In Bijbels Optiek
8. Krampachtig of ontspannen gebed…?
Hebreeën 4
1 Laten wij daarom op onze hoede zijn, dat niemand van u, terwijl nog een belofte van tot zijn rust in te gaan bestaat, de indruk zou wekken achter te blijven.2 Want ook ons is het evangelie verkondigd evenals hun, maar het woord der prediking was hun niet van nut, omdat het niet met geloof gepaard ging bij hen, die het hoorden. 3 Want wij gaan tot de rust in, wij, die tot geloof gekomen zijn, zoals Hij gesproken heeft: gelijk Ik gezworen heb in mijn toorn: Nooit zullen zij tot mijn rust ingaan, en toch waren zijn werken van de grondlegging der wereld af gereed. 4 Want Hij heeft ergens van de zevende dag aldus gesproken: En God rustte op de zevende dag van al zijn werken; 5 en hier wederom: Nooit zullen zij tot mijn rust ingaan. 6 Aangezien nog te wachten is, dat sommigen tot die rust zullen ingaan, en zij, die het evangelie eerst ontvangen hebben, niet ingegaan zijn wegens hun ongehoorzaamheid, 7 stelt Hij wederom een dag vast, heden, als Hij door David na zo lange tijd spreekt, zoals boven gezegd werd: Heden, indien gij zijn stem hoort, verhardt uw harten niet.
8 Want indien Jozua hen in de rust gebracht had, zou Hij niet (meer) over een andere, latere dag gesproken hebben. 9 Er blijft dus een sabbatsrust voor het volk van God. 10 Want wie tot zijn rust is ingegaan, is ook zelf tot rust gekomen van zijn werken, evenals God van de zijne.
11 Laten wij er dus ernst mede maken om tot die rust in te gaan, opdat niemand ten val kome door dit voorbeeld van ongehoorzaamheid te volgen.
12 Want het woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zo diep, dat het vaneen scheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift overleggingen en gedachten des harten; 13 en geen schepsel is voor Hem verborgen, want alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen van Hem, voor wie wij rekenschap hebben af te leggen
14 Daar wij nu een grote hogepriester hebben, die de hemelen is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God, laten wij aan die belijdenis vasthouden.15 Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan mede voelen met onze zwakheden, maar een, die in alle dingen op gelijke wijze (als wij) is verzocht geweest, doch zonder te zondigen. 16 Laten wij daarom met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden om hulp te verkrijge te gelegener tijd.
Hebreeën 4
1 Laten wij daarom op onze hoede zijn, dat niemand van u, terwijl nog een belofte van tot zijn rust in te gaan bestaat, de indruk zou wekken achter te blijven.2 Want ook ons is het evangelie verkondigd evenals hun, maar het woord der prediking was hun niet van nut, omdat het niet met geloof gepaard ging bij hen, die het hoorden. 3 Want wij gaan tot de rust in, wij, die tot geloof gekomen zijn, zoals Hij gesproken heeft: gelijk Ik gezworen heb in mijn toorn: Nooit zullen zij tot mijn rust ingaan, en toch waren zijn werken van de grondlegging der wereld af gereed. 4 Want Hij heeft ergens van de zevende dag aldus gesproken: En God rustte op de zevende dag van al zijn werken; 5 en hier wederom: Nooit zullen zij tot mijn rust ingaan. 6 Aangezien nog te wachten is, dat sommigen tot die rust zullen ingaan, en zij, die het evangelie eerst ontvangen hebben, niet ingegaan zijn wegens hun ongehoorzaamheid, 7 stelt Hij wederom een dag vast, heden, als Hij door David na zo lange tijd spreekt, zoals boven gezegd werd: Heden, indien gij zijn stem hoort, verhardt uw harten niet.
8 Want indien Jozua hen in de rust gebracht had, zou Hij niet (meer) over een andere, latere dag gesproken hebben. 9 Er blijft dus een sabbatsrust voor het volk van God. 10 Want wie tot zijn rust is ingegaan, is ook zelf tot rust gekomen van zijn werken, evenals God van de zijne.
11 Laten wij er dus ernst mede maken om tot die rust in te gaan, opdat niemand ten val kome door dit voorbeeld van ongehoorzaamheid te volgen.
12 Want het woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zo diep, dat het vaneen scheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift overleggingen en gedachten des harten; 13 en geen schepsel is voor Hem verborgen, want alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen van Hem, voor wie wij rekenschap hebben af te leggen
14 Daar wij nu een grote hogepriester hebben, die de hemelen is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God, laten wij aan die belijdenis vasthouden.15 Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan mede voelen met onze zwakheden, maar een, die in alle dingen op gelijke wijze (als wij) is verzocht geweest, doch zonder te zondigen. 16 Laten wij daarom met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden om hulp te verkrijge te gelegener tijd.
In Bijbels Optiek
Het offer dat de Onze Heere Jezus Christus gebracht heeft wordt dikwijls gekoppeld aan Zijn kruisdood. Dit is niet geheel onterecht, want zijn dood is wel degelijk een onderdeel van Zijn offer, zoals de Hebreeënbrief dat beschrijft. Maar het offer van Jezus Christus omvat meer dan enkel Zijn lijden en sterven. Ook in het O.T. komt het offeren veelvoudig voor, met daarbij exacte beschrijvingen hoe dat plaats moest vinden. Soms is daarbij sprake van dood, soms ook niet. Bij sommige offers is er sprake van slachting en vervolgens een offer op het altaar. Was het kruis zowel de slachtbank als het altaar? Of staat het altaar ergens anders? In de Hebreeënbrief schrijft Paulus dat deze zaken in het oude testament een beeld zijn van de Hemelse zaken.
Gebed wordt nooit gemeten naar de tijd, maar naar de inhoud.
Er zijn ernstige christenen die zich, als ze over een man als „biddende Hyde” lezen, zich angstig afvragen: „Wordt dat nu ook van mij verwacht?” Ze horen over anderen, die soms een hele dag of nacht voor God op de knieën liggen, alle voedsel weigeren (vasten) en zich geen slaap gunnen en steeds maar aan het bidden blijven. Moeten wij hun voorbeeld volgen? Het moet ons duidelijk voor ogen staan dat deze gebedsmensen zich niet aan een klok gehouden hebben. Ze gingen zolang door met bidden, omdat ze er niet mee konden ophouden.
We hoeven niet allemaal hetzelfde spoor te volgen. We zijn allemaal verschillende mensen. We moeten alleen bereid zijn om dát te doen wat God van ons verlangt en op onze weg brengt. Dat behoort onze houding te zijn. We hoeven dus niet meer te doen dan Hij van ons vraagt. Het gebed is ons niet gegeven als een last die we hebben te torsen, of een benauwende plicht die we moeten volbrengen, maar is gegeven tot vreugde en kracht, “opdat wij genade zouden vinden om hulp te verkrijgen te gelegener tijd” (Hebr. 4:16). En iedere tijd is „een gelegen tijd”. „Bidt dan” is eerder een vriendelijke uitnodiging waarop we mogen ingaan, dan een bevel dat gehoorzaamd moet worden. Door het gebed komt er richting in ons leven.
Gebed wordt nooit gemeten naar de tijd, maar naar de inhoud.
Er zijn ernstige christenen die zich, als ze over een man als „biddende Hyde” lezen, zich angstig afvragen: „Wordt dat nu ook van mij verwacht?” Ze horen over anderen, die soms een hele dag of nacht voor God op de knieën liggen, alle voedsel weigeren (vasten) en zich geen slaap gunnen en steeds maar aan het bidden blijven. Moeten wij hun voorbeeld volgen? Het moet ons duidelijk voor ogen staan dat deze gebedsmensen zich niet aan een klok gehouden hebben. Ze gingen zolang door met bidden, omdat ze er niet mee konden ophouden.
We hoeven niet allemaal hetzelfde spoor te volgen. We zijn allemaal verschillende mensen. We moeten alleen bereid zijn om dát te doen wat God van ons verlangt en op onze weg brengt. Dat behoort onze houding te zijn. We hoeven dus niet meer te doen dan Hij van ons vraagt. Het gebed is ons niet gegeven als een last die we hebben te torsen, of een benauwende plicht die we moeten volbrengen, maar is gegeven tot vreugde en kracht, “opdat wij genade zouden vinden om hulp te verkrijgen te gelegener tijd” (Hebr. 4:16). En iedere tijd is „een gelegen tijd”. „Bidt dan” is eerder een vriendelijke uitnodiging waarop we mogen ingaan, dan een bevel dat gehoorzaamd moet worden. Door het gebed komt er richting in ons leven.
In Bijbels Optiek
Door gebed leer je jezelf kennen, je mogelijkheden en je beperkingen, en dat geeft richting in je
leven. Daardoor leer je ook met de genade van God omgaan.
Is het een opgave voor een kind, om iets aan zijn vader te vragen? Heeft een vader zijn kind niet met zijn gehele hart lief en heeft hij er niet het allerbeste mee voor? Met veel zorg tracht hij het niet te beschermen voor verdriet en pijn. Onze hemelse Vader houdt oneindig veel meer van ons dan welke aardse vader ook.
Een leraar kan op een leerling mopperen omdat hij zijn huiswerk slecht heeft gemaakt, onoplettend was of te vaak de lessen verzuimde - maar de vader thuis weet de reden. Hij weet alles van de toewijding van de jongen in het gezin, waar ziekte of andere zorgen hem allerlei verplichtingen oplegden. Zo weet onze hemelse Vader alles over onze omstandigheden. Hij weet hoe weinig vrije tijd velen van ons vaak hebben voor een lang gebed.
Maar soms lost God veel omstandigheden voor ons op zodat onze vrije tijd toeneemt.. Dan “doet Hij ons neder liggen”, zegt Ps. 23:2, met de bedoeling dat we tot Hem zouden gaan in gebed. Maar zelfs dan kan het dikwijls voorkomen dat lichamelijke zwakheid een lang gebed onmogelijk maakt. Toch vraag ik me af of we allemaal, hoe groot en redelijk onze verontschuldigingen ook zijn, we wel genoeg aandacht en tijd besteden aan gebed. Enkelen van ons zijn genoodzaakt om veel te bidden, omdat het type werk, dat ze doen, daar om vraagt, bijv. bij geestelijke leiders aan wie de geestelijke zorg voor anderen is toevertrouwd.
Soms hebben we voor enkelen de speciale taak, soms zelfs de opdracht om te bidden. We kunnen vrienden hebben, die ons hebben teleurgesteld, terwijl ze Jezus nog niet kennen. Voor hen bidden we dan, in elk geval dat moet onze grootste zorg op dat moment zijn. En als we zo’n „last" op onze harten dragen, zullen we ons nooit afvragen hoe lang we moeten bidden?”
De moeilijkheden die het gebedsleven van velen omringen zijn goed te begrijpen. Velen hebben een diep verlangen om te mogen verstaan, hoe aan de oproep tot gebed gehoorzaamd kan worden, temidden van ontelbare levensverplichtingen. Velen kunnen zich niet terugtrekken voor hun stille gebed, hebben zelfs geen eigen kamer. Moeders hebben het druk in de huishouding; ze weten bijna niet hoe ze door de grote was moeten heenkomen, om dan nog maar niet te spreken over de maaltijden die tijdig op tafel moeten staan. Daarbij komt dan nog de afwas, het schoonhouden van de kamers, de boodschappen en ga zo maar door! Zij zijn oververmoeid, te uitgeput om te bidden als hun dagtaak beëindigd is. God in de hemel is er volkomen mee op de hoogte! Hij is niet onze opzichter, Hij is onze Vader. Als u geen tijd hebt om te bidden of geen gelegenheid voor stil gebed, vertel er Hem dan alles van en u zult merken dat u al aan het bidden bent!
Voor degenen, die zich beslist niet in de stilte kunnen terugtrekken, die niet de gelegenheid hebben enkele rustige ogenblikken te vinden, kan het wonderlijke gebedsleven van de apostel Paulus tot voorbeeld zijn? Is het wel eens tot u doorgedrongen dat hij in de gevangenis was toen hij de meeste van zijn belangrijke brieven schreef, die wij van hem bezitten? Onderwerpt u hem eens aan een nader onderzoek: hij was dag en nacht vastgeketend aan een Romeinse soldaat, hij was geen ogenblik alleen. Epafras was enige tijd bij hem en zag iets van de gebedshartstocht van zijn leermeester Paulus. Lucas zal hem ook wel eens bezocht hebben. Als zij baden was er ook geen gelegenheid tot afzondering. Maar hoeveel hebben we te danken aan het opheffen van de geketende handen van Paulus! U en ik mogen dan zelden of nooit alleen zijn, maar onze handen zijn niet met kettingen geboeid.
leven. Daardoor leer je ook met de genade van God omgaan.
Is het een opgave voor een kind, om iets aan zijn vader te vragen? Heeft een vader zijn kind niet met zijn gehele hart lief en heeft hij er niet het allerbeste mee voor? Met veel zorg tracht hij het niet te beschermen voor verdriet en pijn. Onze hemelse Vader houdt oneindig veel meer van ons dan welke aardse vader ook.
Een leraar kan op een leerling mopperen omdat hij zijn huiswerk slecht heeft gemaakt, onoplettend was of te vaak de lessen verzuimde - maar de vader thuis weet de reden. Hij weet alles van de toewijding van de jongen in het gezin, waar ziekte of andere zorgen hem allerlei verplichtingen oplegden. Zo weet onze hemelse Vader alles over onze omstandigheden. Hij weet hoe weinig vrije tijd velen van ons vaak hebben voor een lang gebed.
Maar soms lost God veel omstandigheden voor ons op zodat onze vrije tijd toeneemt.. Dan “doet Hij ons neder liggen”, zegt Ps. 23:2, met de bedoeling dat we tot Hem zouden gaan in gebed. Maar zelfs dan kan het dikwijls voorkomen dat lichamelijke zwakheid een lang gebed onmogelijk maakt. Toch vraag ik me af of we allemaal, hoe groot en redelijk onze verontschuldigingen ook zijn, we wel genoeg aandacht en tijd besteden aan gebed. Enkelen van ons zijn genoodzaakt om veel te bidden, omdat het type werk, dat ze doen, daar om vraagt, bijv. bij geestelijke leiders aan wie de geestelijke zorg voor anderen is toevertrouwd.
Soms hebben we voor enkelen de speciale taak, soms zelfs de opdracht om te bidden. We kunnen vrienden hebben, die ons hebben teleurgesteld, terwijl ze Jezus nog niet kennen. Voor hen bidden we dan, in elk geval dat moet onze grootste zorg op dat moment zijn. En als we zo’n „last" op onze harten dragen, zullen we ons nooit afvragen hoe lang we moeten bidden?”
De moeilijkheden die het gebedsleven van velen omringen zijn goed te begrijpen. Velen hebben een diep verlangen om te mogen verstaan, hoe aan de oproep tot gebed gehoorzaamd kan worden, temidden van ontelbare levensverplichtingen. Velen kunnen zich niet terugtrekken voor hun stille gebed, hebben zelfs geen eigen kamer. Moeders hebben het druk in de huishouding; ze weten bijna niet hoe ze door de grote was moeten heenkomen, om dan nog maar niet te spreken over de maaltijden die tijdig op tafel moeten staan. Daarbij komt dan nog de afwas, het schoonhouden van de kamers, de boodschappen en ga zo maar door! Zij zijn oververmoeid, te uitgeput om te bidden als hun dagtaak beëindigd is. God in de hemel is er volkomen mee op de hoogte! Hij is niet onze opzichter, Hij is onze Vader. Als u geen tijd hebt om te bidden of geen gelegenheid voor stil gebed, vertel er Hem dan alles van en u zult merken dat u al aan het bidden bent!
Voor degenen, die zich beslist niet in de stilte kunnen terugtrekken, die niet de gelegenheid hebben enkele rustige ogenblikken te vinden, kan het wonderlijke gebedsleven van de apostel Paulus tot voorbeeld zijn? Is het wel eens tot u doorgedrongen dat hij in de gevangenis was toen hij de meeste van zijn belangrijke brieven schreef, die wij van hem bezitten? Onderwerpt u hem eens aan een nader onderzoek: hij was dag en nacht vastgeketend aan een Romeinse soldaat, hij was geen ogenblik alleen. Epafras was enige tijd bij hem en zag iets van de gebedshartstocht van zijn leermeester Paulus. Lucas zal hem ook wel eens bezocht hebben. Als zij baden was er ook geen gelegenheid tot afzondering. Maar hoeveel hebben we te danken aan het opheffen van de geketende handen van Paulus! U en ik mogen dan zelden of nooit alleen zijn, maar onze handen zijn niet met kettingen geboeid.
In Bijbels Optiek
Soms kan je leven beheerst worden door allerlei verplichtingen, die voelen als kettingen waar je door in beslg genomen wordt. Gebed kan op zulke momenten heel bevrijdend werken.
De vraag blijft of we tijd nemen om te bidden? Ik kan het mis hebben, maar persoonlijk geloof ik niet dat het voor de meesten van ons Gods wil is zóveel tijd in gebed door te brengen, dat bijv. onze gezondheid zou lijden onder onvoldoende voeding of slaap. Voor velen is het nu eenmaal een onmogelijkheid om lang en intens in gebed verdiept te zijn, omdat ze er lichamelijk te zwak voor zijn.
Ook de houding waarin we bidden is niet het belangrijkste. God wil naar ons luisteren, of we nu knielen, staan of zitten, lopen of werken.
Blijft de vraag: bidden we zoveel als we zouden kunnen? Veel ouderen spijt het in hun latere leven dat ze de dagen van hun jeugd en kracht voorbij lieten gaan, zonder meer aandacht besteed te hebben aan bijv. vroege gebedsuren.
Het goddelijk bevel is duidelijk genoeg: „Bidt zonder ophouden”(1 Thess. 5:17). De Here Jezus zei dat we altijd moeten bidden en niet verslappen (Luc. 18:1). Hiermee wordt natuurlijk niet bedoeld dat we altijd op onze knieën moeten liggen. Ik ben ervan overtuigd dat God niet wil, dat we de ons opgelegde aardse taak zouden verwaarlozen om maar te kunnen bidden. Maar het omgekeerde is ook waar, dat we beter kunnen werken en meer tot stand zouden brengen als we wat minder werkten en meer zouden bidden.
Laten we ons werk goed doen. We moeten betrouwbaar zijn. Paulus zegt: „Wij vermanen u, broeders, dit nog veel meer te doen, uw eigen zaken te behartigen en met uw handen te werken ... opdat gij u behoorlijk gedraagt ten aanzien van hen, die buiten staan, zonder iets nodig te hebben” (1 Thess. 4:11, 12).
Zijn er niet de hele dag door ontelbaar veel gelegenheden om te bidden? Grijpen we, iedere nieuwe dag dat we onze ogen mogen openen, de gelegenheid aan om onze Verlosser te danken? Voor de christen is het toch elke dag Pasen. We kunnen bidden onder het aankleden. We kunnen bidden als we van het ene werk op het andere overschakelen. We kunnen ook tijdens het werk bidden, onder de afwas of het schrijven van een brief, bij onze handenarbeid of bij het hoofdwerk - en we zullen er alle andere dingen veel beter door doen.
De vraag blijft of we tijd nemen om te bidden? Ik kan het mis hebben, maar persoonlijk geloof ik niet dat het voor de meesten van ons Gods wil is zóveel tijd in gebed door te brengen, dat bijv. onze gezondheid zou lijden onder onvoldoende voeding of slaap. Voor velen is het nu eenmaal een onmogelijkheid om lang en intens in gebed verdiept te zijn, omdat ze er lichamelijk te zwak voor zijn.
Ook de houding waarin we bidden is niet het belangrijkste. God wil naar ons luisteren, of we nu knielen, staan of zitten, lopen of werken.
Blijft de vraag: bidden we zoveel als we zouden kunnen? Veel ouderen spijt het in hun latere leven dat ze de dagen van hun jeugd en kracht voorbij lieten gaan, zonder meer aandacht besteed te hebben aan bijv. vroege gebedsuren.
Het goddelijk bevel is duidelijk genoeg: „Bidt zonder ophouden”(1 Thess. 5:17). De Here Jezus zei dat we altijd moeten bidden en niet verslappen (Luc. 18:1). Hiermee wordt natuurlijk niet bedoeld dat we altijd op onze knieën moeten liggen. Ik ben ervan overtuigd dat God niet wil, dat we de ons opgelegde aardse taak zouden verwaarlozen om maar te kunnen bidden. Maar het omgekeerde is ook waar, dat we beter kunnen werken en meer tot stand zouden brengen als we wat minder werkten en meer zouden bidden.
Laten we ons werk goed doen. We moeten betrouwbaar zijn. Paulus zegt: „Wij vermanen u, broeders, dit nog veel meer te doen, uw eigen zaken te behartigen en met uw handen te werken ... opdat gij u behoorlijk gedraagt ten aanzien van hen, die buiten staan, zonder iets nodig te hebben” (1 Thess. 4:11, 12).
Zijn er niet de hele dag door ontelbaar veel gelegenheden om te bidden? Grijpen we, iedere nieuwe dag dat we onze ogen mogen openen, de gelegenheid aan om onze Verlosser te danken? Voor de christen is het toch elke dag Pasen. We kunnen bidden onder het aankleden. We kunnen bidden als we van het ene werk op het andere overschakelen. We kunnen ook tijdens het werk bidden, onder de afwas of het schrijven van een brief, bij onze handenarbeid of bij het hoofdwerk - en we zullen er alle andere dingen veel beter door doen.
In Bijbels Optiek
Het gezin is de plek waar kinderen leren bidden. Als ze dat ook nog leren samen met andere kinderen op vakantie, geeft dat een extra dimensie.
Leveren kinderen, zowel jongere als oudere, niet veel betere prestaties en is zelfs hun spel niet veel blijer en meer ontspannen, als ze weten dat iemand van wie ze veel houden in hun buurt is? Zal het ons dan ook niet tot een hulp en steun zijn er aan te denken dat de Here Jezus altijd met ons is en ons ziet? Staat Hij niet altijd klaar om ons te helpen? De zekerheid dat Zijn oog op ons rust, zal ons ook doen beseffen dat Zijn kracht in ons werkt!
Het is een rustgevende gedachte, dat ons gebed uitgaat naar een God, die dichtbij is! Toen de Here Jezus Zijn discipelen uitzond om te arbeiden, zei Hij: „Zie, Ik ben met u alle dagen!”
Dr. Thomas Browne, een beroemd geneeskundige, begreep deze uitspraak van Jezus op een heel bijzondere manier. Hij legde de gelofte af om te bidden in alle plaatsen, waar daarvoor gelegenheid zou zijn, in elk huis, op elke verkeersweg of in elke straat, zodat er geen enkele plek zou zijn in de gehele stad, die niet zou kunnen getuigen “dat ik mijn God en Zaligmaker niet heb vergeten, en ieder dorp of gehucht niet hetzelfde zal moeten bevestigen. Ik zal het passeren van iedere kerk als gelegenheid aangrijpen om te bidden. Ik zal dagelijks voor al mijn patiënten afzonderlijk bidden en voor alle zieken, aan wiens zorg die ook zijn toevertrouwd. En bij het betreden van ieder huis waar een zieke is, zal ik zeggen: de vrede en genade van God zij over dit huis. Na iedere preek zal ik bidden en om een zegen vragen, ook voor de dominee”. Ik vraag mij echter af of deze vertrouwelijke omgang met de Here Jezus wel mogelijk zou zijn geweest als het persoonlijk gebed daarvoor niet de basis was geweest.
We hebben gezegd dat het gebed zo eenvoudig is als de vraag van een kind aan zijn vader. Dit beeld zou geen verdere toelichting vragen, als er geen duivel had bestaan.
Er bestaat geen twijfel over, dat de satan ons gaan tot God in het gebed tegenwerkt en alles doet om het gelovig gebed te verhinderen. Zijn meest gebruikelijke middel is, onze geest zo met allerlei gedachten aan aardse behoeften te vullen, dat deze zich niet bezighoudt met de gedachten van God, onze hemelse Vader, tot Wie we bidden. Hij tracht onze gedachten van de Gever af te leiden en op de gaven te richten.
De Heilige Geest leidt ons bijvoorbeeld om voor een broeder te bidden. We komen zover dat we vragen: „O God, zegen mijn broeder” - en weg drijven onze gedachten naar die broeder, naar zijn omstandigheden, zijn moeilijkheden zijn zorgen en angsten, en... weg is het gebed!
Leveren kinderen, zowel jongere als oudere, niet veel betere prestaties en is zelfs hun spel niet veel blijer en meer ontspannen, als ze weten dat iemand van wie ze veel houden in hun buurt is? Zal het ons dan ook niet tot een hulp en steun zijn er aan te denken dat de Here Jezus altijd met ons is en ons ziet? Staat Hij niet altijd klaar om ons te helpen? De zekerheid dat Zijn oog op ons rust, zal ons ook doen beseffen dat Zijn kracht in ons werkt!
Het is een rustgevende gedachte, dat ons gebed uitgaat naar een God, die dichtbij is! Toen de Here Jezus Zijn discipelen uitzond om te arbeiden, zei Hij: „Zie, Ik ben met u alle dagen!”
Dr. Thomas Browne, een beroemd geneeskundige, begreep deze uitspraak van Jezus op een heel bijzondere manier. Hij legde de gelofte af om te bidden in alle plaatsen, waar daarvoor gelegenheid zou zijn, in elk huis, op elke verkeersweg of in elke straat, zodat er geen enkele plek zou zijn in de gehele stad, die niet zou kunnen getuigen “dat ik mijn God en Zaligmaker niet heb vergeten, en ieder dorp of gehucht niet hetzelfde zal moeten bevestigen. Ik zal het passeren van iedere kerk als gelegenheid aangrijpen om te bidden. Ik zal dagelijks voor al mijn patiënten afzonderlijk bidden en voor alle zieken, aan wiens zorg die ook zijn toevertrouwd. En bij het betreden van ieder huis waar een zieke is, zal ik zeggen: de vrede en genade van God zij over dit huis. Na iedere preek zal ik bidden en om een zegen vragen, ook voor de dominee”. Ik vraag mij echter af of deze vertrouwelijke omgang met de Here Jezus wel mogelijk zou zijn geweest als het persoonlijk gebed daarvoor niet de basis was geweest.
We hebben gezegd dat het gebed zo eenvoudig is als de vraag van een kind aan zijn vader. Dit beeld zou geen verdere toelichting vragen, als er geen duivel had bestaan.
Er bestaat geen twijfel over, dat de satan ons gaan tot God in het gebed tegenwerkt en alles doet om het gelovig gebed te verhinderen. Zijn meest gebruikelijke middel is, onze geest zo met allerlei gedachten aan aardse behoeften te vullen, dat deze zich niet bezighoudt met de gedachten van God, onze hemelse Vader, tot Wie we bidden. Hij tracht onze gedachten van de Gever af te leiden en op de gaven te richten.
De Heilige Geest leidt ons bijvoorbeeld om voor een broeder te bidden. We komen zover dat we vragen: „O God, zegen mijn broeder” - en weg drijven onze gedachten naar die broeder, naar zijn omstandigheden, zijn moeilijkheden zijn zorgen en angsten, en... weg is het gebed!
In Bijbels Optiek
Waar God regelmatig in het gebed gezocht wordt, waar regelmatig de Bijbel gelezen wordt, daar zullen ook je gedachten door de Heilige Geest geleid worden.
De duivel maakt het ons moeilijk als we onze gedachten op God willen concentreren! Daarom is het aan te raden, eerst stil te staan bij de heerlijkheid van God, Zijn macht en Zijn tegenwoordigheid, vóór we Hem onze wensen kenbaar maken. Als er geen duivel was, zouden er geen gebedsmoeilijkheden zijn, het is zijn hoofddoel om ons het bidden onmogelijk te maken. Ons gebed moet liefst kort en ter zake doende zijn en we moeten ons niet verliezen in allerlei nevenverschijnselen. Dat is de reden waarom zij, die openlijk uitspreken dat ze „waardeloze herhalingen” en „omhaal van woorden” in het gebed veroordelen, zoveel tegenstand ontmoeten. In het gebed namelijk kan de satan onze gedachten naar onbelangrijke details doen afdwalen. Iets dergelijks zei de Here Jezus in de Bergrede. In Matth. 6: 7 staat:”En gebruik bij uw bidden geen omhaal van woorden, zoals de heidenen, want zij menen door hun veelheid van woorden verhoord te zullen worden”. Nadere bezinning is hier op zijn plaats.
Zo zei een vooraanstaand Londens predikant eens: „God wil niet dat we onze tijd of Zijn tijd verspillen met lange gebeden. We moeten zakelijk zijn in onze mededelingen aan Hem, duidelijk en beknopt zeggen wat wij verlangen, en dan de zaak aan Hem overlaten”.
Maar deze dominee wilde daarmee toch zeker niet zeggen dat bidden alleen maar is: God onze noden bekend maken? Want als dat a11es was, zouden we in het geheel niet behoeven te bidden! Toch zegt Jezus:„Uw Vader weet wat gij van node hebt, eer gij Hem vraagt”.
We weten dat Jezus bepaalde „lange gebeden” veroordeelde (Matth. 23: 14). Maar daarbij ging het om „uiterlijk vertoon” en „de schijn” (Luc.20: 47). Jezus zou op dezelfde wijze vele „lange gebeden”, die soms in de bidstonden worden uitgesproken, veroordelen; gebeden die de bidstonden dood maken.
Maar Hij veroordeelt nooit lange gebeden, die ernstig gemeend zijn. Laten we niet vergeten dat Hij soms hele nachten in gebed doorbracht. Over een van deze nachten kunnen we in de Bijbel lezen, we weten niet hoe vaak ze voorkwamen (Luc: 6: 12). Soms stond Hij diep in de nacht op en vertrok naar een eenzame plaats om te bidden (Marc. 1: 35). De volmaakte Mens bracht meer tijd in gebed door dan wij.
De duivel maakt het ons moeilijk als we onze gedachten op God willen concentreren! Daarom is het aan te raden, eerst stil te staan bij de heerlijkheid van God, Zijn macht en Zijn tegenwoordigheid, vóór we Hem onze wensen kenbaar maken. Als er geen duivel was, zouden er geen gebedsmoeilijkheden zijn, het is zijn hoofddoel om ons het bidden onmogelijk te maken. Ons gebed moet liefst kort en ter zake doende zijn en we moeten ons niet verliezen in allerlei nevenverschijnselen. Dat is de reden waarom zij, die openlijk uitspreken dat ze „waardeloze herhalingen” en „omhaal van woorden” in het gebed veroordelen, zoveel tegenstand ontmoeten. In het gebed namelijk kan de satan onze gedachten naar onbelangrijke details doen afdwalen. Iets dergelijks zei de Here Jezus in de Bergrede. In Matth. 6: 7 staat:”En gebruik bij uw bidden geen omhaal van woorden, zoals de heidenen, want zij menen door hun veelheid van woorden verhoord te zullen worden”. Nadere bezinning is hier op zijn plaats.
Zo zei een vooraanstaand Londens predikant eens: „God wil niet dat we onze tijd of Zijn tijd verspillen met lange gebeden. We moeten zakelijk zijn in onze mededelingen aan Hem, duidelijk en beknopt zeggen wat wij verlangen, en dan de zaak aan Hem overlaten”.
Maar deze dominee wilde daarmee toch zeker niet zeggen dat bidden alleen maar is: God onze noden bekend maken? Want als dat a11es was, zouden we in het geheel niet behoeven te bidden! Toch zegt Jezus:„Uw Vader weet wat gij van node hebt, eer gij Hem vraagt”.
We weten dat Jezus bepaalde „lange gebeden” veroordeelde (Matth. 23: 14). Maar daarbij ging het om „uiterlijk vertoon” en „de schijn” (Luc.20: 47). Jezus zou op dezelfde wijze vele „lange gebeden”, die soms in de bidstonden worden uitgesproken, veroordelen; gebeden die de bidstonden dood maken.
Maar Hij veroordeelt nooit lange gebeden, die ernstig gemeend zijn. Laten we niet vergeten dat Hij soms hele nachten in gebed doorbracht. Over een van deze nachten kunnen we in de Bijbel lezen, we weten niet hoe vaak ze voorkwamen (Luc: 6: 12). Soms stond Hij diep in de nacht op en vertrok naar een eenzame plaats om te bidden (Marc. 1: 35). De volmaakte Mens bracht meer tijd in gebed door dan wij.
In Bijbels Optiek
Jezus ging vaak naar een eenzame plaats in de heuvels om te bidden.
Wij mensen willen alle tijd die we hebben, verantwoord besteden, vooral als het goede praktische doelen betreft. Maar na een van Zijn meest bezette dagen, juist toen zijn populariteit haar hoogtepunt bereikte, toen iedereen Zijn gezelschap zocht en Hem om raad vroeg, zond Jezus de schare weg en ging de berg op om in de eenzaamheid te bidden (Matth. 14: 23). De Bijbel vermeldt dat er eens „een grote schare samenstroomde om Hem te horen en zich van hun ziekten te laten genezen”. En dan volgt de merkwaardige aantekening: „Doch Hij trok zich terug in de eenzame plaatsen om te bidden” (Luc. 5: 15-16). Waarom? Omdat Hij wist, dat op dat ogenblik bidden belangrijker was dan dienen. Wij zeggen vaak dat we het te druk hebben om te bidden. Maar hoe drukker de Here Jezus het had, des te meer bad Hij. Soms kon Hij geen tijd vinden om te eten (Marc. 3:20), en kwam Hij zelfs niet toe aan de noodzakelijke rust of slaap (Marc. 6:31). Toch nam Hij altijd tijd om te bidden. Als vaak bidden, en soms urenlang bidden voor onze Heer noodzakelijk was, zou dat dan voor ons minder nodig zijn?
Ik schrijf dit niet om u te overtuigen en dat u het met mij eens zou zijn; dat doet niets ter zake. Het gaat om de waarheid. De Engelse bijbeluitlegger Spurgeon zei eens: „Het is niet nodig er omheen te draaien en de Heiland niet ronduit te vertellen wat wij van Hem verlangen. En het is ongepast als we ons uitsloven om mooie woorden te gebruiken ... Ik geloof in zakelijke gebeden. Ik bedoel hiermee gebeden, waarin wij God een van Zijn vele beloften uit Zijn Woord voorleggen en dan even zeker verwachten dat Hij ons verhoort als wanneer we naar een bank gaan om geld op te nemen. We zouden er niet aan denken daar wat over de toonbank te gaan rondhangen, met de bedienden een praatje aan te knopen over ieder denkbaar onderwerp, behalve dat ene waarvoor we gekomen zijn en dan weer naar huis te gaan zonder het geld. Maar we zouden de bediende vertellen hoe we het geld willen ontvangen, na ontvangst het bedrag controleren en dan weggaan om onze andere zaken af te handelen. Dat is nu precies een beeld van de wijze, waarop wij onze aanvragen bij de hemelse Bank mogen indienen” (zie eerder).
Maar er komt iets bij! Natuurlijk moeten we positief zijn in ons gebed; natuurlijk dienen we iedere vorm van welsprekendheid te vermijden, indien we daarover beschikken. Natuurlijk dienen we alle nutteloos gepraat na te laten, en te naderen in geloof, verwachtende dat we zullen ontvangen. Maar zou de bankbediende mij het geld overhandigen als er naast mij een sterke, kwaadaardig uitziende, en bovendien gewapende crimineel stond, in wie hij een niets ontziende misdadiger zou herkennen die er op wachtte mij bet geld afhandig te maken, nog voor mijn handen het hadden kunnen aannemen? Zou hij niet wachten tot de schurk verdwenen was?
Wij mensen willen alle tijd die we hebben, verantwoord besteden, vooral als het goede praktische doelen betreft. Maar na een van Zijn meest bezette dagen, juist toen zijn populariteit haar hoogtepunt bereikte, toen iedereen Zijn gezelschap zocht en Hem om raad vroeg, zond Jezus de schare weg en ging de berg op om in de eenzaamheid te bidden (Matth. 14: 23). De Bijbel vermeldt dat er eens „een grote schare samenstroomde om Hem te horen en zich van hun ziekten te laten genezen”. En dan volgt de merkwaardige aantekening: „Doch Hij trok zich terug in de eenzame plaatsen om te bidden” (Luc. 5: 15-16). Waarom? Omdat Hij wist, dat op dat ogenblik bidden belangrijker was dan dienen. Wij zeggen vaak dat we het te druk hebben om te bidden. Maar hoe drukker de Here Jezus het had, des te meer bad Hij. Soms kon Hij geen tijd vinden om te eten (Marc. 3:20), en kwam Hij zelfs niet toe aan de noodzakelijke rust of slaap (Marc. 6:31). Toch nam Hij altijd tijd om te bidden. Als vaak bidden, en soms urenlang bidden voor onze Heer noodzakelijk was, zou dat dan voor ons minder nodig zijn?
Ik schrijf dit niet om u te overtuigen en dat u het met mij eens zou zijn; dat doet niets ter zake. Het gaat om de waarheid. De Engelse bijbeluitlegger Spurgeon zei eens: „Het is niet nodig er omheen te draaien en de Heiland niet ronduit te vertellen wat wij van Hem verlangen. En het is ongepast als we ons uitsloven om mooie woorden te gebruiken ... Ik geloof in zakelijke gebeden. Ik bedoel hiermee gebeden, waarin wij God een van Zijn vele beloften uit Zijn Woord voorleggen en dan even zeker verwachten dat Hij ons verhoort als wanneer we naar een bank gaan om geld op te nemen. We zouden er niet aan denken daar wat over de toonbank te gaan rondhangen, met de bedienden een praatje aan te knopen over ieder denkbaar onderwerp, behalve dat ene waarvoor we gekomen zijn en dan weer naar huis te gaan zonder het geld. Maar we zouden de bediende vertellen hoe we het geld willen ontvangen, na ontvangst het bedrag controleren en dan weggaan om onze andere zaken af te handelen. Dat is nu precies een beeld van de wijze, waarop wij onze aanvragen bij de hemelse Bank mogen indienen” (zie eerder).
Maar er komt iets bij! Natuurlijk moeten we positief zijn in ons gebed; natuurlijk dienen we iedere vorm van welsprekendheid te vermijden, indien we daarover beschikken. Natuurlijk dienen we alle nutteloos gepraat na te laten, en te naderen in geloof, verwachtende dat we zullen ontvangen. Maar zou de bankbediende mij het geld overhandigen als er naast mij een sterke, kwaadaardig uitziende, en bovendien gewapende crimineel stond, in wie hij een niets ontziende misdadiger zou herkennen die er op wachtte mij bet geld afhandig te maken, nog voor mijn handen het hadden kunnen aannemen? Zou hij niet wachten tot de schurk verdwenen was?
In Bijbels Optiek
Jezus heeft de duivel overwonnen door hem niet te aanbidden tijdens de verzoeking in de woestijn. Jezus wist dat Hij de kruisdood moest sterven, maar gehoorzaamde God en dat werd voor ons eeuwige redding.
En dit is geen denkbeeldige voorstelling van zaken. De Bijbel leert ons dat satan op de een of andere manier er altijd op uit is om onze gebeden te verhinderen en het antwoord te vertragen. Roept de apostel Petrus de gelovigen niet op om „te waken in de gebeden?” (1 Petr. 4:7, St. Vert.). Onze gebeden kunnen gehinderd worden, er kan druk op worden uitgeoefend. In de bijbel wordt ons een geval genoemd - waarschijnlijk één uit vele - waarin de boze werkelijk een gebedsverhoring drie weken wist tegen te houden en uit te stellen. Ik wil deze geschiedenis aanhalen om u er van te overtuigen hoe noodzakelijk het is, dat we „aanhouden” in het gebed en tevens om de aandacht te vestigen op de buitengewone macht die satan bezit. Wij lezen in Daniël 10:12: „Vrees niet, Daniël, want van de eerste dag af, dat gij uw hart er op gezet had om inzicht te verkrijgen en om u voor uw God te verootmoedigen, zijn uw woorden gehoord en ik ben gekomen op uw woorden. Maar de vorst van het koninkrijk der Perzen stond een en twintig dagen tegenover mij; doch zie, Michaël, een der voornaamste vorsten, kwam mij te hulp”.
We moeten satans tegenstand en zijn pogingen onze gebeden te hinderen, niet onderschatten. Als het voldoende zou zijn God slechts eenmaal om iets te vragen dat Hij ons beloofd heeft te zullen doen, of om iets wat wij heel erg nodig hebben, zouden deze hoofdstukken nooit geschreven zijn. Dan zouden we onze gebeden niet behoeven te herhalen. Omdat God bijvoorbeeld niet de dood van een zondaar zoekt, moet ik volle vrijmoedigheid blijven nemen om te bidden voor bijv. onbekeerde vrienden! Als hun bekering na één keer bidden geen feit is, moet ik het hier daar dan maar bij laten en nooit meer voor hen bidden?
En dit is geen denkbeeldige voorstelling van zaken. De Bijbel leert ons dat satan op de een of andere manier er altijd op uit is om onze gebeden te verhinderen en het antwoord te vertragen. Roept de apostel Petrus de gelovigen niet op om „te waken in de gebeden?” (1 Petr. 4:7, St. Vert.). Onze gebeden kunnen gehinderd worden, er kan druk op worden uitgeoefend. In de bijbel wordt ons een geval genoemd - waarschijnlijk één uit vele - waarin de boze werkelijk een gebedsverhoring drie weken wist tegen te houden en uit te stellen. Ik wil deze geschiedenis aanhalen om u er van te overtuigen hoe noodzakelijk het is, dat we „aanhouden” in het gebed en tevens om de aandacht te vestigen op de buitengewone macht die satan bezit. Wij lezen in Daniël 10:12: „Vrees niet, Daniël, want van de eerste dag af, dat gij uw hart er op gezet had om inzicht te verkrijgen en om u voor uw God te verootmoedigen, zijn uw woorden gehoord en ik ben gekomen op uw woorden. Maar de vorst van het koninkrijk der Perzen stond een en twintig dagen tegenover mij; doch zie, Michaël, een der voornaamste vorsten, kwam mij te hulp”.
We moeten satans tegenstand en zijn pogingen onze gebeden te hinderen, niet onderschatten. Als het voldoende zou zijn God slechts eenmaal om iets te vragen dat Hij ons beloofd heeft te zullen doen, of om iets wat wij heel erg nodig hebben, zouden deze hoofdstukken nooit geschreven zijn. Dan zouden we onze gebeden niet behoeven te herhalen. Omdat God bijvoorbeeld niet de dood van een zondaar zoekt, moet ik volle vrijmoedigheid blijven nemen om te bidden voor bijv. onbekeerde vrienden! Als hun bekering na één keer bidden geen feit is, moet ik het hier daar dan maar bij laten en nooit meer voor hen bidden?
In Bijbels Optiek
De gelijkenis van de man die ´s nachts bij zijn vriend drie broden komt vragen
Jezus gaf ons twee gelijkenissen om ons te leren volharden en zonder ophouden te bidden. De man, die midden in de nacht drie broden aan zijn vriend vroeg, ontving zoveel als hij nodig had „om zijn onbeschaamdheid” ( Luc 11:8). De weduwe, die de onrechtvaardige rechter „lastig viel” door telkens weer terug te komen, kreeg tenslotte waar zij recht op had. En de Here Jezus voegde hieraan toe: „Zal God dan zijn uitverkorenen geen recht verschaffen, die dag en nacht tot Hem roepen, en laat Hij hen wachten?” (Luc. 18: 7).
Hoe verblijdde de Here Jezus zich over de Kananese vrouw, die Zijn weigering om haar kind te genezen, niet als een antwoord beschouwde! Op haar aanhoudend vragen zei Hij: „O vrouw, groot is uw geloof; u geschiede gelijk gij wenst” (Matth. 15: 28).
De Here Jezus zelf vond het in zijn zielenstrijd in Gethsémané nodig hetzelfde gebed te herhalen! „En Hij liet hen daar en ging wederom heen en bad ten derden male, opnieuw dezelfde woorden sprekende” ( Matth. 26: 44).
En ook van Paulus, de apostel van het gebed, weten we dat hij God driemaal bad om de doorn uit zijn vlees weg te nemen: „Driemaal heb ik de Here hierover gebeden”, zegt hij, „dat hij van mij zou aflaten” (2 Cor. 12: 8).
God kan onze verlangens niet altijd direct verhoren. Soms zijn we niet in de juiste gesteldheid om de gift te kunnen ontvangen. Soms zegt Hij „neen”, omdat Hij ons iets veel beters heeft te geven.
En om nu nog even op het „zakelijke” bidden terug te komen, denkt u eens even aan Petrus, die in de gevangenis zijn dagen doorbracht. Stel dat als uw zoon onrechtvaardig gevangen genomen was en ieder uur zijn doodvonnis kon verwachten, zou u - kon u - er dan mee volstaan precies eenmaal een „zakelijk” gebed op te zenden, zoals: „O God, verlos mijn jongen uit de handen van deze mannen?” Zou u niet heel dikwijls en zeer dringend bidden?
Dat deed de christelijke gemeente voor Petrus ook, van de gemeente werd een aanhoudend gebed tot God voor hem opgezonden (Hand. 12:5, St. Vert. ) . In de Nieuwe Vertaling lezen we: „...werd voortdurend voor hem gebeden”.
Er werd door de gemeente geworsteld in het gebed. En... hoe is dat bij ons? Richten wij ons worstelend tot God? Veel kinderen van God antwoorden hier met een beslist: „nee” op. Zij menen, dat gebedsworsteling menselijke krachten te boven gaat. Maar wij zijn met Hem gekruisigd en met Hem opgestaan. Zou Hij dan geen gebedsworsteling van ons verwachten?
Hoe is onze menselijke ervaring op dit punt? Is er niet een onweerstaanbare drang om te „strijden in de gebeden” voor bijv. onze kinderen, die nog in de zonde leven en die we liefhebben? John Knox, de bekende Schotse opwekkingsprediker, riep uit: „U God, geef mij Schotland of ik sterf?”
Jezus gaf ons twee gelijkenissen om ons te leren volharden en zonder ophouden te bidden. De man, die midden in de nacht drie broden aan zijn vriend vroeg, ontving zoveel als hij nodig had „om zijn onbeschaamdheid” ( Luc 11:8). De weduwe, die de onrechtvaardige rechter „lastig viel” door telkens weer terug te komen, kreeg tenslotte waar zij recht op had. En de Here Jezus voegde hieraan toe: „Zal God dan zijn uitverkorenen geen recht verschaffen, die dag en nacht tot Hem roepen, en laat Hij hen wachten?” (Luc. 18: 7).
Hoe verblijdde de Here Jezus zich over de Kananese vrouw, die Zijn weigering om haar kind te genezen, niet als een antwoord beschouwde! Op haar aanhoudend vragen zei Hij: „O vrouw, groot is uw geloof; u geschiede gelijk gij wenst” (Matth. 15: 28).
De Here Jezus zelf vond het in zijn zielenstrijd in Gethsémané nodig hetzelfde gebed te herhalen! „En Hij liet hen daar en ging wederom heen en bad ten derden male, opnieuw dezelfde woorden sprekende” ( Matth. 26: 44).
En ook van Paulus, de apostel van het gebed, weten we dat hij God driemaal bad om de doorn uit zijn vlees weg te nemen: „Driemaal heb ik de Here hierover gebeden”, zegt hij, „dat hij van mij zou aflaten” (2 Cor. 12: 8).
God kan onze verlangens niet altijd direct verhoren. Soms zijn we niet in de juiste gesteldheid om de gift te kunnen ontvangen. Soms zegt Hij „neen”, omdat Hij ons iets veel beters heeft te geven.
En om nu nog even op het „zakelijke” bidden terug te komen, denkt u eens even aan Petrus, die in de gevangenis zijn dagen doorbracht. Stel dat als uw zoon onrechtvaardig gevangen genomen was en ieder uur zijn doodvonnis kon verwachten, zou u - kon u - er dan mee volstaan precies eenmaal een „zakelijk” gebed op te zenden, zoals: „O God, verlos mijn jongen uit de handen van deze mannen?” Zou u niet heel dikwijls en zeer dringend bidden?
Dat deed de christelijke gemeente voor Petrus ook, van de gemeente werd een aanhoudend gebed tot God voor hem opgezonden (Hand. 12:5, St. Vert. ) . In de Nieuwe Vertaling lezen we: „...werd voortdurend voor hem gebeden”.
Er werd door de gemeente geworsteld in het gebed. En... hoe is dat bij ons? Richten wij ons worstelend tot God? Veel kinderen van God antwoorden hier met een beslist: „nee” op. Zij menen, dat gebedsworsteling menselijke krachten te boven gaat. Maar wij zijn met Hem gekruisigd en met Hem opgestaan. Zou Hij dan geen gebedsworsteling van ons verwachten?
Hoe is onze menselijke ervaring op dit punt? Is er niet een onweerstaanbare drang om te „strijden in de gebeden” voor bijv. onze kinderen, die nog in de zonde leven en die we liefhebben? John Knox, de bekende Schotse opwekkingsprediker, riep uit: „U God, geef mij Schotland of ik sterf?”
In Bijbels Optiek
De Schotse opwekkingsprediker John Knox.
Hier komt de Bijbel ons ook weer te hulp. Was Mozes niet in grote zielennood en in een hevige gebedsworsteling toen hij tot God riep: „Dit volk heeft een grote zonde begaan, want zij hebben zich een gouden god gemaakt. Maar nu, vergeef toch hun zonden, en zo niet, delg mij dan uit het boek dat Gij geschreven hebt” (Ex. 32:31, 32).
Kunnen we niet van een gebedsworsteling spreken bij Paulus, toen hij zei: “Want zelf zou ik wel wensen van Christus verbannen te zijn ten behoeve van mijn broeders”? (Rom. 9:3).
We mogen er in elk geval heel zeker van zijn dat de Here Jezus, die over Jeruzalem ‘weende’ en die „gebeden en smekingen onder sterk geroep en tranen geofferd heeft” (Hebr. 5:7), ook verdriet heeft als Hij ons verdriet ziet hebben over hen, die nog verre van Hem rondtasten in hun eigen geschapen wereld. Het zal Hem verblijden als Hij ons verdriet ziet hebben over de zonde, die Hij afkeurt.
We lezen in Jes. 66:8: „Sion heeft nauwelijks barensweeën gekregen of zij baarde haar kinderen”. Dacht Paulus aan deze woorden toen hij aan de Galaten schreef: „...mijn kinderen, ter wille van wie ik opnieuw weeën doorsta, totdat Christus in u gestalte verkregen heeft...” (Gal. 4:19)? Onze harten zijn vaak koud; we lijden nog weinig om hen die verloren gaan! Het „worstelen in gebed” komt vaak in diepe stilte voor. Maar niet omdat God niet bereid zou zijn om te antwoorden; maar omdat de tegenstand van „de wereldbeheersers dezer duisternis, de boze geesten in de hemelse gewesten” zo’n strijd noodzakelijk maken! (Ef. 6:12).
In het woord „strijden” in het gebed ligt ook de gedachte aan een „twist” opgesloten. Deze twist speelt zich niet af tussen God en ons. Hij staat aan onze kant, bij alles wat we Hem vragen. Het geschil geldt de duivel, hoewel deze een overwonnen vijand is (1 Joh. 3:8). Hij denkt recht op ons te hebben. Het is dus zijn begeerte onze gebeden te dwarsbomen.
„Want wij hebben niet te worstelen tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten. . .” (Ef. 6:12). Ook wij zijn in Christus geplaatst in diezelfde hemelse gewesten (Ef. 1:3) en het is alleen in Hem dat we overwinnaars kunnen zijn. Onze worsteling moet erop gericht zijn satans plannen te onderkennen en onze gedachten op Christus gevestigd te houden - dat is gelijktijdig waken en bidden, of zoals de Efezebrief het uitdrukt: „Bidt daarbij met aanhoudend bidden ... daartoe wakende met alle volharding en smeking ...” (6:18).
Het is een troost te weten „dat de Geest onze zwakheid te hulp komt, want wij weten niet hoe wij zullen bidden naar behoren” ( Rom, 8:26). Maar hoe doet de Heilige Geest dit, hoe „helpt” Hij ons? Is dat niet èn door Zijn voorbeeld èn door Zijn onderricht? Hoe „bidt” de Heilige Geest? „De Geest pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen” (Rom. 8:26).
Hier komt de Bijbel ons ook weer te hulp. Was Mozes niet in grote zielennood en in een hevige gebedsworsteling toen hij tot God riep: „Dit volk heeft een grote zonde begaan, want zij hebben zich een gouden god gemaakt. Maar nu, vergeef toch hun zonden, en zo niet, delg mij dan uit het boek dat Gij geschreven hebt” (Ex. 32:31, 32).
Kunnen we niet van een gebedsworsteling spreken bij Paulus, toen hij zei: “Want zelf zou ik wel wensen van Christus verbannen te zijn ten behoeve van mijn broeders”? (Rom. 9:3).
We mogen er in elk geval heel zeker van zijn dat de Here Jezus, die over Jeruzalem ‘weende’ en die „gebeden en smekingen onder sterk geroep en tranen geofferd heeft” (Hebr. 5:7), ook verdriet heeft als Hij ons verdriet ziet hebben over hen, die nog verre van Hem rondtasten in hun eigen geschapen wereld. Het zal Hem verblijden als Hij ons verdriet ziet hebben over de zonde, die Hij afkeurt.
We lezen in Jes. 66:8: „Sion heeft nauwelijks barensweeën gekregen of zij baarde haar kinderen”. Dacht Paulus aan deze woorden toen hij aan de Galaten schreef: „...mijn kinderen, ter wille van wie ik opnieuw weeën doorsta, totdat Christus in u gestalte verkregen heeft...” (Gal. 4:19)? Onze harten zijn vaak koud; we lijden nog weinig om hen die verloren gaan! Het „worstelen in gebed” komt vaak in diepe stilte voor. Maar niet omdat God niet bereid zou zijn om te antwoorden; maar omdat de tegenstand van „de wereldbeheersers dezer duisternis, de boze geesten in de hemelse gewesten” zo’n strijd noodzakelijk maken! (Ef. 6:12).
In het woord „strijden” in het gebed ligt ook de gedachte aan een „twist” opgesloten. Deze twist speelt zich niet af tussen God en ons. Hij staat aan onze kant, bij alles wat we Hem vragen. Het geschil geldt de duivel, hoewel deze een overwonnen vijand is (1 Joh. 3:8). Hij denkt recht op ons te hebben. Het is dus zijn begeerte onze gebeden te dwarsbomen.
„Want wij hebben niet te worstelen tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten. . .” (Ef. 6:12). Ook wij zijn in Christus geplaatst in diezelfde hemelse gewesten (Ef. 1:3) en het is alleen in Hem dat we overwinnaars kunnen zijn. Onze worsteling moet erop gericht zijn satans plannen te onderkennen en onze gedachten op Christus gevestigd te houden - dat is gelijktijdig waken en bidden, of zoals de Efezebrief het uitdrukt: „Bidt daarbij met aanhoudend bidden ... daartoe wakende met alle volharding en smeking ...” (6:18).
Het is een troost te weten „dat de Geest onze zwakheid te hulp komt, want wij weten niet hoe wij zullen bidden naar behoren” ( Rom, 8:26). Maar hoe doet de Heilige Geest dit, hoe „helpt” Hij ons? Is dat niet èn door Zijn voorbeeld èn door Zijn onderricht? Hoe „bidt” de Heilige Geest? „De Geest pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen” (Rom. 8:26).
In Bijbels Optiek
De Heilige Geest bidt voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen.
Als de Heilige Geest in ons bidt, zullen dan ook wij geen aandeel hebben in deze „onuitsprekelijke verzuchtingen?” Misschien vraagt God van enkelen van ons dat we net als Nehemia ‘wenen’ en rouw bedrijven, met vasten en bidden, voor Gods aangezicht (Neh. 1:4).
“Maar”, zou iemand kunnen vragen, „liggen hier geen gevaren? Zou een heilig verdriet om de zonde, een verlangen naar de redding van anderen ons niet een geweldig krampachtige spanning kunnen opleveren, zodat God door deze kramp niet meer geëerd wordt?” Zouden we hier niet van een twijfel aan geloof in Gods beloften moeten spreken? Misschien is deze mogelijkheid er. Maar we kunnen met verschillende voorbeelden vaststellen dat Paulus het gebed - althans in bepaalde geval - als een strijd, een botsing beschouwde, waarbij geworsteld móest worden (zie Rom. 15: 30). Aan de Colossenzen schrijft hij: „Want ik stel er prijs op, dat gij weet, hoe zware strijd ik te voeren heb voor u, en voor hen, die te Laodicea zijn en voor allen, die mijn aangezicht niet hebben gezien in het vlees, opdat hun harten getroost worden...” (Col. 2:1, 2). „Hiervoor span ik mij in, onder zware strijd, naar Zijn werking, die in mij werkt met kracht” (Col. 1:29).
En over Epafras vertelt hij in dezelfde brief: „Hij is een dienstknecht van Christus Jezus, altijd in zijn gebeden voor u worstelende, dat gij moogt staan, volmaakt en verzekerd bij alles wat God wil” (Col. 4:12). Het woord „worstelen", dat Paulus hier gebruikt, is weer hetzelfde dat we in Lucas 22:44 en Handelingen 12:5 tegenkomen.
Even verder in de Colossenzenbrief zegt Paulus nog eens over Epafras, „dat hij zich veel moeite heeft gegeven” en ook dit slaat zeker op zijn gebedsleven. De apostel Paulus heeft hem in de gevangenis gadegeslagen en was er getuige van als hij met grote, onvermoeibare krachtsinspanning, de belangen en de noden van deze gemeente voor Gods aangezicht bracht. Wat zal die wachter aan wie Paulus vastgeklonken was, zich verbaasd hebben, hoe diep geraakt moet hij geweest zijn, als hij deze mannen zag en hoorde bidden. Hun bewogenheid, hun tranen, hun ernstige voorbede, waarbij ze de handen, waaraan de kettingen rinkelden, ophieven... het moet een openbaring voor hem zijn geweest !
Als de Heilige Geest in ons bidt, zullen dan ook wij geen aandeel hebben in deze „onuitsprekelijke verzuchtingen?” Misschien vraagt God van enkelen van ons dat we net als Nehemia ‘wenen’ en rouw bedrijven, met vasten en bidden, voor Gods aangezicht (Neh. 1:4).
“Maar”, zou iemand kunnen vragen, „liggen hier geen gevaren? Zou een heilig verdriet om de zonde, een verlangen naar de redding van anderen ons niet een geweldig krampachtige spanning kunnen opleveren, zodat God door deze kramp niet meer geëerd wordt?” Zouden we hier niet van een twijfel aan geloof in Gods beloften moeten spreken? Misschien is deze mogelijkheid er. Maar we kunnen met verschillende voorbeelden vaststellen dat Paulus het gebed - althans in bepaalde geval - als een strijd, een botsing beschouwde, waarbij geworsteld móest worden (zie Rom. 15: 30). Aan de Colossenzen schrijft hij: „Want ik stel er prijs op, dat gij weet, hoe zware strijd ik te voeren heb voor u, en voor hen, die te Laodicea zijn en voor allen, die mijn aangezicht niet hebben gezien in het vlees, opdat hun harten getroost worden...” (Col. 2:1, 2). „Hiervoor span ik mij in, onder zware strijd, naar Zijn werking, die in mij werkt met kracht” (Col. 1:29).
En over Epafras vertelt hij in dezelfde brief: „Hij is een dienstknecht van Christus Jezus, altijd in zijn gebeden voor u worstelende, dat gij moogt staan, volmaakt en verzekerd bij alles wat God wil” (Col. 4:12). Het woord „worstelen", dat Paulus hier gebruikt, is weer hetzelfde dat we in Lucas 22:44 en Handelingen 12:5 tegenkomen.
Even verder in de Colossenzenbrief zegt Paulus nog eens over Epafras, „dat hij zich veel moeite heeft gegeven” en ook dit slaat zeker op zijn gebedsleven. De apostel Paulus heeft hem in de gevangenis gadegeslagen en was er getuige van als hij met grote, onvermoeibare krachtsinspanning, de belangen en de noden van deze gemeente voor Gods aangezicht bracht. Wat zal die wachter aan wie Paulus vastgeklonken was, zich verbaasd hebben, hoe diep geraakt moet hij geweest zijn, als hij deze mannen zag en hoorde bidden. Hun bewogenheid, hun tranen, hun ernstige voorbede, waarbij ze de handen, waaraan de kettingen rinkelden, ophieven... het moet een openbaring voor hem zijn geweest !
In Bijbels Optiek
Epafras werd door Paulus geprezen omdat hij zich veel moeite had gegeven in het gebed.
Paulus sprak ongetwijfeld over de manier waarop hij zelf bad, toen hij er bij de christenen van Efeze op aandrong om „stand te houden” en „te bidden en te smeken bij elke gelegenheid in de Geest, daartoe wakende met alle volharding en smeking voor alle heiligen, en ook voor mij... een gezant in ketenen” (Ef. 6:18-20).
Het gebed ontmoet dus hindernissen, die ‘weggebeden’ moeten worden. Dat bedoelen sommigen als zij spreken over: “iets er door bidden”. We hebben te worstelen tegen de afleidingsmanoeuvres van satan. Daaronder vallen lichamelijke vermoeidheid of pijn, of het voortdurend afdwalen van onze gedachten; soms zijn het directe aanvallen van vijandelijke goddeloze machten. Zowe1 voor ons als voor Paulus is het gebed zoiets als een conflict, soms is het zelfs een worsteling, die vereist dat we ons - om met de profeet Jesaja te spreken - „beijveren om aan God vast te houden” (Jes. 64:7). Zouden wij er ver naast zijn als wij durven te beweren dat maar heel weinig christenen in onze tijd een dergelijke gebedsworsteling kennen? Maar laat er nooit enige twijfel aanwezig zijn wat betreft de macht van de Here Jezus..
Niemand kan nauwkeurige en afgebakende richtlijnen voor het gebed vaststellen, zelfs niet voor zichzelf. Alleen de Heilige Geest kan ons daarbij van ogenblik tot ogenblik leiden. Dat moeten we aan Hem overlaten. Waarachtig gebed kan onder ontelbare omstandigheden geuit worden. Het kan zijn dat u alleen maar uw begeerten bekend maakt bij God (Phil. 4:6).
Gelukkig hoeft ons bidden niet altijd twist of worsteling te zijn. Voor velen is het niet mogelijk om kortere of langere tijd in een gebedshouding geknield te liggen. Ook is het mogelijk dat een oprecht en overwinnend gebed opstijgt, zonder de minste spanning of onrust. Het meeste effect heeft gebed in de diepe stilte van onze eigen binnenkamer.
Maar toch mag het gebed aan de andere kant nooit het kenmerk gaan dragen van een zekere traagheid of gemakzucht, hoe simpel en vertrouwelijk die ook mag zijn. Het blijft een oneindig belangrijke zaak tussen God en de mens. En daarom moet het in de meeste gevallen gezien worden als een taak, die inspanning vereist, weerstanden oproept, conflicten ontketent... als het inderdaad „bidden” is.
Paulus sprak ongetwijfeld over de manier waarop hij zelf bad, toen hij er bij de christenen van Efeze op aandrong om „stand te houden” en „te bidden en te smeken bij elke gelegenheid in de Geest, daartoe wakende met alle volharding en smeking voor alle heiligen, en ook voor mij... een gezant in ketenen” (Ef. 6:18-20).
Het gebed ontmoet dus hindernissen, die ‘weggebeden’ moeten worden. Dat bedoelen sommigen als zij spreken over: “iets er door bidden”. We hebben te worstelen tegen de afleidingsmanoeuvres van satan. Daaronder vallen lichamelijke vermoeidheid of pijn, of het voortdurend afdwalen van onze gedachten; soms zijn het directe aanvallen van vijandelijke goddeloze machten. Zowe1 voor ons als voor Paulus is het gebed zoiets als een conflict, soms is het zelfs een worsteling, die vereist dat we ons - om met de profeet Jesaja te spreken - „beijveren om aan God vast te houden” (Jes. 64:7). Zouden wij er ver naast zijn als wij durven te beweren dat maar heel weinig christenen in onze tijd een dergelijke gebedsworsteling kennen? Maar laat er nooit enige twijfel aanwezig zijn wat betreft de macht van de Here Jezus..
Niemand kan nauwkeurige en afgebakende richtlijnen voor het gebed vaststellen, zelfs niet voor zichzelf. Alleen de Heilige Geest kan ons daarbij van ogenblik tot ogenblik leiden. Dat moeten we aan Hem overlaten. Waarachtig gebed kan onder ontelbare omstandigheden geuit worden. Het kan zijn dat u alleen maar uw begeerten bekend maakt bij God (Phil. 4:6).
Gelukkig hoeft ons bidden niet altijd twist of worsteling te zijn. Voor velen is het niet mogelijk om kortere of langere tijd in een gebedshouding geknield te liggen. Ook is het mogelijk dat een oprecht en overwinnend gebed opstijgt, zonder de minste spanning of onrust. Het meeste effect heeft gebed in de diepe stilte van onze eigen binnenkamer.
Maar toch mag het gebed aan de andere kant nooit het kenmerk gaan dragen van een zekere traagheid of gemakzucht, hoe simpel en vertrouwelijk die ook mag zijn. Het blijft een oneindig belangrijke zaak tussen God en de mens. En daarom moet het in de meeste gevallen gezien worden als een taak, die inspanning vereist, weerstanden oproept, conflicten ontketent... als het inderdaad „bidden” is.