dat ik tot Zijn woning mocht komen!” (Job 23:3). De knielende christen „vindt” Hem steeds opnieuw en wordt door Hem gevonden. Het hemelse gezicht van Paulus, waarbij hij de Here Jezus zag in heerlijkheid, verblindde de ogen van Saulus van Tarsus op zijn weg naar Damascus (Hand. 9). Maar later, toen Saulus een Paulus was geworden, had er weer zo’n ontmoeting plaats, terwijl hij bad in de tempel in Jeruzalem, en in zielsverrukking geraakte. „Ik... zag Hem” (Hand. 22:18), zo vertelde hij. Bij die gelegenheid kreeg hij zijn opdracht om tot de heidenen te gaan. Zo’n verschijning is steeds het voorspel van een opdracht, een taak. Dat was ook zo bij Jesaja. „Ik zag de Heer zitten op een hoge en verheven troon en Zijn zomen vulden de tempel” ( Jesaja 6:1). Ook deze profeet was naar alle waarschijnlijkheid in de tempel aan het bidden toen hij dit gezicht kreeg. En ook hier was het de inleiding tot een oproep voor een speciale dienst: ,Ga...!” God zal ons nooit kunnen verschijnen als we niet bidden. Daarvoor gebruikt Hij soms visioenen! Een oude broeder zei eens: „Gebed is in feite niets anders dan in Gods tegenwoordigheid verkeren”.
Het belangrijkste resultaat van een gebed is niet de bevrijding van wat ons hindert of het verkrijgen van wat we begeren, maar kennis van God. „En dit is het eeuwige leven dat zij U kennen, de enige waarachtige God” (Joh. 17:3). Het gebed leert ons meer van God kennen en dat is de grootste ontdekking voor ons. Job riep uit: „O, dat ik Hem mocht vinden, dat ik tot Zijn woning mocht komen!” (Job 23:3). De knielende christen „vindt” Hem steeds opnieuw en wordt door Hem gevonden. Het hemelse gezicht van Paulus, waarbij hij de Here Jezus zag in heerlijkheid, verblindde de ogen van Saulus van Tarsus op zijn weg naar Damascus (Hand. 9). Maar later, toen Saulus een Paulus was geworden, had er weer zo’n ontmoeting plaats, terwijl hij bad in de tempel in Jeruzalem, en in zielsverrukking geraakte. „Ik... zag Hem” (Hand. 22:18), zo vertelde hij. Bij die gelegenheid kreeg hij zijn opdracht om tot de heidenen te gaan. Zo’n verschijning is steeds het voorspel van een opdracht, een taak. Dat was ook zo bij Jesaja. „Ik zag de Heer zitten op een hoge en verheven troon en Zijn zomen vulden de tempel” ( Jesaja 6:1). Ook deze profeet was naar alle waarschijnlijkheid in de tempel aan het bidden toen hij dit gezicht kreeg. En ook hier was het de inleiding tot een oproep voor een speciale dienst: ,Ga...!” God zal ons nooit kunnen verschijnen als we niet bidden. Daarvoor gebruikt Hij soms visioenen! Een oude broeder zei eens: „Gebed is in feite niets anders dan in Gods tegenwoordigheid verkeren”.
In Bijbels Optiek
Jesaja zag God op een hoge en verheven troon en zijn zomen vulden de tempel.
Gebeden zijn vaak tot mislukking gedoemd, omdat we ons niet genoeg verdiept hebben in de vraag: “Wat is bidden?” Het is noodzakelijk dat we er ons diep van bewust zijn, dat het ons in de directe tegenwoordigheid van God brengt.
We weten dat God ons uitnodigt om Hem alles te vragen, wat ons hart verlangt. Dat is zeker wat God wil en we mogen er zeker van zijn dat het gebed, enerzijds God behaagt en anderzijds onze behoeften bevredigt. Maat wat zouden we bijv.denken van een kind dat alleen dan de tegenwoordigheid van zijn Vader opzocht als het iets van Hem wilde hebben? Verlangen we er niet allemaal naar onze gebeden op een hoger peil te brengen dan alleen maar dit „vragen”? Hoe moeten we dit doen? (Zie ook het hoofdstuk over ‘bidden in tongen’)
Daar zijn twee stappen voor nodig, of je zou beter kunnen zeggen: twee nieuwe gezichtspunten. Ten eerste moet er een besef zijn dat God in een ontoegankelijk licht woont en daarnaast moeten we ons bewust zijn dat Hij genadig is.
Sommigen zullen zich afvragen: wat heeft Gods heerlijkheid nu met het gebed te maken? Moeten we ons niet telkens weer voor de geest halen wie Hij is en tot Wie wij bidden?
Bent u van mening, dat u genoeg tijd besteedt aan het overdenken van en het zich verwonderen over Gods alles overtreffende heerlijkheid? En denkt u dat u bij machte bent de volle omvang te vatten van het woord „genade”? Zijn onze gebeden misschien daarom zo krachteloos en werken ze zo weinig uit, omdat we ons achteloos, onvoorbereid en gehaast tot God wenden? Hoe ondoordacht verschijnen we soms in Zijn tegenwoordigheid zonder stil te staan bij de heerlijkheid en majesteit van Hem tot Wie we ons wenden, en ons te bezinnen op de geweldig grote rijkdommen in Jezus Christus, waaruit we mogen putten. We moeten altijd „groot” van God denken.
Gebeden zijn vaak tot mislukking gedoemd, omdat we ons niet genoeg verdiept hebben in de vraag: “Wat is bidden?” Het is noodzakelijk dat we er ons diep van bewust zijn, dat het ons in de directe tegenwoordigheid van God brengt.
We weten dat God ons uitnodigt om Hem alles te vragen, wat ons hart verlangt. Dat is zeker wat God wil en we mogen er zeker van zijn dat het gebed, enerzijds God behaagt en anderzijds onze behoeften bevredigt. Maat wat zouden we bijv.denken van een kind dat alleen dan de tegenwoordigheid van zijn Vader opzocht als het iets van Hem wilde hebben? Verlangen we er niet allemaal naar onze gebeden op een hoger peil te brengen dan alleen maar dit „vragen”? Hoe moeten we dit doen? (Zie ook het hoofdstuk over ‘bidden in tongen’)
Daar zijn twee stappen voor nodig, of je zou beter kunnen zeggen: twee nieuwe gezichtspunten. Ten eerste moet er een besef zijn dat God in een ontoegankelijk licht woont en daarnaast moeten we ons bewust zijn dat Hij genadig is.
Sommigen zullen zich afvragen: wat heeft Gods heerlijkheid nu met het gebed te maken? Moeten we ons niet telkens weer voor de geest halen wie Hij is en tot Wie wij bidden?
Bent u van mening, dat u genoeg tijd besteedt aan het overdenken van en het zich verwonderen over Gods alles overtreffende heerlijkheid? En denkt u dat u bij machte bent de volle omvang te vatten van het woord „genade”? Zijn onze gebeden misschien daarom zo krachteloos en werken ze zo weinig uit, omdat we ons achteloos, onvoorbereid en gehaast tot God wenden? Hoe ondoordacht verschijnen we soms in Zijn tegenwoordigheid zonder stil te staan bij de heerlijkheid en majesteit van Hem tot Wie we ons wenden, en ons te bezinnen op de geweldig grote rijkdommen in Jezus Christus, waaruit we mogen putten. We moeten altijd „groot” van God denken.
In Bijbels Optiek
Wij denken veel van onze innerlijke gedachten aan God te moeten vertellen, maar Hij weet alles al. Echter we moeten dit ons in Zijn nabijheid bewust worden.
Daarom, als wij onze wensen aan God kenbaar gaan maken, moeten we eerst ernstig na gaan denken over Zijn heerlijkheid en Zijn onmetelijke genade. Hij biedt ons beide aan. We moeten eerst onze ziel “opheffen” tot Hem, tot in Zijn tegenwoordigheid naderen en dan pas onze gebeden richten tot de Koning der koningen, en de Heer der heren, die alleen onsterfelijkheid heeft en een ontoegankelijk licht bewoont... Hem zij eer en eeuwige kracht (1 Tim. 6:16). Hem mogen we aanbidden en loven om Zijn grote heerlijkheid. Toewijding van onze kant in het gebed is niet genoeg. Er moet aanbidding zijn. „Heilig! heilig! heilig!” juichten de serafs, “is de Here der heerscharen, de ganse aarde is vol van Zijn heerlijkheid!” (Jes. 6:3): „Ere zij God in de hoge” riep de grote hemelse legermacht toen Jezus werd geboren in Bethlehem (Luc. 2:14). En toch wagen sommigen het, met God gemeenschap te zoeken zonder eerst „hun schoenen van hun voeten te doen” omdat ze heilige grond betreden” (Ex. 3:5). Veel lippen stamelen: „O, God wees mij genadig”, maar ze komen er nooit toe „God zij geloofd” te roepen. Aanbidding is essentieel!
We mogen met vrijmoedigheid tot Zijn heerlijkheid naderen. Bad de Here Jezus niet Zelf, dat Zijn discipelen Zijn heerlijkheid mochten zien? (Joh. 17:24). Waarom deed Hij dat? Waarom is “de ganse aarde van Zijn heerlijkheid vol”? De telescoop openbaart ons Zijn oneindige heerlijkheid en de microscoop toont ons de volkomen perfectie van Zijn schepping tot in het kleinste detail. Zelfs het ongeoefende oog ontdekt de weergaloosheid van Zijn heerlijkheid in een landschap, in de zonneschijn, in de zee en in de lucht. Wat heeft dit alles ons te zeggen?
Daarom, als wij onze wensen aan God kenbaar gaan maken, moeten we eerst ernstig na gaan denken over Zijn heerlijkheid en Zijn onmetelijke genade. Hij biedt ons beide aan. We moeten eerst onze ziel “opheffen” tot Hem, tot in Zijn tegenwoordigheid naderen en dan pas onze gebeden richten tot de Koning der koningen, en de Heer der heren, die alleen onsterfelijkheid heeft en een ontoegankelijk licht bewoont... Hem zij eer en eeuwige kracht (1 Tim. 6:16). Hem mogen we aanbidden en loven om Zijn grote heerlijkheid. Toewijding van onze kant in het gebed is niet genoeg. Er moet aanbidding zijn. „Heilig! heilig! heilig!” juichten de serafs, “is de Here der heerscharen, de ganse aarde is vol van Zijn heerlijkheid!” (Jes. 6:3): „Ere zij God in de hoge” riep de grote hemelse legermacht toen Jezus werd geboren in Bethlehem (Luc. 2:14). En toch wagen sommigen het, met God gemeenschap te zoeken zonder eerst „hun schoenen van hun voeten te doen” omdat ze heilige grond betreden” (Ex. 3:5). Veel lippen stamelen: „O, God wees mij genadig”, maar ze komen er nooit toe „God zij geloofd” te roepen. Aanbidding is essentieel!
We mogen met vrijmoedigheid tot Zijn heerlijkheid naderen. Bad de Here Jezus niet Zelf, dat Zijn discipelen Zijn heerlijkheid mochten zien? (Joh. 17:24). Waarom deed Hij dat? Waarom is “de ganse aarde van Zijn heerlijkheid vol”? De telescoop openbaart ons Zijn oneindige heerlijkheid en de microscoop toont ons de volkomen perfectie van Zijn schepping tot in het kleinste detail. Zelfs het ongeoefende oog ontdekt de weergaloosheid van Zijn heerlijkheid in een landschap, in de zonneschijn, in de zee en in de lucht. Wat heeft dit alles ons te zeggen?
In Bijbels Optiek
We kunnen Gods heerlijkheid ontdekken in de kleinste bloem. Dit is een fysiek beeld, maar zoals de bloem afvalt, maar toch weer opnieuw bloeit, zo zal ook ons lichaam eens sterven en weer opstaan in een andere dimensie, die eeuwig zal duren.
Deze dingen zijn nog maar een gedeeltelijke openbaring van Gods heerlijkheid. Jezus wenste in geen enkel opzicht de aandacht op zichzelf te vestigen toen Hij bad: „Vader, verheerlijk Uw Zoon... verheerlijk Mij, Vader!” (Job. 17: 1, 3). Jezus wilde slechts de oneindige betrouwbaarheid en onbegrensde macht van de Schepper van hemel en aarde aan ons kenbaar maken, zodat we met een vast geloof en een onbeperkt vertrouwen tot Hem zouden gaan.
Toen de profeet Jesaja de komst van de Christus aankondigde, zei hij : „De heerlijkheid des Heren zal zich openbaren, en al het levende tezamen zal dit zien” (Jes. 40:5).
Wie op de juiste wijze wil bidden, zal een glimp van deze heerlijkheid moeten hebben opgevangen. Daarom zei de Here Jezus: „Als gij bidt, zegt: Onze Vader, die in de hemelen zijt, Uw naam worde geheiligd”. Niets is beter in staat alle vrees en twijfel uit ons hart weg te nemen! Zou het geen goed hulpmiddel voor ons zijn als we, voordat we met onze verlangens tot God gaan, eerst de tijd te nemen om Hem te aanbidden en daarbij dan gebruik te maken van de dankzeggingen, die door de oude godsmannen in de Schrift werden gebruikt? Alleen voor enkele goed getrainde en bijzonder toegewijde christenen zal deze hulp overbodig zijn.
Van Franciscus van Assisi wordt gezegd, dat hij soms twee uur achtereen bad op de top van de berg Averno, terwijl het enige dat over zijn lippen kwam, de naam van God was, die hij bij tussenpozen herhaalde. Hij begon met het aanbidden en bleef daarmee dikwijls doorgaan tot het eind van zijn gebed.
Deze dingen zijn nog maar een gedeeltelijke openbaring van Gods heerlijkheid. Jezus wenste in geen enkel opzicht de aandacht op zichzelf te vestigen toen Hij bad: „Vader, verheerlijk Uw Zoon... verheerlijk Mij, Vader!” (Job. 17: 1, 3). Jezus wilde slechts de oneindige betrouwbaarheid en onbegrensde macht van de Schepper van hemel en aarde aan ons kenbaar maken, zodat we met een vast geloof en een onbeperkt vertrouwen tot Hem zouden gaan.
Toen de profeet Jesaja de komst van de Christus aankondigde, zei hij : „De heerlijkheid des Heren zal zich openbaren, en al het levende tezamen zal dit zien” (Jes. 40:5).
Wie op de juiste wijze wil bidden, zal een glimp van deze heerlijkheid moeten hebben opgevangen. Daarom zei de Here Jezus: „Als gij bidt, zegt: Onze Vader, die in de hemelen zijt, Uw naam worde geheiligd”. Niets is beter in staat alle vrees en twijfel uit ons hart weg te nemen! Zou het geen goed hulpmiddel voor ons zijn als we, voordat we met onze verlangens tot God gaan, eerst de tijd te nemen om Hem te aanbidden en daarbij dan gebruik te maken van de dankzeggingen, die door de oude godsmannen in de Schrift werden gebruikt? Alleen voor enkele goed getrainde en bijzonder toegewijde christenen zal deze hulp overbodig zijn.
Van Franciscus van Assisi wordt gezegd, dat hij soms twee uur achtereen bad op de top van de berg Averno, terwijl het enige dat over zijn lippen kwam, de naam van God was, die hij bij tussenpozen herhaalde. Hij begon met het aanbidden en bleef daarmee dikwijls doorgaan tot het eind van zijn gebed.
In Bijbels Optiek
Fransciscus van Assisi zag in elke vogel een schepping van God.
De meeste van ons zullen echter enige hulp nodig hebben, om zich de heerlijkheid van de onzichtbare God enigszins te kunnen voorstellen, voordat zij in staat zijn Hem op de juiste manier te loven en te prijzen.
Sommige bidders beginnen iedere dag met: „Ere zij de Vader, en de Zoon, en de Heilige Geest", De woorden: „O, Here God, groot in heiligheid, Almachtige God, heilige en barmhartige Vader”, zijn vaak voldoende om een diep ontzag in ons wakker te roepen, en onze ziel in de juiste stemming te brengen.
Een psalm, gezang of lied kan bijv. prachtig gebruikt worden, om ons in de juiste stemming te brengen, zoals bijv.Gez. 259 uit het Liedboek voor de Kerken:
Halleluja! Lof zij het Lam,
die onze zonden op zich nam,
wiens bloed ons heeft geheiligd;
die dood geweest is, - en Hij leeft;
die 't volk, dat Hij ontzondigd heeft,
in eeuwigheid beveiligt!
Aanbidt de Vader in het woord!
Aanbidt de Zoon, aan 't kruis doorboord!
Aanbidt de Geest uit beiden!
Van zijn gemeenschap, zijn gena,
zijn liefd' en trouw, halleluja,
zal ons geen schepsel scheiden.
We mogen met Maria uitroepen:„Mijn ziel maakt groot de Here en mijn geest heeft zich verblijd over God, mijn Heiland”. (Luc 1:46-47). En we kunnen met de psalmist meezingen: „Loof de Here, mijn ziel, en al wat in mij is Zijn heilig, Naam” (Ps. 103:1) of „Loof de Here, mijn ziel, Here mijn God, Gij zijt zeer groot; Gij hebt U met majesteit en luister bekleed” (Ps. 104:1).
Deze aanbidding van God, deze eerbetuiging en lofprijzing brengt ons niet alleen in de ware gebedshouding, maar op de een of andere voor ons onbegrijpelijke manier geeft het God ook de gelegenheid, aan ons Zijn zegenend werk te doen, ons ten goede. Misschien herinnert u zich Psalm 50:„Wie lof offert, eert Mij en baant de weg dat Ik hem Gods heil doe zien” (Ps. 50:23).
De meeste van ons zullen echter enige hulp nodig hebben, om zich de heerlijkheid van de onzichtbare God enigszins te kunnen voorstellen, voordat zij in staat zijn Hem op de juiste manier te loven en te prijzen.
Sommige bidders beginnen iedere dag met: „Ere zij de Vader, en de Zoon, en de Heilige Geest", De woorden: „O, Here God, groot in heiligheid, Almachtige God, heilige en barmhartige Vader”, zijn vaak voldoende om een diep ontzag in ons wakker te roepen, en onze ziel in de juiste stemming te brengen.
Een psalm, gezang of lied kan bijv. prachtig gebruikt worden, om ons in de juiste stemming te brengen, zoals bijv.Gez. 259 uit het Liedboek voor de Kerken:
Halleluja! Lof zij het Lam,
die onze zonden op zich nam,
wiens bloed ons heeft geheiligd;
die dood geweest is, - en Hij leeft;
die 't volk, dat Hij ontzondigd heeft,
in eeuwigheid beveiligt!
Aanbidt de Vader in het woord!
Aanbidt de Zoon, aan 't kruis doorboord!
Aanbidt de Geest uit beiden!
Van zijn gemeenschap, zijn gena,
zijn liefd' en trouw, halleluja,
zal ons geen schepsel scheiden.
We mogen met Maria uitroepen:„Mijn ziel maakt groot de Here en mijn geest heeft zich verblijd over God, mijn Heiland”. (Luc 1:46-47). En we kunnen met de psalmist meezingen: „Loof de Here, mijn ziel, en al wat in mij is Zijn heilig, Naam” (Ps. 103:1) of „Loof de Here, mijn ziel, Here mijn God, Gij zijt zeer groot; Gij hebt U met majesteit en luister bekleed” (Ps. 104:1).
Deze aanbidding van God, deze eerbetuiging en lofprijzing brengt ons niet alleen in de ware gebedshouding, maar op de een of andere voor ons onbegrijpelijke manier geeft het God ook de gelegenheid, aan ons Zijn zegenend werk te doen, ons ten goede. Misschien herinnert u zich Psalm 50:„Wie lof offert, eert Mij en baant de weg dat Ik hem Gods heil doe zien” (Ps. 50:23).
In Bijbels Optiek
Samen met andere christenen de Here God aanbidden, is een eerbetuiging aan Zijn grote Naam.
Lof en dankzegging ontsluiten voor ons niet alleen de poorten van de hemel om tot God te naderen, maar ze „bereiden een weg voor God”, om ons te zegenen. Voordat Paulus riep: „Verblijdt u te allen tijde!” zei hij: „Bidt zonder ophouden”. Zowel onze aanbidding als onze gebeden behoren “zonder ophouden” te worden opgezonden.
Toen de Here Jezus Lazarus opwekte, sprak Hij eerst een dankzegging uit: „Vader, Ik dank U, dat Gij Mij verhoord hebt” (Joh. 11: 41). Hij zei dat terwille van de schare, die rondom Hem stond, maar Hij zei het ook voor ons.
Misschien is er toch nog iemand onder de kritische lezers die zich blijft afvragen, waarom we eerst dank moeten brengen voor Zijn grote heerlijkheid, als we neerknielen om te bidden, en waarom er eerst enige tijd van innerlijke stilte nodig is. Tijd blijft toch voor vele christenen van vandaag een groot probleem. Waarom dan deze ‘lange gebedsaanloop’? God is immers de Koning der heerlijkheid! Alles wat Hij is en wat Hij doet is heerlijkheid! Zijn heiligheid is „heerlijk” (Ex. 15: 11). Zijn Naam is „heerlijk” (Deut. 28: 58). Zijn werk is „majesteit en luister” (Ps. 3 ). Zijn macht is „heerlijk” (Col. 1:11), Zijn stem is „heerlijk” (Jes. 30: 30, St. Vert.) Hij schiep alle dingen tot Zijn heerlijkheid. „Want uit Hem door Hem en tot Hem zijn alle dingen, Hem zij de heerlijkheid tot in alle eeuwigheid” (Rom.11: 36). Die God is het, die ons uitnodigt om in het gebed tot Hem te naderen. Deze God is onze God! „Geprezen zij de Heer!” (Ps. 68: 20). Jesaja 43 geeft ons het antwoord. Daar lezen we dat God ieder die naar Zijn naam genoemd is, geschapen heeft tot Zijn eer (:7), tot Zijn heerlijkheid. Zijn gemeente, en dat zijn wij, behoort een verheerlijkte gemeente te zijn - heilig, zonder vlek of rimpel (Ef. 5: 24), De Here Jezus verlangt er namelijk naar, de heerlijkheid die wij in Hem zien, met ons te delen, en dat die heerlijkheid als een kracht in ons leven zal werken. Dat is Zijn grote gift aan u en mij, Zijn verloste kinderen. Daarom is er die innerlijke houding nodig om God steeds weer de hoogste eer te geven. Hoe meer wij bezitten van die heerlijkheid, des te minder zullen wij Zijn gaven zoeken. Daarom moeten we ons gebed beginnen met die aanbidding!
Die heerlijkheid is er niet alleen in de toekomst - in die grote dag „als Hij verheerlijkt zal worden in al Zijn heiligen”(2 Thess. 1 vs. 10) - voor ons weggelegd. We mogen er vandaag dus al in delen.
Lof en dankzegging ontsluiten voor ons niet alleen de poorten van de hemel om tot God te naderen, maar ze „bereiden een weg voor God”, om ons te zegenen. Voordat Paulus riep: „Verblijdt u te allen tijde!” zei hij: „Bidt zonder ophouden”. Zowel onze aanbidding als onze gebeden behoren “zonder ophouden” te worden opgezonden.
Toen de Here Jezus Lazarus opwekte, sprak Hij eerst een dankzegging uit: „Vader, Ik dank U, dat Gij Mij verhoord hebt” (Joh. 11: 41). Hij zei dat terwille van de schare, die rondom Hem stond, maar Hij zei het ook voor ons.
Misschien is er toch nog iemand onder de kritische lezers die zich blijft afvragen, waarom we eerst dank moeten brengen voor Zijn grote heerlijkheid, als we neerknielen om te bidden, en waarom er eerst enige tijd van innerlijke stilte nodig is. Tijd blijft toch voor vele christenen van vandaag een groot probleem. Waarom dan deze ‘lange gebedsaanloop’? God is immers de Koning der heerlijkheid! Alles wat Hij is en wat Hij doet is heerlijkheid! Zijn heiligheid is „heerlijk” (Ex. 15: 11). Zijn Naam is „heerlijk” (Deut. 28: 58). Zijn werk is „majesteit en luister” (Ps. 3 ). Zijn macht is „heerlijk” (Col. 1:11), Zijn stem is „heerlijk” (Jes. 30: 30, St. Vert.) Hij schiep alle dingen tot Zijn heerlijkheid. „Want uit Hem door Hem en tot Hem zijn alle dingen, Hem zij de heerlijkheid tot in alle eeuwigheid” (Rom.11: 36). Die God is het, die ons uitnodigt om in het gebed tot Hem te naderen. Deze God is onze God! „Geprezen zij de Heer!” (Ps. 68: 20). Jesaja 43 geeft ons het antwoord. Daar lezen we dat God ieder die naar Zijn naam genoemd is, geschapen heeft tot Zijn eer (:7), tot Zijn heerlijkheid. Zijn gemeente, en dat zijn wij, behoort een verheerlijkte gemeente te zijn - heilig, zonder vlek of rimpel (Ef. 5: 24), De Here Jezus verlangt er namelijk naar, de heerlijkheid die wij in Hem zien, met ons te delen, en dat die heerlijkheid als een kracht in ons leven zal werken. Dat is Zijn grote gift aan u en mij, Zijn verloste kinderen. Daarom is er die innerlijke houding nodig om God steeds weer de hoogste eer te geven. Hoe meer wij bezitten van die heerlijkheid, des te minder zullen wij Zijn gaven zoeken. Daarom moeten we ons gebed beginnen met die aanbidding!
Die heerlijkheid is er niet alleen in de toekomst - in die grote dag „als Hij verheerlijkt zal worden in al Zijn heiligen”(2 Thess. 1 vs. 10) - voor ons weggelegd. We mogen er vandaag dus al in delen.
In Bijbels Optiek
Jezus vroeg in het hogepriesterlijk gebed of Zijn Vader ons als Zijn volgelingen ook Gods heerlijkheid wilde schenken.
Jezus zei in het hogepriesterlijk gebed tot Zijn Vader:„De heerlijkheid die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven”, (Joh..17: 22)). God beveelt ons zelfs:„Sta op, en wordt verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid des Heren gaat over u op!” Meer dan dit zelfs: ”Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden” (Jes.60: 1,2). God wil dat de mensen om ons heen hetzelfde van ons zullen zeggen als indertijd van Petrus en de eerste discipelen. In 1 Petr. 4: 14 staat:”De Geest van heerlijkheid en de Geest van God rust op u”. Zou dit niet het antwoord zijn op de meeste van onze gebeden? Kunnen we om iets beters vragen. Deze heerlijkheid kunnen we alleen bezitten en weerspiegelen als uitwerking van ons gebed! Want als wij bidden neemt de Heilige Geest de dingen van Christus en verkondigt ze ons (Joh. 16: 15).
Toen Mozes bad: „Toon mij Uw heerlijkheid” kreeg hij daarvan niet alleen iets te zien maar hij mocht er ook in delen. Daarom glansde zijn eigen gelaat door het licht ervan (Ex. 33: 18, 34: 29). En als ook wij ons in het gebed richten op de heerlijkheid van God in het aangezicht van Jezus Christus (2 Cor. 4:6), zullen we niet slechts een glimpje van die heerlijkheid zien, maar zullen we er zelf iets van meekrijgen.
Dat is bidden en de gezegende uitwerking er van! Er is geen andere weg om die heerlijkheid te ontvangen. Pas dan wordt God in ons verheerlijkt ( Jes. 60:21).
De eerste discipelen zeiden eerbiedig: „Wij hebben Zijn heerlijkheid gezien”. En wat was het gevolg? Het waren een paar eenvoudige, ongeletterde, onbekende vissers, die enige tijd bij Jezus waren geweest. Ze zagen Zijn heerlijkheid; ze vingen er zelf iets van op. En anderen verwonderden zich en zij herkenden hen, dat zij bij Jezus geweest waren (Hand. 4:13).
Als we onze geest in gebed tot de levende God opheffen, zullen we Zijn heiligheid even zeker ontvangen als een bloem, die in het zonlicht staat, zich opent en haar ‘gouden glans weerkaatst’!
Wij hebben heel lang stil gestaan bij de heerlijkheid van Hem tot wie wij bidden, dat we het spreken over Zijn genade even willen laten rusten.
Bidden is dus een teken van geestelijk leven.
Ons geestelijk leven en onze vruchtbaarheid zijn evenredig aan de oprechtheid van ons gebed. Als we, wat ons gebedsleven betreft, helemaal van het spoor afgeweken zijn, laten we dan de beslissing nemen: „Ik zal opstaan en tot mijn Vader gaan en tot Hem zeggen: „Vader...”
Aan het begin van dit schrijven staan de woorden: Het geheim van onze mislukking is dat we meer op de mensen dan op God zien.
Jezus zei in het hogepriesterlijk gebed tot Zijn Vader:„De heerlijkheid die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven”, (Joh..17: 22)). God beveelt ons zelfs:„Sta op, en wordt verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid des Heren gaat over u op!” Meer dan dit zelfs: ”Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden” (Jes.60: 1,2). God wil dat de mensen om ons heen hetzelfde van ons zullen zeggen als indertijd van Petrus en de eerste discipelen. In 1 Petr. 4: 14 staat:”De Geest van heerlijkheid en de Geest van God rust op u”. Zou dit niet het antwoord zijn op de meeste van onze gebeden? Kunnen we om iets beters vragen. Deze heerlijkheid kunnen we alleen bezitten en weerspiegelen als uitwerking van ons gebed! Want als wij bidden neemt de Heilige Geest de dingen van Christus en verkondigt ze ons (Joh. 16: 15).
Toen Mozes bad: „Toon mij Uw heerlijkheid” kreeg hij daarvan niet alleen iets te zien maar hij mocht er ook in delen. Daarom glansde zijn eigen gelaat door het licht ervan (Ex. 33: 18, 34: 29). En als ook wij ons in het gebed richten op de heerlijkheid van God in het aangezicht van Jezus Christus (2 Cor. 4:6), zullen we niet slechts een glimpje van die heerlijkheid zien, maar zullen we er zelf iets van meekrijgen.
Dat is bidden en de gezegende uitwerking er van! Er is geen andere weg om die heerlijkheid te ontvangen. Pas dan wordt God in ons verheerlijkt ( Jes. 60:21).
De eerste discipelen zeiden eerbiedig: „Wij hebben Zijn heerlijkheid gezien”. En wat was het gevolg? Het waren een paar eenvoudige, ongeletterde, onbekende vissers, die enige tijd bij Jezus waren geweest. Ze zagen Zijn heerlijkheid; ze vingen er zelf iets van op. En anderen verwonderden zich en zij herkenden hen, dat zij bij Jezus geweest waren (Hand. 4:13).
Als we onze geest in gebed tot de levende God opheffen, zullen we Zijn heiligheid even zeker ontvangen als een bloem, die in het zonlicht staat, zich opent en haar ‘gouden glans weerkaatst’!
Wij hebben heel lang stil gestaan bij de heerlijkheid van Hem tot wie wij bidden, dat we het spreken over Zijn genade even willen laten rusten.
Bidden is dus een teken van geestelijk leven.
Ons geestelijk leven en onze vruchtbaarheid zijn evenredig aan de oprechtheid van ons gebed. Als we, wat ons gebedsleven betreft, helemaal van het spoor afgeweken zijn, laten we dan de beslissing nemen: „Ik zal opstaan en tot mijn Vader gaan en tot Hem zeggen: „Vader...”
Aan het begin van dit schrijven staan de woorden: Het geheim van onze mislukking is dat we meer op de mensen dan op God zien.
In Bijbels Optiek
Maarten Luther te Worms, waar hij voor de keizer zijn leerstellingen moest herroepen. Hij had echter door de leiding van de Heilige Geest Gods liefde voor zondaren in Jezus Christus ontdekt.
Rome sidderde toen Maarten Luther God zag. De wereld werd de parochie van één man toen de Schotse opwekkingsprediker John Wesley God zag. Ontelbare mensen werden gered toen God Zich openbaarde aan de Engelse prediker George Whitefield. Duizenden wezen werden gevoed toen George Muller God zag. En Hij is gisteren en heden dezelfde tot in alle eeuwigheid!
Wordt het niet tijd dat we een nieuwe visie op God krijgen - op God in al Zijn heerlijkheid? Wie zal zeggen wat er gebeuren zal als onze kerken God gaan zien? Maar laten we niet op anderen wachten. „Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien” (Matth. 5:8).
De zendeling dr. Wilbur Chapman. schreef aan een vriend: „Ik heb enkele belangrijke lessen geleerd betreffende het gebed. In een van onze zendingsposten in Engeland was net kerkbezoek buitengewoon gering. Maar ik ontving een mededeling dat een Amerikaanse zendeling, die begonnen was met Gods zegen over ons werk af te smeken. Hij stond bekend als „biddende Hyde”. Bijna ogenblikkelijk keerde het getij. De mensen zaten opeengepakt in de zaal en bij mijn eerste bezoek namen vijftig aanwezigen Christus als hun Zaligmaker aan. Toen we na afloop weggingen zei ik: „Mr. Hyde, ik zou graag willen dat u ook voor mij bad”. Hij kwam in mijn kamer, draaide de sleutel van de deur om en viel op zijn knieën. Daarna wachttehij vijf minuten, zonder dat er een woord over zijn lippen kwam. Ik kon mijn eigen hart horen kloppen. Ik voelde hete tranen langs mijn wangen lopen. Ik wist dat ik in Gods nabijheid was. Toen zei hij met opgeheven gezicht, waarlangs eveneens de tranen stroomden: „O, God”. Weer was hij gedurende vijf minuten stil en daarop begon hij met God te spreken... uit de diepte van zijn hart stegen zulke smeekbeden voor anderen omhoog als ik nog nooit eerder gehoord had. Ik stond op van mijn knieën en wist nu wat werkelijk bidden was. Wij hadden ervaren dat het gebed machtig is”.
Dr. Chapman voegde er aan toe: „Het was een uur van gebed met John Hyde, die mij duidelijk maakte wat echt bidden is. Ik ben hem grotere dank verschuldigd dan wie ook, omdat hij me heeft laten zien wat een gebedsleven is, en wat een werkelijk toegewijd leven is.
Jezus Christus werd een nieuw ideaal voor mij. Ik had iets begrepen van Zijn gebedsleven, en er werd een verlangen in mij gewekt, dat tot op deze dag heeft stand gehouden, een verlangen om een echte gebedsman te worden”.
God en de Heilige Geest kunnen u dat ook leren!
Rome sidderde toen Maarten Luther God zag. De wereld werd de parochie van één man toen de Schotse opwekkingsprediker John Wesley God zag. Ontelbare mensen werden gered toen God Zich openbaarde aan de Engelse prediker George Whitefield. Duizenden wezen werden gevoed toen George Muller God zag. En Hij is gisteren en heden dezelfde tot in alle eeuwigheid!
Wordt het niet tijd dat we een nieuwe visie op God krijgen - op God in al Zijn heerlijkheid? Wie zal zeggen wat er gebeuren zal als onze kerken God gaan zien? Maar laten we niet op anderen wachten. „Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien” (Matth. 5:8).
De zendeling dr. Wilbur Chapman. schreef aan een vriend: „Ik heb enkele belangrijke lessen geleerd betreffende het gebed. In een van onze zendingsposten in Engeland was net kerkbezoek buitengewoon gering. Maar ik ontving een mededeling dat een Amerikaanse zendeling, die begonnen was met Gods zegen over ons werk af te smeken. Hij stond bekend als „biddende Hyde”. Bijna ogenblikkelijk keerde het getij. De mensen zaten opeengepakt in de zaal en bij mijn eerste bezoek namen vijftig aanwezigen Christus als hun Zaligmaker aan. Toen we na afloop weggingen zei ik: „Mr. Hyde, ik zou graag willen dat u ook voor mij bad”. Hij kwam in mijn kamer, draaide de sleutel van de deur om en viel op zijn knieën. Daarna wachttehij vijf minuten, zonder dat er een woord over zijn lippen kwam. Ik kon mijn eigen hart horen kloppen. Ik voelde hete tranen langs mijn wangen lopen. Ik wist dat ik in Gods nabijheid was. Toen zei hij met opgeheven gezicht, waarlangs eveneens de tranen stroomden: „O, God”. Weer was hij gedurende vijf minuten stil en daarop begon hij met God te spreken... uit de diepte van zijn hart stegen zulke smeekbeden voor anderen omhoog als ik nog nooit eerder gehoord had. Ik stond op van mijn knieën en wist nu wat werkelijk bidden was. Wij hadden ervaren dat het gebed machtig is”.
Dr. Chapman voegde er aan toe: „Het was een uur van gebed met John Hyde, die mij duidelijk maakte wat echt bidden is. Ik ben hem grotere dank verschuldigd dan wie ook, omdat hij me heeft laten zien wat een gebedsleven is, en wat een werkelijk toegewijd leven is.
Jezus Christus werd een nieuw ideaal voor mij. Ik had iets begrepen van Zijn gebedsleven, en er werd een verlangen in mij gewekt, dat tot op deze dag heeft stand gehouden, een verlangen om een echte gebedsman te worden”.
God en de Heilige Geest kunnen u dat ook leren!